Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Echtscheidingsconvenant . Beroep verjaring faalt. Niet onaanvaardbaar naar redelijkheid en billijkheid. Geen rechtsverwerking. Vordering conventie toegewezen. Vordering reconventie verjaard maar beroep op verrekening slaagt. Opgedragen tot bewijslevering.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/637097 / HA ZA 22-347

Vonnis van 28 december 2022

in de zaak van

[eiseres01] ,

wonende te [woonplaats01] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. M.F.J. Martens te 's-Hertogenbosch,

tegen

[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats02] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 6 april 2022, met producties 1 tot en met 3;

de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie van 8 juni 2022, met producties 1 tot en met 7;

de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie van 5 oktober 2022;

de oproep mondelinge behandeling van de rechtbank van 24 juni 2022;

de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022 en de ter gelegenheid daarvan door de vrouw overgelegde spreekaantekeningen.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

De vrouw (geboren op [geboortedatum01] ) en de man (geboren op [geboortedatum02] ) zijn op [datum 1] in gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen hebben samen twee zonen: [naam01] , geboren op [geboortedatum03] (hierna: [naam02] ) en [naam03] , geboren op [geboortedatum04] (hierna: [naam03] ).

2.2.

De man werkte gedurende het huwelijk als zelfstandig ondernemer en de vrouw heeft sinds de komst van de kinderen niet meer gewerkt.

2.3.

Gedurende het huwelijk heeft de man pensioen opgebouwd in zijn pensioen-B.V. en in een aantal koopsompolissen.

2.4.

Bij beschikking van 27 augustus 2001 is tussen de vrouw en de man de echtscheiding uitgesproken, die op 2 oktober 2001 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Eindhoven.

2.5.

Partijen hebben op 6 april 2001 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) ondertekend. In het convenant wordt, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Echtelijke woning.

De vrouw zal de echtelijke woning gelegen aan de [adres01] , [postcode01] [plaats01] blijven bewonen. Partijen werken mee aan de overdracht waarbij de vrouw de eigendom van de woning zal verkrijgen incl lusten en lasten.

Bij verkoop van de woning zal de vrouw nimmer aanspraak maken op sociale voorzieningen van de overheid.

[…]

Pensioenrechten.

De man zal zorgdragen dat de vrouw een pensioen ontvangt op de pensioen gerechtigde van 60 jaar groot hfl. 135.000,--

Toepassing van de wet verevening pensioenrechten wordt nadrukkelijk uitgesloten.”

Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat gelezen moet worden:

“de pensioen gerechtigde leeftijd van 60 jaar”

2.6.

Na de echtscheiding bleef de vrouw met de kinderen in de woning aan de [adres01] te [plaats02] (hierna: de woning) wonen. Na enige tijd vertrok de vrouw uit de woning om samen te wonen met haar nieuwe partner. [naam03] verbleef op dat moment nog in de woning en bleef, tegen betaling van huur, hierna in de woning wonen. [naam01] verbleef op dat moment met zijn vrouw [naam04] en kinderen in een door hen aangekocht appartement.

2.7.

Op enig moment hebben [naam01] en [naam03] besloten om van woning te ruilen, omdat de woning meer ruimte bood voor [naam01] en zijn gezin. Er zijn toen werkzaamheden aan de woning verricht om de woning ten behoeve van [naam01] en zijn gezin aan te passen.

2.8.

In 2014 heeft de vrouw de woning verkocht.

2.9.

De raadsman van de vrouw heeft de man per brief van 21 januari 2021 verzocht om uiterlijk 1 maart 2021 een bedrag van € 61.260,33 (het equivalent van hfl. 135.000,-) aan de vrouw te betalen.

3. Het geschil

In conventie

3.1.

De vrouw vordert dat de rechtbank de man bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 61.260,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2021, althans vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de man in de proceskosten, waaronder de nakosten en een bedrag van € 1.437,60 voor buitengerechtelijke (incasso)kosten.

3.2.

De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man zijn verplichting uit hoofde van het convenant dient na te komen.

3.3.

De man voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vordering, althans ontzegging van die vordering, en legt hieraan het volgende ten grondslag:

Ten eerste volgt uit artikel 3:307 BW dat de vordering op [datum 2] , vijf jaar nadat de man de 60-jarige leeftijd bereikte en de vordering opeisbaar was geworden, is verjaard.

Ten tweede kan de vrouw, voor zover de vordering niet is verjaard, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak meer maken op het pensioen.

Ten derde heeft de vrouw haar rechten verwerkt door geen actie te ondernemen en zou toewijzing leiden tot onredelijke benadeling van de man.

3.4.

Subsidiair concludeert de man tot matiging van de vordering van de vrouw tot een door de rechtbank aan de hand van de bijzondere omstandigheden in goede justitie te bepalen bedrag. De man vordert voorts veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

In voorwaardelijke reconventie

3.5.

De man vordert, voorwaardelijk, in het geval dat de rechtbank mocht oordelen dat aan de vrouw enig recht toekomt uit hoofde van het convenant en haar vordering al dan niet gedeeltelijk wordt toegewezen, dat de rechtbank de vrouw bij vonnis veroordeelt om aan de man te betalen een bedrag van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2014, subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding.

3.6.

De man legt hieraan ten grondslag dat hij de woning van de vrouw voor € 20.000,- heeft verbouwd en dat de vrouw hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt. Daarnaast maakt de man aanspraak op betaling van twee door [naam01] en [naam03] aan hem gecedeerde vorderingen van elk € 10.000,-, wegens door [naam01] en [naam03] geleden schade als gevolg van de opzegging van de huur door de vrouw, althans wegens de toezegging van de vrouw tot betaling van € 10.000,- aan iedere zoon.

3.7.

Subsidiair vordert de man dat de rechtbank voor recht verklaart dat de vorderingen van [naam01] en [naam03] ter hoogte van € 20.000,-, de kosten die de man heeft gemaakt voor de opvang van [naam03] ter hoogte van € 7.380,- en de ongerechtvaardigde verrijking door de verbouwing van de woning ter hoogte van € 20.000,-, althans zodanige bedragen als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, mag verrekenen met enige op de man rustende betalingsverplichting aan de vrouw.

3.8.

De man vordert voorts veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

3.9.

De vrouw voert verweer en concludeert, uitvoerbaar bij voorraad, tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, althans ontzegging van deze vorderingen als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

3.10.

Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4. De beoordeling

In conventie

Verjaring

4.1.

De vrouw vordert in conventie nakoming van het convenant. Volgens de man is het convenant te kwalificeren als een overeenkomst tot een geven of een doen als bedoeld in artikel 3:307 BW . Partijen hebben immers verdelingsafspraken gemaakt en hebben de aanspraken van de vrouw omgezet in een vordering tot betaling van een concreet bedrag. Die vordering is volgens de man opeisbaar geworden toen híj de leeftijd van 60 jaar bereikte, zodat de vordering op [datum 2] , vijf jaar nadat de man 60 jaar werd, is verjaard.

4.2.

Dat sprake is van verjaring wordt door de vrouw betwist. Volgens de vrouw, zo begrijpt de rechtbank, is de vordering opeisbaar geworden op het moment dat zíj haar reguliere pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Bovendien kan de vordering volgens de vrouw niet verjaren omdat het gaat het om een vordering tot verdeling. Uit artikel 3:178 lid 1 BW volgt immers dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen.

4.3.

De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Het gaat hier niet om een vordering tot verdeling, zoals de vrouw stelt, maar om een vordering tot betaling uit hoofde van een overeenkomst waarbij onder meer de huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld. Artikel 3:307 BW is op die vordering van toepassing. De man beroept zich op verjaring ingevolge artikel 3: 307 BW. Als de vordering van de vrouw opeisbaar is geworden toen de man 60 werd, is de vordering ingevolge dat artikel verjaard. Als de vordering opeisbaar is geworden toen de vrouw 60 werd, is de vordering niet verjaard. De verjaring wordt door de vrouw betwist. Uit de tekst van het convenant (“de pensioengerechtigde [leeftijd] van 60 jaar”) blijkt niet of is bedoeld dat de vordering van de vrouw opeisbaar zou worden op de 60-jarige leeftijd van de man of op de 60-jarige leeftijd van de vrouw. De man moet dus met feiten onderbouwen dat, zoals hij stelt, in het convenant, met “de pensioengerechtigde [leeftijd] van 60 jaar” zíjn 60-jarige leeftijd is bedoeld, en niet die van de vrouw. In zijn conclusie van antwoord in conventie voert de man aan dat dit zo is omdat zijn pensioen in zou gaan op zijn 60-jarige leeftijd. Ter zitting heeft de man echter verklaard dat hij niet weet welke leeftijd in de pensioenovereenkomst met zijn pensioen-B.V. staat, dat hij niet weet waarom er in het convenant naar de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar verwezen wordt, dat hij nog geen pensioen uit zijn pensioen-B.V. ontvangt en dat ook zijn koopsompolissen nog niet tot uitkering zijn gekomen, ondanks het feit dat hij de 60-jarige leeftijd gepasseerd is. De man heeft dus geen enkel feit aangevoerd dat steun geeft aan zijn stelling dat in het convenant zíjn 60-jarige leeftijd is bedoeld en dat de vordering van de vrouw dus opeisbaar is geworden toen híj 60 werd. Het beroep op verjaring faalt daarom.

Redelijkheid en billijkheid

4.4.

Voor de stelling dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op nakoming van de verbintenis tot betaling uit hoofde van het convenant, voert de man het volgende aan.

Bij het tot stand komen van het convenant heeft de man ingestemd met overbedeling van de vrouw teneinde de vrouw en de kinderen in staat te stellen in de woning te blijven wonen. Daarentegen heeft de vrouw de op haar rustende morele verplichtingen geschonden doordat zij de woning heeft verkocht, waarmee zij het woonrecht van [naam03] teniet heeft gedaan en [naam01] met zijn jonge gezin heeft laten wonen in een te krappe woning. Voorts heeft de vrouw geprofiteerd van alle werkzaamheden die de man en [naam01] hebben verricht in de woning. De man meent dat de meerwaarde van de woning ten gevolge van deze werkzaamheden op een bedrag van € 20.000,- kan worden gesteld.

4.5.

De vrouw betwist dat zij is overbedeeld en betwist dat sprake is van een meerwaarde van de woning tot een bedrag van € 20.000,-- als gevolg van werkzaamheden van de man. De vrouw betwist ook dat zij door verkoop van de woning haar morele verplichtingen heeft geschonden. De vrouw onderbouwt dit als volgt.

Met [naam01] en [naam04] was afgesproken dat zij hun appartement zouden verkopen en dat zij daarna de woning van de vrouw zouden kopen. In 2013 was er echter nog geen enkel zicht op een verkoop van het appartement van [naam01] en [naam04] , terwijl voor de vrouw het probleem ontstond dat vanaf 2014 de overwaarde van de woning in box 3 belast zou worden. De vrouw heeft [naam01] en [naam04] toen extra tijd gegeven tot 1 juli 2014 om hun appartement te verkopen. Daarna vernam de vrouw niets meer. In 2014 ontdekte zij dat woning leeg was. Toen heeft zij de woning verkocht.

4.6.

De rechtbank begrijpt dat de man zich beroept op artikel 6:248 lid 2 BW, op grond waarvan een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De lat van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ligt hoog, en die wordt in dit geval niet gehaald De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.7.

De stelling dat de vrouw is overbedeeld ingevolge het convenant is door de vrouw betwist en niet nader onderbouwd door de man, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Bovendien heeft de man middels de finale kwijting in het convenant afstand gedaan van een vordering wegens overbedeling. Een eventuele overbedeling kan dus niet aan de vrouw worden tegengeworpen.

4.8.

Ook de stelling dat de vrouw heeft geprofiteerd van werkzaamheden die de man samen met [naam01] aan de woning heeft verricht, is door de vrouw betwist en niet nader onderbouwd door de man. De man heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat de woning door zijn werkzaamheden meer waard is geworden. Bovendien valt niet in te zien waarom de verplichting van de man tot betaling van € 61.260,33 uit hoofde van het convenant zou moeten vervallen vanwege een gestelde tegenvordering van de man.

4.9.

Dat de vrouw de woning in 2014 heeft verkocht is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Op het moment van de verkoop van de woning (13 jaar na de echtscheiding), waren de zonen 29 en 31 jaar oud. Niet is gebleken dat partijen (in het convenant of op enige andere wijze) hebben afgesproken dat de vrouw de kinderen op die leeftijd onderdak moest blijven bieden en dat zij dus de woning niet mocht verkopen. De vrouw heeft bovendien toegelicht dat vanaf 2014 de overwaarde van de woning in box 3 belast zou worden, waardoor het aanhouden van de woning voor haar vanaf dat moment nadeliger werd.

4.10.

Uit het voorgaande volgt dat de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden, noch afzonderlijk, noch in hun onderlinge samenhang bezien, met zich brengen dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op nakoming van de verplichting van de man uit hoofde van het convenant. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank te meer nu die verplichting betrekking heeft op de pensioenvoorziening van de vrouw.

Rechtsverwerking

4.11.

Als derde verweer voert de man aan dat de vrouw haar recht op nakoming heeft verwerkt. De man motiveert dit als volgt. De vrouw heeft haar (morele) verplichtingen jegens de kinderen en de man geschonden. Zij heeft bovendien pas in 2021 aanspraak gemaakt op het bedrag van € 61.260,33, terwijl zij dat reeds in 2013 had kunnen doen. Omdat de man dacht dat de vrouw geen aanspraak maakte op genoemd bedrag, heeft hij geen betaling van de vrouw gevorderd voor zijn werkzaamheden aan de woning en is hij zijn pensioen gaan opsouperen. De man is dus door het stilzitten van de vrouw in een slechtere positie geraakt.

4.12.

De vrouw betwist dat sprake is van omstandigheden die een beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen.

4.13.

De rechtbank stelt voorop dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan, hetzij bij de wederpartij van de gerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 29 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1827).

4.14.

Dat de vrouw haar (morele) verplichtingen jegens de kinderen en de man heeft geschonden, is, zoals in 4.9 overwogen, niet gebleken. Bovendien levert een tekortkoming van de vrouw in de nakoming van een verplichting jegens de man of de kinderen geen grond op voor het aannemen van rechtsverwerking.

4.15.

De stelling van de man, dat hij zijn pensioen is gaan opsouperen toen de vrouw geen aanspraak maakte op het bedrag van € 61.260,33, is onjuist gebleken. Ter zitting heeft de man immers verklaard dat hij nog geen pensioengelden (anders dan AOW) ontvangt. De man ontvangt loon uit zijn operationele B.V. Het vermogen van de pensioen-B.V. is nog intact en ook de koopsompolissen zijn nog niet uitgekeerd.

4.16.

Dat de man geen aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding voor zijn werkzaamheden aan de woning, kan aan de vrouw niet worden tegengeworpen. Immers, niet gebleken is dat het voor de vrouw kenbaar was dat de man recht op deze vergoeding meende te hebben. Bovendien heeft de man zijn aanspraak niet prijsgegeven en is hij dus niet in een slechtere positie geraakt.

4.17.

Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheden die door de man zijn aangevoerd noch afzonderlijk, noch in hun onderlinge samenhang bezien, een toereikende grond opleveren voor het aannemen van rechtsverwerking. Het beroep op rechtsverwerking faalt derhalve.

Matiging

4.18.

Subsidiair voert de man aan dat de vordering van de vrouw gematigd moet worden, gelet op de benadeling van de man, de lange periode van stilzitten van de vrouw, alsmede gelet op alle overige gestelde omstandigheden.

4.19.

Het beroep op matiging wordt gepasseerd. De wet voorziet met zoveel woorden (wel) in matiging van een verplichting tot schadevergoeding (art. 6:109 BW). In deze zaak gaat het echter niet om een verplichting tot schadevergoeding, maar om een verplichting uit een overeenkomst. De rechtbank begrijpt dat de man zich beroept op een minder vergaande toepassing van de rechtsregel dat (volledige) nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat beroep faalt echter om de redenen vermeld in 4.6 tot en met 4.10.

Slotsom

4.20.

Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 61.260,33 zal worden toegewezen.

In voorwaardelijke reconventie

4.21.

De vordering in reconventie van de man is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank mocht oordelen dat aan de vrouw enig recht toekomt uit hoofde van het convenant en haar vordering al dan niet gedeeltelijk wordt toegewezen. Deze voorwaarde is vervuld zodat de voorwaardelijke eis in reconventie moet worden beoordeeld.

Ongerechtvaardigde verrijking / onverschuldigde betaling

4.22.

De man vordert in reconventie op grond van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel onverschuldigde betaling, een bedrag van € 20.000,- van de vrouw voor de meerwaarde van de woning ten gevolge van werkzaamheden van de man. De vrouw betwist dat de man dergelijke investeringen heeft gedaan en betwist dat sprake is van een meerwaarde van de woning tot een bedrag van € 20.000,-.

4.23.

De rechtbank verwijst op dit punt naar hetgeen is overwogen onder 4.8. De man heeft de vordering onvoldoende met feiten onderbouwd zodat deze, zonder dat aan bewijslevering wordt toegekomen (voor zover een ter zake doend bewijsaanbod is gedaan), zal worden afgewezen.

Gecedeerde vorderingen van [naam01] en [naam03]

4.24.

De man maakt in reconventie aanspraak op betaling van aan hem gecedeerde vorderingen van [naam01] en [naam03] op de vrouw van in totaal € 20.000,-. Volgens de man heeft de vrouw toegezegd aan iedere zoon een bedrag van € 10.000,- te betalen uit de verkoopopbrengst van de woning wegens geleden schade als gevolg van de opzegging van de huur van de woning aan [naam01] en zijn gezin (waardoor [naam01] is terugverhuisd naar zijn eigen appartement en [naam03] dit appartement dus moest verlaten). Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man naar een brief van hem aan de vrouw van 18 maart 2014 waarin hij (onder meer) aan de vrouw schrijft dat zij de tweemaal € 10.000,- die zij aan [naam01] en [naam03] beloofd heeft, nog steeds niet betaald heeft. De man heeft aan [naam01] en [naam03] toegezegd dat hij de 2 x € 10.000,- aan hen zal betalen indien zijn vordering wordt toegewezen.

4.25.

De vrouw betwist het bestaan van de gestelde vorderingen en betwist dat zij de brief van 18 maart 2014 ontvangen heeft. De vrouw voert aan dat zij wel een toezegging heeft gedaan aan [naam01] en [naam04] om € 10.000,- tegoed te houden van de koopsom voor de woning als [naam01] en [naam04] die niet ineens zouden kunnen betalen, maar dat betrof een uitgestelde betaling en geen schenking. Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd dat, als de vorderingen al bestaan, deze inmiddels verjaard zijn.

4.26.

De man heeft ter zitting erkend dat de gestelde vorderingen zijn verjaard. De primaire vordering van de man, tot veroordeling van de vrouw tot betaling, is derhalve niet toewijsbaar.

4.27.

De man vordert subsidiair een verklaring voor recht dat hij bevoegd is tot verrekening van de gestelde vorderingen met de vordering van de vrouw. Verjaring staat aan een beroep op verrekening niet in de weg (artikel 6:131 lid 1 BW). Indien van het bestaan van de vorderingen blijkt, en deze opeisbaar zijn, is de man dus bevoegd tot verrekening van die vorderingen met de vordering van de vrouw.

4.28.

De man heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling voldoende met feiten onderbouwd om tot het bewijs van de vorderingen te worden toegelaten. De man zal daarom, overeenkomstig zijn aanbod, worden opgedragen bewijs te leveren van het bestaan en de opeisbaarheid van de aan hem gecedeerde vorderingen van [naam01] en [naam03] .

4.29.

De rechtbank merkt – wellicht ten overvloede – op dat zowel de man als [naam01] en [naam03] als partijgetuigen in de zin van artikel 164 Rv hebben te gelden. Verklaringen van de man en van [naam01] en [naam03] kunnen dus geen bewijs in het voordeel van de man opleveren, tenzij deze verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Zodanig onvolledig bewijs is, nu de vrouw de ontvangst van de brief van 18 maart 2014 betwist, nog niet geleverd.

De kosten voor de opvang van [naam03]

4.30.

Blijkens het petitum van de conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie vordert de man een verklaring voor recht dat hij de kosten die hij heeft gemaakt voor

de opvang van [naam03] , ter hoogte van € 7.380,-, mag verrekenen met de vordering van de vrouw. De man heeft echter noch in enige conclusie of akte, noch ter zitting een onderbouwing gegeven aan deze vordering en dientengevolge is over deze vordering geen debat tussen partijen gevoerd. Om die reden zal de rechtbank deze vordering afwijzen.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie

houdt iedere verdere beslissing aan;

in voorwaardelijk reconventie

5.1.

draagt de man op bewijs te leveren van het bestaan en de opeisbaarheid van de aan hem gecedeerde vorderingen van [naam01] en [naam03] ;

5.2.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 januari 2023 voor uitlating door de man of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel;

5.3.

bepaalt dat de man, indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;

5.4.

bepaalt dat de man, indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met maart 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;

5.5.

bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. W.A.M. Schellekens in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,

5.6.

bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.7.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.

3597/3310


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature