Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

toewijzing dwangakkoord

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team insolventie

rekestnummer: [nummers]

uitspraakdatum: 18 juni 2021

in de zaak van:

[naam 1] ,

[adres]

[woonplaats]

verzoekster.

1 De procedure

Verzoekster heeft op 16 april 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een de Sociale Verzekeringsbank Rotterdam (hierna: de SVB) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.

Ter zitting van 14 juni 2021 zijn verschenen en gehoord:

verzoekster;

mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);

mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Jay Holding B.V. t.h.o.d.n. Manna Support (hierna: beschermingsbewindvoerder);

mevrouw [naam 4] , werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank Rotterdam (hierna: de SVB).

De uitspraak is bepaald op heden.

2 Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan twee preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 29.995,52 van verzoekster te vorderen.

Verzoekster heeft bij brief van 9 december 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,28% aan de preferente schuldeisers en 9,79% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.

Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.

De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.

De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering (type Wajong). Verzoekster is vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting door de uitkerende instantie.

Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.

Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.

De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting aangedragen dat er thans nog geen bedrag is gespaard binnen de schuldsaneringsregeling ten gevolge van de omstandigheid dat de SVB verrekend heeft met haar huidige kinderbijstandsuitkeringsrechten (voor haar jongste kind).

Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De SVB stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.424,36 op verzoekster, welke 8,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3 Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de SVB aangegeven op grond van artikel 24c lid 2 Algemene Kinderbijslagswet (hierna: AKW) niet te kunnen afzien van (verdere) terugvordering.

Ter zitting heeft de SVB aangegeven dat de voornoemde bepaling toepassing vindt aangezien verzoekster een te veel aan kinderbijslag heeft ontvangen doordat zij niet heeft voldaan heeft aan de op haar rustende informatieverplichting. Ten gevolge hiervan is er een fraudevordering ontstaan waarvoor een boete opgelegd aan verzoekster. Die boete is thans kwijtgescholden, aldus de SVB.

Voorts heeft de SVB aangegeven dat thans een bedrag van € 443,46 is verrekend, sinds aanvang van de schuldsaneringsregeling, op de fraudevordering waarvoor de SVB weigert in te stemmen. De SVB heeft gesteld hiertoe gerechtigd te zijn geweest op grond van de AKW.

4 De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de SVB bij haar weigering vast.

De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de SVB in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.

De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de SBV een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8,1%. Alle overig schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.

De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.

De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.

Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster ontvangt een Participatiewet-uitkering (type Wajong) waardoor er vanuit de uitkerende instantie geen sollicitatieverplichting op haar rust. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.

Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.

Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.

Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.

Ten aanzien van het standpunt van de SVB dat zij geen finale kwijting kan verlenen nu zij de imperatieve bepaling van artikel 24c lid 2 AKW moet volgen, overweegt de rechtbank dat voornoemde bepaling de rechtbank niet beperkt in de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a lid 5 Fw .

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de SVB, die geweigerd heeft in te stemmen.

Het verzoek om de SVB te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.

De SVB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.

De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5 De beslissing

De rechtbank:

- beveelt de SVB om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;

- veroordeelt de SVB in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;

- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;

- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;

- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature