U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Herstel gezamenlijk gezag 1:253r lid twee jo. 1:277 BW. Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Zie ook ECLI:NL:RBROT:2021:5433

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht

Zaaknummer: C/10/615376 / JE RK 21-712

Datum uitspraak: 25 maart 2021

Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,

betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2017 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2018 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

mw. [naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

advocaat: mr. G.H. Amstelveen, te Capelle aan den IJssel,

dhr. [naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, gedetineerd in de P.I. Vught,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het spoedverzoek met bijlagen van de Raad van 19 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 19 maart 2021;

- de brief van mw. Van Leeuwen van 24 maart 2021, ingebracht door van mr. G.H. Amstelveen.

Op 25 maart 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren.

Verschenen zijn:- de vader;- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. G.H. Amstelveen;- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ;- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .

Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van

dhr. [naam tolk] , tolk in de Arabische taal.

De feiten

Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.

Het verzoek

De Raad heeft op 19 maart 2021 met spoed de voorlopige ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor de duur van drie maanden verzocht. Ook is met spoed de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van zes weken. De Raad heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Op 19 maart 2021 is het verzoek als zijnde een spoedverzoek afgewezen. Het verzoek wordt behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 25 maart 2021.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat het verzoek van de Raad tevens opgevat dient te worden als een verzoek tot beëindiging van de voorlopige voogdij en heeft de Raad het verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing gehandhaafd. De kinderrechter heeft aangegeven dat het verzoek van de Raad tot beëindiging van de voorlopige voogdij in beginsel dient te worden voorgelegd aan de rechtbank die de voorlopige voogdij heeft uitgesproken, zijnde de rechtbank Den Haag.

Alle procesdeelnemers stemmen in met de behandeling van het gehele verzoek door de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam.

De Raad licht het verzoek als volgt toe. De Raad wenst dat de maatregel van voorlopige voogdij wordt beëindigd. Dit is niet langer een geschikte maatregel, nu het duidelijk is dat er twee ouders zijn met (geschorst) gezag. De Raad acht een ondertoezichtstelling in deze situatie beter passend. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij hebben veel meegemaakt in hun korte leven. De Raad is van mening dat er opvoedondersteuning noodzakelijk is, omdat de hulpverlening vanuit Vluchtelingenwerk zich slechts richt op praktische zaken zoals het aanvragen van een verblijfsvergunning voor de kinderen. In de komende weken dient te worden onderzocht wat er nodig is om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] veilig bij de moeder te laten wonen. Er is sprake van een visieverschil tussen de GI en de Raad over de wijze waarop duidelijkheid dient te komen over de terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De Raad is van mening dat een gezinsopname niet passend is, nu dit een aantal maanden duurt en binnen zes weken al duidelijk moet zijn welke hulpverlening passend is.

De standpunten

De GI stemt in met het verzoek van de Raad en de behandeling van het verzoek van de Raad door de rechtbank Rotterdam. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vertonen ernstige gedragsproblematiek. Er is sprake van driftbuien, machogedrag en er zijn signalen van trauma gerelateerd gedrag. Ook is er sprake van een verstoorde ouder-kindrelatie met de moeder en zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onveilig gehecht. Daarnaast ziet de moeder onvoldoende in hoe lastig de afgelopen periode is geweest voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De GI is van mening dat er een gezinsopname plaats moet vinden om meer duidelijkheid te krijgen over de opvoedvaardigheden van de moeder ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , maar ook ten aanzien van de oudere broer en zus van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De gezinsopname zal drie maanden duren en kan over twee weken starten. Na afronding van de gezinsopname is er hopelijk een eigen woning voor de moeder in Sliedrecht gevonden en is de GI voornemens om passende hulpverlening in de thuissituatie in te zetten. Het is van belang dat er op een passende manier wordt toegewerkt naar een veilige terugplaatsing. Het is van belang dat de Raad en de GI op een lijn zitten.

De moeder verzet zich, mede bij monde van haar advocaat, tegen het verzoek van de Raad. De moeder erkent de zorgen over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet. De moeder zorgt goed voor de kinderen en zij zijn aan haar gehecht. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] laten gedragsproblematiek zien omdat zij gescheiden zijn van hun moeder. De moeder wenst dat de kinderen zo snel mogelijk thuis komen wonen. De moeder accepteert de hulpverlening en er is voldoende hulpverlening in het gezin aanwezig. Het Sociaal Team Vluchtelingenwerk ondersteunt de moeder met praktische zaken en kan als [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de moeder wonen ook opvoedondersteuning bieden. De gemeente Sliedrecht regelt een woning voor de moeder. Ook de school is betrokken. De moeder vreest dat er door een ondertoezichtstelling te veel hulpverleners betrokken raken. Ook is een gezinsopname niet in het belang van de kinderen, omdat de oudste kinderen dan niet naar school kunnen en de gezinsopname een lange tijd in beslag neemt. Het uitgangspunt moet zijn om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zo snel mogelijk bij hun moeder te plaatsen. De moeder verzoekt afwijzing van het verzoek van de Raad.

De vader verzet zich tegen het verzoek van de Raad. De kinderen hebben veel meegemaakt en zijn aanwezig geweest bij zijn arrestatie in Griekenland. Dit heeft veel indruk op hen gemaakt. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] moeten bij hun moeder wonen. Het is van belang dat er rekening wordt gehouden met alle vier de kinderen.

De beoordeling

Ten aanzien van de rechtsmacht

Allereerst wenst de kinderrechter ten aanzien van de bevoegdheid het volgende op te merken. In gevolge artikel 1:241, vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de rechter die de beslissing tot voorlopige voogdij heeft genomen, bevoegd om deze maatregel in te trekken of te wijzigen. Aangezien de rechtbank Den Haag de voorlopige voogdij heeft uitgesproken, is de rechtbank Rotterdam in beginsel onbevoegd. Uit de voorafgaand aan de mondelinge behandeling ambtshalve ingewonnen informatie blijkt dat alle belanghebbenden hebben ingestemd met een behandeling van het verzoek van de Raad door de rechtbank Rotterdam. De kinderrechter oordeelt om die reden dat de rechtbank Rotterdam en mitsdien de kinderrechter in die rechtbank bevoegd is om over het verzoek te oordelen.

Ten aanzien van de voorlopige voogdij

De ouders zijn de ouders in 2011 getrouwd. Dit leidt ertoe dat de kinderen zijn geboren tijdens het huwelijk van de ouders en dat de ouders in beginsel gezamenlijk gezag uitoefenen over de kinderen ingevolge artikel 1:253sa van het BW .

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is gebleken dat ten tijde van het afgeven van de voorlopige voogdij het ouderlijk gezag van de vader vermoedelijk geschorst was. Op 22 januari 2021 was de vader gedetineerd in Griekenland, hetgeen het feitelijk onmogelijk maakte om zijn gezag uit te oefenen. In gevolge artikel 1:253r, eerste lid sub a van het BW is dit een grond voor de voorlopige voogdij. Daarnaast was er op 22 januari 2021 geen sluitend bewijs waaruit de familiaire band tussen de moeder en de kinderen bleek. Daarmee was het bestaan van de biologische moeder feitelijk onbekend. In gevolge artikel 1:253r, eerste lid sub b van het BW is dit een grond voor het toekennen van de voorlopige voogdij.

In gevolge artikel 1:253q, vijfde lid van het BW juncto 1:253r, eerste lid van het BW herleeft het gezag van de ouders wanneer de grond van de onbevoegdheid wegvalt. De kinderrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. De kinderrechter stelt vast dat de vader niet langer gedetineerd is in het buitenland, maar sinds 23 januari 2021 gedetineerd is in de P.I. Vught in Nederland. Eveneens stelt de kinderrechter vast dat uit de DNA-test van 9 maart 2021 is gebleken dat de veronderstelde moeder, inderdaad de biologische moeder van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is.

De rechtbank kan in gevolge artikel 1:253r, tweede lid BW juncto artikel 1:277 BW het gezag van de ouders slechts herstellen, indien herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is en de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding kan dragen. De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat de ouders duurzaam in staat zijn het gezamenlijk gezag te dragen. Nu blijkt dat er niet langer is voldaan aan de eisen van artikel 1:253q en 1:253r van het Burgerlijk Wetboek , zal de rechtbank de ouders in het gezamenlijk gezag herstellen.

Ten aanzien van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling

Op grond van de informatie, zoals weergegeven in het verzoek, komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 van het BW). [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben de afgelopen periode een grote mate van instabiliteit en onvoorspelbaarheid meegemaakt. Er zijn signalen van trauma en er is sprake van gedragsproblematiek. Verder zijn er signalen van ouder-kindproblematiek tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en hun moeder. De moeder erkent deze zorgen onvoldoende. De hulpverlening die op dit moment in het vrijwillig kader wordt geboden richt zich hoofdzakelijk op de praktische zaken en is vanwege de complexiteit van de situatie onvoldoende. Het is van belang dat er op korte termijn meer duidelijk wordt over de passende zorg en hulpverlening waarbij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , hun oudere broer en zus en de moeder gebaat zijn. De kinderrechter acht het van belang dat een jeugdbeschermer de regie neemt en passende hulpverlening inzet binnen het gezin. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] weg te nemen. De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van drie maanden.

Ten aanzien van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing

Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met spoed uit huis worden geplaatst. Er zijn veel zorgen over de gedragsproblematiek van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Op dit moment is het onduidelijk welke extra zorg [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] nodig hebben, en in hoeverre de moeder in staat is om deze extra zorg te bieden. Het is van belang dat er spoedig duidelijkheid dient te komen over de mogelijkheden die de moeder heeft om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] thuis te laten wonen. De kinderrechter is van oordeel dat het niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is om minder dan zes weken de tijd te nemen om gedegen onderzoek te doen naar welke hulpverlening passend is. Totdat hier meer duidelijkheid over is, is het met het oog op de continuïteit in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om bij het gezinshuis te verblijven. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van zes weken.

De kinderrechter verzoekt de Raad en de GI om tijdig voor de hierna te noemen datum een rapportage te doen toekomen over de huidige stand van zaken en de Raad om daarbij te vermelden of er een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing wordt ingesteld.

De beslissing

De kinderrechter:

doet het ouderlijk gezag herleven van de moeder, [naam moeder] (geregistreerde geboortedatum [geboortedatum moeder] ) en van de vader, dhr. [naam vader] , (geregistreerde geboortedatum [geboortedatum vader] );

beëindigt de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;

stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van Stichting jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 25 maart 2021 tot 25 juni 2021;

verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 25 maart 2021 tot 6 mei 2021;

verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen over het vervolg:

de kinderrechter stelt in afwachting van een verzoek van de Raad een datum voor de volgende mondelinge behandeling vast en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI en de ouders in deze zaak zal plaatsvinden op 29 april 2021 om 13:30 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;

de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter;

bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI en de ouders;

verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum aan de kinderrechter de definitieve raadsrapportage te doen toekomen.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 april 2021.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:

- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Ten tijde van het opmaken van de schriftelijke uitwerking is reeds een verzoek van de Raad tot uitstel van de mondelinge behandeling binnengekomen. Hierop is nog niet beslist.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature