Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

wegslepen voertuig wegens tijdelijk parkeerverbod, verhalen kosten van bestuursdwang niet redelijk gelet op de korte termijn.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/4827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen [naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: [naam]),

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A.C. Kooij).

Procesverloop

In het besluit van 11 mei 2020, op schrift gesteld op 12 mei 2020 (primair besluit), heeft verweerder met toepassing van bestuursdwang het voertuig van eiser verwijderd van de openbare weg.

In het besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van het voertuig met kenteken [kentekennummer] (het voertuig). Toezichthouders van de gemeente Rotterdam hebben op maandag 11 mei 2020 om 09.31 uur op de locatie Philip Vingboonsstraat te Rotterdam geconstateerd dat het voertuig hinderlijk geparkeerd stond in een parkeervak waar vanaf 11 mei 2020 te 07.00 uur tot en met 18 juni 2020 tot 16.00 uur een parkeerverbod was ingesteld in verband met (weg)werkzaamheden. Verweerder heeft met toepassing van bestuursdwang het voertuig verwijderd van de openbare weg. Eiser heeft het voertuig op 11 mei 2020 opgehaald en heeft de kosten voor het wegslepen van € 201,77 en de opslagkosten van € 13,92 voor één dag betaald.

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het parkeerverbod was aangegeven met verkeersbord E4 met daarboven vermeld: “I.v.m. werkzaamheden” en als tekst op het onderbord: “Verboden te parkeren vanaf 11 mei 2020 te 07.00 tot en met 18 juni 2020 tot 16.00 uur” (het verkeersbord). Hiermee moest het parkeerverbod voor eiser voldoende duidelijk zijn.

3.1

Eiser voert aan dat zijn voertuig ten onrechte is weggesleept. Ook al zou het verkeersbord op 9 mei 2020 geplaatst zijn zoals verweerder stelt, dan zou dit alsnog te laat zijn gelet op de werkinstructie die voorschrijft dat parkeerverboden minimaal 72 uur van tevoren worden geplaatst. Eiser mag verwachten dat hij, zeker gelet op de huidige coronacrisis, tijdig wordt geïnformeerd over (weg)werkzaamheden.

3.2

De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om met bestuursdwang op te treden. Uit de door verweerder ingebrachte foto’s van de situatie op 11 mei 2020, blijkt dat eisers voertuig geparkeerd stond op een plek waar een E4 verkeersbord was aangebracht, voorzien van een verduidelijkende pijl. Niet in geschil is dat het voertuig van eiser in strijd met dit parkeerverbod was geparkeerd, en dat dit hinder opleverde voor de uit te voeren (weg)werkzaamheden. Dit brengt mee dat verweerder bevoegd was om op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 tot bestuursdwang te besluiten en het voertuig weg te slepen. Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, in beginsel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden, is niet gebleken.

3.3

Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verweerder de kosten van bestuursdwang in redelijkheid bij eiser in rekening heeft kunnen brengen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2321, gaat uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen, maar staat het een bestuursorgaan vrij bij wijze van uitzondering bestuursdwang aan te zeggen in die zin dat de kosten van het effectueren daarvan niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene komen. Het bestuursorgaan dient in dit kader alle betrokken belangen af te wegen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien kan worden geoordeeld dat de aangeschrevene geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie en indien bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene moeten komen.

3.4

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kosten van bestuursdwang in dit concrete geval in redelijkheid niet voor rekening van eiser heeft kunnen laten komen. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat het verkeersbord pas op zaterdag 9 mei 2020 is geplaatst, terwijl het parkeerverbod al op maandag 11 mei 2020 in ging. Verweerder heeft zich hiermee, hoe begrijpelijk wellicht ook in verband met de voortgang van de wegwerkzaamheden, niet aan de werkinstructie gehouden, die voorschrijft dat een parkeerverbod minimaal 72 uur van tevoren wordt geplaatst. Weliswaar bindt deze werkinstructie verweerder enkel intern, maar deze kan wel een rol spelen bij de beoordeling van de zorgvuldigheid en daarmee de redelijkheid van het besluit. Hoewel eiser gehouden is om regelmatig te controleren of zijn voertuig nog juist geparkeerd staat, kan gelet op de korte periode die eiser had om zijn voertuig te verplaatsen én het feit dat het verkeersbord in het weekend is geplaatst, eiser in dit geval geen verwijt worden gemaakt. Het feit dat er wegwerkzaamheden in de buurt waren waarvan eiser op de hoogte was maakt dit niet anders, nu verweerder ook niet op een andere wijze kenbaar heeft gemaakt dat in deze periode ook werkzaamheden zouden plaatsvinden op de plek waar het voertuig van eiser geparkeerd stond. Bovendien werd de bestuursdwang toegepast op een moment dat er veel coronamaatregelen golden en iedereen was opgeroepen zoveel mogelijk thuis te blijven. Gelet op de korte termijn tussen het plaatsen van het verkeersbord en het toepassen van de bestuursdwang acht de rechtbank het in dit geval niet redelijk om de kosten daarvan op eiser te verhalen.

4. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover de kosten van bestuursdwang op eiser zijn verhaald, en bepaalt dat er geen kostenverhaal van bestuursdwang op eiser plaatsvindt. Voor het overige blijft het primaire besluit in stand.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

6.1

Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Op zitting is het verzoek om proceskosten beperkt tot de reiskosten en de verletkosten in beroep. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend.

6.2

Eiser heeft een bedrag van € 5,- opgegeven voor reiskosten van de (niet professionele) gemachtigde. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb worden deze kosten vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Het tarief voor vergoedingen wegens reiskosten bedraagt een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. De rechtbank bepaalt de reiskosten van eiser op € 4,68 (2 x € 2,34).

6.3

Verder heeft eiser een bedrag van € 80,- opgegeven voor verletkosten van de gemachtigde, omdat zij in verband met het bijwonen van de zitting op 10 juni 2021 twee uur tijdverzuim heeft gehad. Eiser heeft de gestelde verletkosten niet onderbouwd. Dat eiser deze kosten diende te onderbouwen, staat vermeld in het “formulier proceskosten en toelichting”. Reeds vanwege het ontbreken van die onderbouwing komt het verzoek om vergoeding van verletkosten niet voor toewijzing in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen voor zover daarbij de kosten van bestuursdwang op eiser zijn verhaald en laat het primaire besluit voor het overige in stand;

- draagt verweerder op de door eiser betaalde kosten van bestuursdwang van € 215,68 aan hem te vergoeden;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4,68.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.

de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature