Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Schorsing executievonnis tot ontruiming woning in verband met juridische misslag. De bewijskrachtbeperking van artikel 164 lid 2 Rv is niet van toepassing in de situatie dat de partij die een aanbod tot het leveren van (getuigen)bewijs doet, niet de bewijslast van de stelling draagt die zij beoogt te bewijzen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/632372 / KG ZA 22-62

Vonnis in kort geding van 18 februari 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. N. Claassen te Schiedam,

tegen

de stichting

STICHTING 3B WONEN,

gevestigd te Bergschenhoek,

gedaagde,

advocaat mr. M.C. Veltkamp - Paassen te Den Haag.

Partijen zullen hierna [eiser] en 3B genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding (op verkorte termijn) van 24 januari 2022, met producties 1 t/m 4

de akte overleggen nadere producties aan de zijde van [eiser] , met producties 5 t/m 19

de akte overleggen nadere producties aan de zijde van [eiser] , met producties 20 t/m 23

de akten overleggen producties aan de zijde van 3B, met producties 1 t/m 3

de mondelinge behandeling van 7 februari 2022

de pleitnota van 3B.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

Op 28 maart 2017 heeft 3B een huurovereenkomst gesloten met [eiser] en zijn echtgenote, [naam persoon] (hierna: [naam persoon] ), met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 1] te Bergschenhoek (hierna: het gehuurde).

2.2.

[eiser] heeft van 26 oktober 1994 tot 31 januari 2021 ingeschreven gestaan op het adres [adres 2] te Rotterdam. Met ingang van 31 januari 2021 staat [eiser] ingeschreven op het adres van het gehuurde.

2.3.

[naam persoon] heeft van 26 oktober 1994 tot 1 april 2017 ingeschreven gestaan op het adres [adres 2] te Rotterdam. Vanaf 1 april 2017 tot 1 februari 2021 stond zij ingeschreven op het adres van het gehuurde.

2.4.

Het gehuurde en de woning aan de [adres 2] zijn sociale huurwoningen.

2.5.

Twee meerderjarige kinderen van [eiser] en [naam persoon] staan eveneens ingeschreven op het adres van het gehuurde, sinds 1 april 2017.

2.6.

Op 31 mei 2021 heeft 3B [eiser] en [naam persoon] gedagvaard en gevorderd de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Aan deze vordering heeft 3B ten grondslag gelegd dat [eiser] en [naam persoon] het gehuurde niet als hoofdverblijf gebruiken of hebben gebruikt, hetgeen in strijd is met de huurovereenkomst, de algemene huurvoorwaarden en de wet.

2.7.

De kantonrechter te Rotterdam heeft de vordering van 3B bij vonnis van 7 januari 2022 toegewezen. Hiertoe heeft de kantonrechter, voor zover van belang, overwogen:

‘5.4. (…) Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom voldoende vast komen te staan dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van (artikel 6 in verbinding met artikel 2.2. van ) de algemene huurvoorwaarden door [eiser] c.s.

5.5.

In dit verband heeft [eiser] c.s. een beroep gedaan op vernietiging van de algemene huurvoorwaarden, omdat deze niet aan hem ter hand zijn gesteld. (…) Gelet op de betwisting door [eiser] c.s., moet 3B Wonen bewijzen dat de algemene huurvoorwaarden aan [eiser] c.s. zijn verstrekt. In de door [eiser] c.s. ondertekende overeenkomst staat dat de algemene huurvoorwaarden als bijlage zijn bijgevoegd, met daar direct onder een paraaf, waarvan niet is betwist dat deze van [eiser] c.s. is. Gelet op het bepaalde in artikel 157 lid 2 Rv (partijverklaring in akte) heeft 3B Wonen hiermee dwingend bewijs geleverd dat de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst waren gevoegd en dus aan [eiser] c.s. zijn verstrekt. De kantonrechter ziet geen aanleiding toe te staat dat [eiser] c.s. conform zijn bewijsaanbod een getuigenverklaring aflegt, omdat het afleggen van een getuigenverklaring als partij op zichzelf geen bewijs in het voordeel van [eiser] c.s. kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (zie artikel 164 lid 2 rv). Daarvan is in casu echter geen sprake. De algemene huurvoorwaarden zijn dan ook van toepassing en maken deel uit van de huurovereenkomst (…).’

2.8. 3

B heeft de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 22 februari 2022.

3. Het geschil

3.1.

[eiser] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 januari 2022, in die zin dat het 3B wordt verboden om gebruik te maken van de in het vonnis gegeven ontruimingsbevoegdheid, in afwachting van de uitkomst van een nog op te starten appelprocedure tegen het vonnis van 7 januari 2022. Eén en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van 3B in de proceskosten, waaronder de nakosten.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de uitspraak van de kantonrechter diverse feitelijke en juridische misslagen bevat met als gevolg dat het vonnis geëxecuteerd moet worden. Daarnaast is sprake van een dreigende noodtoestand aan de zijde van [eiser] . [eiser] is fysiek en mentaal kwetsbaar en heeft recent een zelfmoordpoging gedaan. Bij [naam persoon] is al langer sprake van psychische problematiek wat ook de reden is geweest dat partijen feitelijk niet in één huis woonden. Het is dan ook geen optie dat [eiser] samen met [naam persoon] in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam gaat wonen.

3.3. 3

B voert verweer. Zij concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk is, dan wel dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren dan wel dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.

3.4.

Op de verdere stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid

4.1.

Het betoog van 3B dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren, wordt verworpen. De vordering is gebaseerd op een civielrechtelijke grondslag. Daarmee is de bevoegdheid van de civiele rechter gegeven. 3B stelt dat de onbevoegdheid volgt uit het gegeven dat [eiser] noch [naam persoon] tot op heden hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarin de ontruiming is bevolen, zodat de gevraagde voorziening geen voorlopig karakter heeft. Nog los van het feit dat de termijn om hoger beroep in te stellen nog niet verstreken is, is er geen (wettelijke) regel die bepaalt dat het instellen van hoger beroep voorafgaande aan het starten van een executiegeschil vereist is. Als uit de beoordeling al zou volgen dat de vordering om wat voor reden dat ook niet thuis hoort in een kortgedingprocedure, leidt dit hooguit tot afwijzing van de vordering en niet tot onbevoegdheid van de rechter.

4.2.

Ook het niet-ontvankelijkheidsverweer van 3B wordt verworpen. 3B heeft aangevoerd dat de ontruiming tegen zowel [eiser] als [naam persoon] is uitgesproken en dat, los van de vraag of het executiegeschil in het voordeel van [eiser] wordt beslist, de ontruimingsverplichting jegens [naam persoon] blijft staan en ten uitvoer kan worden gelegd. Deze redenatie houdt geen stand. [eiser] en [naam persoon] zijn beide huurder van de woning en tegen beiden is een ontruimingsvonnis gewezen. Er is geen wettelijke bepaling die medehuurders verplicht om gezamenlijk, op straffe van niet-ontvankelijkheid, hoger beroep aan te tekenen of de executie tegen te houden. Het vonnis kan strikt genomen jegens [naam persoon] worden geëxecuteerd, maar het ontruimen van slechts één van de huurders, terwijl de andere huurder met zijn spullen zou mogen blijven, lijkt praktisch niet werkbaar en een mogelijke aanleiding tot een nieuw executiegeschil. Van niet-ontvankelijkheid van [eiser] is in elk geval geen sprake.

Vordering tot schorsing van de executie

4.3.

Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).

4.4.

De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken vanwege, zo volgt uit de onder de feiten weergegeven dragende overweging, een door hem vastgestelde tekortkoming in de nakoming van de algemene huurvoorwaarden. [eiser] (en [naam persoon] ) hebben in die procedure een beroep gedaan op vernietiging van de algemene voorwaarden. Dat beroep is door de kantonrechter gepasseerd, onder de overweging – vrij vertaald – dat 3B is geslaagd in het leveren van het bewijs van terhandstelling van de algemene voorwaarden en [eiser] c.s. niet zal kunnen slagen in het leveren van het tegenbewijs omdat een verklaring van [eiser] c.s. geen bewijs in het voordeel van [eiser] c.s. kan opleveren als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv . Om die reden is het aanbod tot het leveren van (getuigen)bewijs gepasseerd en heeft de kantonrechter als vaststaand aangenomen dat de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld.

4.5.

De kantonrechter heeft tot uitgangspunt genomen dat op 3B de bewijslast lag van de stelling dat de algemene huurvoorwaarden tijdig zijn overhandigd. Dat 3B dat bewijs volgens de kantonrechter heeft geleverd, heeft die bewijslastverdeling – en het bewijsrisico – niet doen verschuiven. Het door [eiser] c.s. aangeboden bewijs zag dus op tegenbewijs. Bij tegenbewijs is de rechter overeenkomstig de hoofdregel van art. 152 lid 2 Rv vrij in de waardering van de door een partijgetuige afgelegde verklaring en geldt de bewijskrachtbeperking van art. 164 lid 2 Rv niet (onder meer HR 30 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5053). Het met een beroep op art. 164 lid 2 Rv niet toelaten van bewijslevering door getuigen is dus een juridische misslag. Een bewijsaanbod mag overigens niet worden gepasseerd op grond van een prognose omtrent de inhoud van de verklaring of de waarde die deze zal blijken te hebben (onder meer HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:646). De hier bedoelde overweging in het vonnis van de kantonrechter komt neer op een dergelijke prognose.

4.6.

Op zichzelf hoeft een juridische misslag, gelet op het onder 4.3. weergegeven criterium niet noodzakelijkerwijs te leiden tot het toewijzen van de vordering tot schorsing van de executie. Denkbaar is immers dat een vastgestelde feitelijke of juridische misslag geen directe invloed heeft gehad op de uitkomst van de procedure. Dat is in dit geval anders. Als gezegd is de ontbinding uitgesproken op een tekortkoming in de nakoming van de algemene huurvoorwaarden en is een beroep op vernietiging van die algemene voorwaarden met een juridisch onhoudbaar argument verworpen. Een ander argument om [eiser] c.s. niet toe te laten tot het leveren van (tegen)bewijs heeft de kantonrechter niet gegeven. Dat betekent dat indien de juridische misslag wordt weggedacht, [eiser] c.s. had moeten worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. In het voor hem gunstigste geval, zou [eiser] c.s. daarin zijn geslaagd en in dat geval zou de conclusie hebben geleid dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. Ontbinding op grond van schending van algemene voorwaarden zou daarmee eveneens van de baan zijn. Denkbaar is dat het met één gezin bezet houden van twee sociale huurwoningen mogelijk ook in strijd is met de huurovereenkomst als zodanig en/of in strijd is met de wet, zoals 3B in deze procedure heeft betoogd, maar daarover heeft de kantonrechter in zijn vonnis geen oordeel gegeven. [eiser] heeft daarom een gerechtvaardigd belang om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. Daarbij komt dat [eiser] concreet heeft onderbouwd dat hij een kwetsbare gezondheid heeft en dat hij mede om die reden gebaat is bij (voorlopig) behoud van zijn woning.

4.7. 3

B heeft eveneens een te respecteren belang, te weten het beëindigen van een in haar ogen maatschappelijk hoogst onwenselijke situatie en het eerlijk verdelen van de sociale huurwoningen op de zeer krappe woningmarkt. Dat belang weegt echter niet op tegen het hierboven beschreven belang van [eiser] . De vordering tot schorsing van de executie wordt dan ook toegewezen. Wel wordt daaraan de voorwaarde verbonden dat [eiser] binnen drie weken na dagtekening van dit vonnis in de bodemprocedure een appeldagvaarding uitbrengt, onder gelijktijdige indiening van een memorie van grieven.

4.8.

De gevorderde dwangsom wordt afgewezen nu geen aanleiding is te twijfelen aan de toezegging van 3B dat zij zich aan het vonnis zal houden.

Proceskosten

4.9. 3

B wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] , inclusief nakosten. Nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De proceskosten worden tot op heden begroot op € 86,- aan griffierecht en € 656,- aan salaris advocaat.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 7 januari 2022, met zaak- en rolnummer 9265908 \ 21-19740, in die zin dat het 3B wordt verboden om daarin uitgesproken ontruiming van de woning aan de [adres 1] te Bergschenhoek jegens [eiser] te executeren, tot het moment dat in een nog aanhangig te maken appelprocedure op de vordering tot ontbinding en ontruiming is beslist, één en ander onder de voorwaarde dat [eiser] binnen drie weken na heden in de bodemprocedure een appeldagvaarding uitbrengt onder gelijktijdige indiening van een memorie van grieven;

5.2.

veroordeelt 3B in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 86,- aan verschotten en € 656,- aan salaris voor de advocaat, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die advocaat dient te worden voldaan, te vermeerderen met nakosten ad € 100,- zonder betekening, en verhoogd met € 85,- in geval van betekening, indien 3B niet binnen veertien dagen aan de veroordeling (tot het betalen van de proceskosten) heeft voldaan;

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.3144/1980


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature