Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Dekkingsgeschil aansprakelijkheidsverzekering. Uitleg motorrijtuigenuitsluiting. Geen sprake van ‘spiegelbeelddekking’ AVB-polis, nu vaststaat dat geen WAM- of WLM-verzekering is afgesloten die als complementair aan de AVB-verzekering moet worden beschouwd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/612093 / HA ZA 21-78

Vonnis van 29 september 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ISL LOGISTICS NL B.V.,

gevestigd te Maastricht,

eiseres,

advocaat mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,

tegen

de vennootschap naar buitenlands recht

RSA Luxemburg S.A.,

gevestigd te Luxemburg, kantoorhoudende te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.

Partijen zullen hierna ISL en RSA genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding, met producties,

de conclusie van antwoord, met producties,

de brieven van de rechtbank van 1 april en 28 april 2021, met de oproep voor de mondelinge behandeling en de zittingsagenda,

de akte van 28 april 2021 van RSA, met productie,

de tijdens de mondelinge behandeling door beide advocaten overgelegde spreekaantekeningen.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

ISL drijft onder meer een groothandel in auto-onderdelen en autoaccessoires. ISL maakt onderdeel uit van een internationaal concern met het Duitse Group Management GmbH als topholding.

2.2.

Voor de gehele groep is een internationaal verzekeringspakket afgesloten bij Kravag-Logistic Versicherings-AG (hierna: Kravag), waarvan de voorwaarden staan beschreven in een masterpolis. Per land waarin de ISL-groep actief is, zijn door Kravag lokale polissen afgegeven. In Nederland worden die polissen afgegeven door RSA, een netwerkpartner van Kravag.

2.3.

In Nederland heeft ISL met ingang van 1 januari 2017 een aansprakelijkheidsverzekering bij RSA afgesloten voor de duur van een jaar, welke polis per 1 januari 2018 met een jaar is verlengd. De polis biedt onder meer dekking voor werkgeversaansprakelijkheid voor letsel of materiele schade die is ontstaan gedurende de verzekerde periode.

2.4.

Op de polis die gold in 2017 en de polis die gold in 2018 zijn de General Insurance Conditions RSA 2007.3 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing. In de polisvoorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

1.5

Loss or damage

1.5.1

Bodily injury.

Injury or impairment of health of persons, whether or not resulting in death, inclusive of

any consequence thereof which can be valued in terms of money.

1.5.2

Property damage.

1.5.2.1 Damage to or loss or destruction of third party property inclusive of any consequence thereof which can be valued in terms of money.

1.5.2.2 Property damage shall also be understood to mean the pollution or contamination of

property or the presence of any foreign substance thereon or therein.

2.4

Additional compensation

RSA shall pay if necessary in excess of the limit of indemnity in respect of each and every

occurrence or in respect of any one policy year the costs mentioned hereinafter:

(…)

2.4.2

The costs of defence, which shall be understood to mean all costs and expenses of defence and legal assistance incurred by or with the consent of RSA, even in the event of unfounded claims or criminal proceedings.

(…)

3.2

Motor vehicles

This insurance shall not cover claims for compensation of loss or damage caused with or by a motor vehicle within the meaning of the Motor Insurance Liability Act [Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen] with supplements and amendments. (…)

2.5.

Op beide polisbladen staat de volgende clausule vermeld:

AVB (…) Good Employers Practice / 7:611 BW

Supplementary to Article 1.5 of the general terms and conditions, damage will include damage sustained by a subordinate as stated in Article 1.2.1 and 1.2.2 of said terms and conditions, in connection with an outside influence, sudden and direct incident (hereafter called: the accident), any material and/or personal injury suffered by the subordinate and whereby the insured on the grounds of Article 7:611 BW a substantial insurance (or compensation for the benefit of such an insurance) as seen to have been arranged.

In case of a claim as described in section 1 in respect of the aforementioned subordinates, an SVI (...), WEGAM (...) or a comparative insurance (hereafter called: other policy) applicable is, this insurance offers - contrary to Article 3.2 of the general terms and conditions - also coverage in case the damage is caused by or inflicted by a motor vehicle specifically in regards to the following additional conditions:

(…)

3. In case of a claim as described in section 1 in respect of the aforementioned subordinates, whereby there is no other insurance in place, the Articles 3.2.1 too 3.2.5 of the general terms and conditions in respect of the coverage in section 1 will be seen to be non valid.

2.6.

Op 12 oktober 2017 is [naam 1], op dat moment via een uitzendbureau bij ISL werkzaam, een arbeidsongeval overkomen. Tijdens het besturen van een elektrotrekker is [naam 1] in een loods van ISL met de elektrotrekker achter een rek met (vrachtwagen)uitlaten blijven haken, waardoor dit hek in beweging kwam en er een uitlaat op het hoofd van [naam 1] is gevallen.

2.7.

[naam 1] heeft ISL op 20 november 2017 aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van het arbeidsongeval geleden en nog te lijden schade. ISL heeft geen aansprakelijkheid erkend, maar zij heeft de aansprakelijkstelling op 12 december 2017 wel gemeld bij RSA en daarbij aanspraak gemaakt op dekking uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering indien aansprakelijkheid van ISL komt vast te staan.

2.8.

Met een beroep op de in artikel 3.2 van de polisvoorwaarden opgenomen motorrijtuigenuitsluiting, heeft RSA bij e-mail van 6 juli 2018 aan ISL meegedeeld dat de letselschadevordering van [naam 1] niet gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering.

2.9.

Op 23 oktober 2018 is een werknemer van ISL, [naam 2], een arbeidsongeval overkomen. Een collega van hem is in het magazijn van ISL met een elektrotrekker over de voet van [naam 2] gereden.

2.10.

[naam 2] heeft ISL op 18 april 2019 aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van het arbeidsongeval geleden en nog te lijden schade.

2.11.

Vervolgens is tussen ISL en [naam 2] een arbeidsgeschil ontstaan over de vraag of het dienstverband van [naam 2] van rechtswege is/was overgegaan in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Ter beslechting van dit geschil hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten met finale kwijting, waarna vervolgens tussen hen een geschil is ontstaan over de vraag of de overeengekomen finale kwijting ook betrekking heeft op de letselschadevordering van [naam 2]. De kantonrechter heeft bij vonnis van 5 augustus 2020 geoordeeld dat dat niet het geval is. Tegen dit vonnis heeft ISL hoger beroep ingesteld.

2.12.

Op 29 november 2019 heeft ISL de aansprakelijkstelling van [naam 2] gemeld bij RSA en aanspraak gemaakt op dekking uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering indien aansprakelijkheid van ISL komt vast te staan.

2.13.

Bij e-mail van 9 januari 2020 heeft RSA aan ISL meegedeeld dat de letselschadevordering van zowel [naam 2] als [naam 1] vanwege de in artikel 3.2 van de polisvoorwaarden opgenomen motorrijtuigenuitsluiting niet gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering.

3. Het geschil

3.1.

ISL vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a. primair:

voor recht wordt verklaard dat RSA aan ISL verzekeringsdekking moet bieden voor de schade die ISL in verband met de aan [naam 2] en [naam 1] overkomen arbeidsongevallen zal moeten vergoeden,

subsidiair:

voor recht wordt verklaard dat RSA aan ISL verzekeringsdekking moet bieden voor de schade die ISL in verband met het aan [naam 1] overkomen arbeidsongeval zal moeten vergoeden, voor zover aansprakelijkheid van ISL is gestoeld op artikel 7:611 BW ,

voor recht wordt verklaard dat RSA aan ISL moet vergoeden de (advocaat)kosten die ISL heeft moeten maken en nog moet maken voor het voeren van verweer tegen de vorderingen van [naam 2] en [naam 1], althans één van hen,

RSA wordt veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.

3.2.

RSA voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van ISL in de proceskosten, vermeerderd met rente, en de nakosten.

4. De beoordeling

4.1.1

ISL heeft als gedaagde de vennootschap naar buitenlands recht Royal & Sun Alliance Insurance PLC, handelend onder de naam RSA Nederland en kantoorhoudende te Rotterdam, gedagvaard. Bij conclusie van antwoord heeft RSA te kennen gegeven dat zij de rechtsopvolgster van deze vennootschap is. Ter zitting heeft ISL ermee ingestemd dat RSA in deze procedure als gedaagde partij wordt aangemerkt. De kop van dit vonnis is hiermee reeds in overeenstemming gebracht.

4.1.2

Tussen partijen staat, terecht, vast dat de Nederlandse rechter bevoegd en Nederlands recht toepasselijk is.

De uitleg van de motorrijtuigenuitsluiting

4.2.

Het geschil spitst zich toe op de uitleg van de in artikel 3.2 van de polisvoorwaarden opgenomen motorrijtuigenuitsluiting. Met een beroep op deze motorrijtuigenuitsluiting wijst RSA de door ISL gemaakte aanspraak op dekking van schade voortvloeiende uit de twee arbeidsongevallen van de hand. ISL stelt zich daarentegen op het standpunt dat de motorrijtuigenuitsluiting niet van toepassing is. Volgens ISL is de strekking van een motorrijtuigenuitsluiting slechts dat de AVB-polis géén dekking hoeft te bieden voor risico’s die (verplicht) zijn verzekerd onder een WAM-verzekering. Als verzekerde mocht zij daarom begrijpen dat het gaat om de vraag of het betrokken motorrijtuig ingevolge de WAM (verplicht) is/moet zijn verzekerd en dat de uitsluitingsclausule van artikel 3.2 van de polisvoorwaarden niet zodanig beperkt uitgelegd zou worden dat dekking reeds is uitgesloten indien bij de ongevallen een motorrijtuig in de zin van artikel 1 WAM is betrokken. Anders wordt de beoogde ‘spiegelbeelddekking’ niet bewerkstelligd. Omdat de ongevallen van [naam 1] en [naam 2] niet hebben plaatsgevonden met een motorrijtuig waarvoor ingevolge de WAM een verzekeringsplicht gold/geldt, kan er volgens ISL geen beroep gedaan worden op de uitsluitingsclausule.

4.3.

Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat de aansprakelijkheidsverzekering van ISL is afgesloten op basis van ‘loss occurence’ . RSA heeft er in dit verband op gewezen dat de twee arbeidsongevallen daardoor niet onder dezelfde polis vallen (die van [naam 1] valt onder de polis die gold van 1 januari 2017 - 1 januari 2018 en die van [naam 2] onder de polis van 1 januari 2018 - 1 januari 2019), maar voor de beoordeling van het dekkingsvraagstuk maakt dit geen verschil, nu tussen partijen vast staat dat de dekkingsvoorwaarden en -clausules van beide polissen gelijk aan elkaar zijn.

4.4.

Verder staat tussen partijen vast dat bij beide arbeidsongevallen een elektrotrekker was betrokken. Partijen zijn het er ook over eens dat een elektrotrekker een motorrijtuig is in de zin van artikel 1 van de WAM .

4.5.

Voor de uitleg van artikel 3.2 van de polisvoorwaarden komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zal met name betekenis moeten worden toegekend aan de bewoordingen waarin de bepaling is opgesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Het gaat hier immers om een tussen professionele partijen gesloten overeenkomst op basis van voorwaarden die bedoeld zijn om in vele polissen ten opzichte van een onbepaald aantal wederpartijen toepassing te vinden en waarover tussen partijen niet apart is onderhandeld. Verder is uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.

4.6.

Vanuit taalkundig opzicht bezien zijn de bewoordingen van artikel 3.2 op zichzelf duidelijk. Naar de letter van deze bepaling biedt de verzekeringspolis geen dekking wanneer sprake is van schade veroorzaakt met of door een motorrijtuig (‘caused with or by a motor vehicle’; hierna ook: motorrijtuigrisico) in de zin van de WAM. Strikte toepassing van artikel 3.2 leidt dan tot de conclusie dat de uitsluiting van toepassing is en dat de eventuele aansprakelijkheid van ISL voor de twee arbeidsongevallen niet gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering.

4.7.

Met betrekking tot de 'spiegelbeelddekking' van AVB- en WAM-polissen wordt met de formulering van de uitsluiting in aansprakelijkheidspolissen ter zake van het gebruik van motorrijtuigen beoogd de dekking die die polissen bieden zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de dekking van WAM-verzekeringen, zodat er zo min mogelijk overlappingen of lacunes in de dekking bestaan (HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007: BA7217). Dit kan ertoe leiden dat onder bepaalde omstandigheden een verzekeringnemer/verzekerde er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat een motorrijtuigrisico is gedekt onder één van beide verzekeringen; dat geldt ook in het geval dat bij één van die verzekeringen naar de letter een dekkingsuitsluiting van toepassing is, teneinde te voorkomen dat daardoor -anders dan verzekeringnemer mocht verwachten- een lacune ontstaat en per saldo geen dekking bestaat.

4.8.

In het onderhavige geval staat echter vast dat ISL überhaupt geen WAM-verzekering of werk/landmaterieelverzekering (WLM) heeft afgesloten die als complementair aan de AVB-verzekering moet worden beschouwd. Het risico van lacunes in de dekking van meerdere polissen die op elkaar zouden moeten aansluiten bestaat dus niet. Van spiegelbeelddekking en een daardoor opgewekt vertrouwen dat een motorrijtuigrisico hoe dan ook is gedekt onder ten minste één van de toepasselijke polissen (WAM, WLM of AVB), is dan geen sprake.

4.9.

Onder omstandigheden kan, volgens de literatuur en de jurisprudentie, ook in geval er geen WAM, WLM of soortgelijke polis bestaat toch sprake zijn van spiegelbeelddekking. Dat doet zich hier niet voor. De situatie die hier aan de orde is, is niet vergelijkbaar met die in Excellent/ Axa (HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7217, NJ 2007/586). ISL had immers, anders dan in die zaak aan de orde was, wel een WAM- of WLM- verzekering kunnen afsluiten, maar heeft dat nagelaten. Zij heeft dat ook niet weersproken. In dit verband is ISL (de namens haar ter zitting verschenen manager) gevraagd naar de reden waarom ISL geen WAM-verzekering of WLM -verzekering heeft afgesloten. De manager van ISL heeft hierop verklaard dat ISL zelf geen bemoeienis heeft gehad met het afsluiten van de aansprakelijkheidsverzekering en dat alles volledig via de Duitse moedermaatschappij van ISL is verlopen.

Uit hetgeen ISL ter zitting heeft verklaard, kan worden afgeleid dat ISL zich bij zowel het aangaan van de aansprakelijkheidsverzekering als bij het aangaan van het leasecontract voor de elektrotrekkers voor wat betreft verzekeringsaspecten passief heeft opgesteld en al het initiatief aan de Duitse moedermaatschappij heeft gelaten. Die moedermaatschappij heeft geen andere verzekering gesloten en ISL heeft zelf kennelijk geen enkel initiatief genomen om tenminste de mogelijkheid van het sluiten van een aanvullende WA(M)-verzekering of WLM-verzekering te onderzoeken, terwijl zij daar gezien de inhoud van de door Still (de fabrikant van de bij de arbeidsongevallen betrokken elektrotrekkers) verstrekte lease-offerte d.d. 3 november 2016 toch wel een gegronde aanleiding toe had. In die aan ISL gerichte offerte staat namelijk vermeld:

‘[…] blijft gedurende de looptijd van het contract juridisch en economisch eigenaar. Om deze reden is een WA-Casco verzekering verplicht. U kunt deze zelf afsluiten, maar we kunnen deze ook, voor zover dat nog niet is gedaan, aanvullend aanbieden.’

De advocaat van ISL heeft ter zitting over deze offerte verklaard dat daarin niet gesproken wordt over een WAM- maar over een WA-verzekering en dat daarnaast het afsluiten van een WAM-verzekering überhaupt niet verplicht is, maar uit de offerte had ISL kunnen afleiden dat daar door de fabrikant van de elektrotrekker (in ieder geval ten aanzien van een WA-verzekering) anders over werd gedacht. Ondanks dat zij niet de (economisch) eigenaar van de elektrotrekker is, is de offerte duidelijk aan ISL als lessee gericht en had ISL dus alle reden om het eventueel afsluiten van een aanvullende WA(M)-verzekering te onderzoeken of op zijn minst onder de aandacht van de Duitse moedermaatschappij te brengen. Met betrekking tot het arbeidsongeval van [naam 2] in oktober 2018 geldt dit des te meer, omdat ISL naar aanleiding van het eerdere arbeidsongeval van [naam 1] reeds op 6 juli 2018 (zie 2.8.) bekend was met het standpunt van RSA dat arbeidsongevallen met elektrotrekkers op grond van de motorrijtuigenuitsluiting niet gedekt zijn onder de aansprakelijkheidsverzekering. ISL heeft dit alles niet gedaan maar heeft zich ten aanzien van het verzekeren van de elektrotrekkers voortdurend een passieve houding aangemeten. Dat een dergelijke verzekering niet bestond is dus terug te voeren op een keuze die, in de relatie tot verzekeraar, voor risico van ISL komt. Daaraan doet niet af dat ISL er van uitging dat de moedermaatschappij alles geregeld zou hebben.

4.10.

Omtrent andere omstandigheden die zouden maken dat ISL er toch gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat, ondanks de in de polis opgenomen motorrijtuigenuitsluiting, een motorrijtuigrisico niettemin gedekt zou zijn onder de aansprakelijkheidsverzekering is niets gesteld of gebleken.

Uit het voorgaande volgt dat ISL er niet op mocht vertrouwen dat de in de polisvoorwaarden opgenomen motorrijtuigenuitsluiting alleen van toepassing zou zijn op motorrijtuigen waarvoor ingevolge de WAM een verzekeringsplicht gold/geldt.

4.11.

Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 3.2 van de polisvoorwaarden moet worden uitgelegd zoals onder 4.6 weergegeven. Dit betekent dat, nu tussen partijen vast staat dat een elektrotrekker een motorrijtuig is in de zin van (artikel 1 van ) de WAM, de in artikel 3.2 opgenomen motorrijtuigenuitsluiting onverkort van toepassing is en dat een eventuele aansprakelijkheid van ISL voor de schade ten gevolge van de twee arbeidsongevallen dus niet gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering.

4.12.

Het tussen partijen (door ISL geïnitieerde) debat over de vraag of er voor elektrotrekkers ingevolge de WAM een verzekeringsplicht geldt (en alles wat daarmee samenhangt), is bij deze stand van zaken niet relevant en behoeft daarom geen behandeling.

4.13.

Het voorgaande betekent dat de primair gevorderde verklaring voor recht, zoals vermeld in 3.1. onder a, zal worden afgewezen.

De GEP-clausule

4.14.

Voor wat betreft de subsidiair gevorderde verklaring voor recht stelt ISL zich op het standpunt dat [naam 1] ook artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap) aan zijn aansprakelijkheidsvordering jegens ISL ten grondslag heeft gelegd of zal gaan leggen, welke aansprakelijkheid op grond van de Good Employers Practice Clausule (hierna: GEP-clausule) is gedekt onder de aansprakelijkheidsverzekering. Volgens ISL heeft [naam 1] haar ter zake twee verwijten gemaakt, namelijk 1) dat ISL haar verzekeringsplicht heeft geschonden doordat zij geen adequate verzekering ten behoeve van [naam 1] heeft afgesloten en 2) dat ISL ná het arbeidsongeval onvoldoende nazorg heeft betracht en [naam 1] onheus heeft bejegend.

4.15.

Op grond van de GEP-clausule is de schade wegens aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW gedekt onder de aansprakelijkheidsverzekering in het geval de werkgever geen adequate verzekering ten behoeve van zijn werknemer/ondergeschikte heeft afgesloten, ook wanneer de schade is veroorzaakt of toegebracht door een motorrijtuig. In die zin vormt de GEP-clausule (in het bijzonder de leden 1 en 2) een insluiting op de motorrijtuigenuitsluiting van artikel 3.2 van de polisvoorwaarden.

4.16.

Het is thans echter niet duidelijk of dan wel in hoeverre (de belangenbehartiger van) [naam 1] jegens ISL daadwerkelijk een beroep op artikel 7:611 BW heeft gedaan of nog zal doen. De enige aanwijzing daarvoor vormt de e-mail van 18 juli 2019 waarin de belangenbehartiger van [naam 1] schrijft:

‘(…) De aansprakelijkheid wordt afgewezen, maar bewijs dat uw opdrachtgever heeft voldaan aan zijn zorgplicht c.q. de zorgplicht is nagekomen levert u niet. En mocht er inderdaad geen verzekeraar zijn die de schade van de werknemer dekt speelt ook het bepaalde in artikel 7:611 BW . (…)’

De belangenbehartiger wijst in deze e-mail weliswaar op het bepaalde in artikel 7:611 BW , waarbij het gezien de context voor de hand ligt dat hij dit doet in het kader van het aan het adres van ISL gemaakte verwijt dat ten behoeve van [naam 1] geen adequate verzekering is afgesloten, maar in hoeverre de belangenbehartiger daar in latere correspondentie daadwerkelijk gevolg aan heeft gegeven dan wel die aanspraak verder heeft geconcretiseerd, is op basis van het procesdossier niet duidelijk geworden. Afgezien van voormelde e-mail ontbreken immers verdere stukken waaruit concreet blijkt dat ISL door [naam 1] op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is gesteld. Ook ISL heeft daar ter zitting desgevraagd geen duidelijkheid over kunnen geven. Daardoor blijft onduidelijk wat de aan het adres van ISL gemaakte verwijten concreet inhouden of zullen inhouden en is het bovendien de vraag in hoeverre de verwijten kans van slagen zullen hebben, gelet ook op de betwisting van RSA dat in dit geval sprake is van een zorgplichtschending door ISL met betrekking tot de verzekeringsplicht. Daar komt nog bij dat eventuele schade voortvloeiende uit het kennelijke tweede verwijt dat aan het adres van ISL is gemaakt (onvoldoende nazorg en onheuse bejegening ná het arbeidsongeval), op grond van de GEP-clausule - naar het zich laat aanzien - niet is gedekt onder de aansprakelijkheidsverzekering.

4.17.

Gelet op alle onduidelijkheden is de subsidiair gevorderde verklaring voor recht, zoals vermeld in 3.1. onder a, op dit moment prematuur en zal deze daarom worden afgewezen.

Vergoeding (advocaat)kosten

4.18.

ISL stelt, daar komt het op neer, dat RSA tekort is geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door geen dekking te bieden voor de aansprakelijkheid van de twee arbeidsongevallen en dat RSA op grond van artikel 2.4.2 van de polisvoorwaarden de door ISL gemaakte kosten van verweer en juridische bijstand moet vergoeden. Tussen partijen is, zo is ter zitting gebleken, niet in geschil dat deze kosten alleen gedekt zijn als overigens dekking onder de polis bestaat; het betreft hier geen zelfstandige rechtsbijstandsdekking. De rechtbank begrijpt de zinsnede even in the event of unfounded claims zo, dat kosten van verweer van ILS in de aansprakelijkheidsprocedure, tegen [naam 2]/[naam 1] als de partij die ISL aansprakelijk stelt, ook gedekt zijn als de claim van [naam 2]/[naam 1] wordt afgewezen, maar alleen als de aansprakelijkheid in beginsel onder de polis is gedekt. Nu de (eventuele) aansprakelijkheid van ISL voor de twee arbeidsongevallen niet gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering, zijn ook de ter zake door ISL gemaakte kosten van verweer en juridische bijstand niet gedekt, nog daargelaten dat geen overleg is gevoerd over deze kosten zodat in zoverre niet is voldaan aan artikel 2.4.2 van de polis (incurred by or with the consent of RSA). Deze kosten komen dus ook niet voor dekking uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering in aanmerking. De gevorderde verklaring voor recht op dit punt zal daarom eveneens worden afgewezen.

Proceskosten

4.19.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal ISL in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van RSA begroot op € 667,00 aan griffierecht en € 1.126,00 (2 pnt × tarief II van € 563,00) aan salaris advocaat, totaal € 1.793,00.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt ISL in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van RSA begroot op € 1.793,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.3.

veroordeelt ISL in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ISL niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021.

2438/106


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature