U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ex-huwelijkspartners. Gezamenlijke woning. Geschil over de uitleg van een ter zitting bereikte schikkingsovereenkomst. Moet man wel of geen vergoeding voor eventuele overwaarde betalen? Toepassing artikel 3:300 lid 2 BW .

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team haven en handel

Zaaknummer/rolnummer: C/10/602491 HA ZA 20-787

Vonnis van 20 januari 2021

in de zaak van:

[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser,

advocaat: mr. N. Çiçek,

tegen:

[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,

gedaagde,

advocaat: mr. J.P.M. Castelein.

Partijen worden hierna aangeduid als de man en de vrouw.

1. De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 22 juli 2020, met producties;

- de conclusie van antwoord;

- het B-formulier van de zijde van de vrouw van 18 november 2020, met een productie.

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 3 december 2020.

1.2

De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:

2.1

Partijen zijn in 2012 gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee – nu nog minderjarige – kinderen geboren.

2.2

Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Partijen hebben de woning gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 125.000,--. Aan de hypothecaire geldlening is een spaarpolis gekoppeld. Op 25 september 2019 had deze een waarde van (ongeveer) € 10.000,--.

2.3

Op 24 januari 2018 is de vrouw uit de woning vertrokken. Bij beschikking van deze rechtbank van 20 februari 2018 is de echtscheiding uitgesproken.

2.4

Aan de echtscheidingsbeschikking is een echtscheidingsconvenant gehecht. Hierin is de volgende bepaling opgenomen:

“De echtelijke woning wordt aangeboden aan Woonbron, in het kader van de Koopgarantregeling, tenzij de man in staat en bereid is de woning over te nemen. De woning dient te worden getaxeerd (…). Eventuele over- of onderwaarde dient tussen partijen te worden verdeeld. (…)”

2.5

Partijen hebben vervolgens over de woning geprocedeerd. Tijdens de mondelinge behandeling van 25 september 2019 hebben partijen een schikking bereikt. In het proces-verbaal van schikking is, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“1. De man krijgt tot woensdag 1 april 2020 de gelegenheid om de financiering van de woning, aan de [adres] , op zijn naam te krijgen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid, en het aandeel van de vrouw aan hem te doen overdragen. De man draagt met uitsluiting van de vrouw alle aan deze woning verbonden vaste lasten. De vrouw doet afstand van haar aandeel in de spaarpolis.

2. Indien de man er niet in slaagt uiterlijk 31 maart 2020 de woning her te financieren met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en het aandeel van de vrouw in deze woning aan hem te doen overdragen, wordt deze woning aangeboden aan Woonbron in het kader van de terugkoopregeling. De hypotheekschuld zal daarbij worden afgewikkeld en partijen zijn ieder voor de helft aansprakelijk voor een eventuele restschuld en delen bij helfte in een eventuele meeropbrengst na uitvoering van de terugkoopregeling. De man zal in dat geval de woning uiterlijk 1 april 2020 leeg en ontruimd opleveren aan Woonbron.

3. De man zal de schuld bij DEFAM proberen mee te financieren met de nieuwe hypotheek en als dat niet lukt zal hij met uitsluiting van de vrouw voor de betaling van deze schuld zorgdragen een draagplichtig zijn, vanaf 1 oktober 2019. De man zal deze regeling terstond aan de DEFAM mededelen en bewerkstelligen dat het aandeel van de vrouw in de aflossing en rente vanaf 1 oktober 2019 bij hem wordt geïncasseerd. Zolang het aandeel van de vrouw nog bij haar wordt geïncasseerd, zal de man maandelijks het door de vrouw aan DEFAM betaalde bedrag aan haar vergoeden.

4. De vrouw zal de incassomaatregelen van het LBIO zoals aangezegd in de brief van 7 mei 2019 stopzetten terstond na deze zitting. De vrouw ziet hierbij af van incasso van de achterstand tot en met heden, uiteraard onder voorwaarde dat de man de schuld bij de DEFAM uitsluitend voor eigen rekening neemt en betaalt.

5. De man betaalt met ingang van 1 oktober 2019 een kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand, bij vooruitbetaling. Het bedrag van de kinderalimentatie zal worden herzien met ingang van 1 april 2020. De herziening van de kinderalimentatie per 1 april 2020 zal niet met terugwerkende kracht geschieden, de betalingsverplichting van de man over het tijdvak van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020 is hierbij bindend vastgesteld op € 25,- per kind per maand.

6. Onder voorbehoud van uitvoering van de bovenstaande afspraken hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen uit hoofde van de financiële afwikkeling van de mede-eigendom van de woning, van het DEFAM-krediet dan wel uit hoofde van kinderalimentatie over het tijdvak tot 1 april 2020. Partijen verlenen elkaar onder deze voorwaarde over en weer finale kwijting.

(…)”

2.6

Op 31 maart 2020 heeft de man een hypotheekofferte ontvangen van een geldverstrekker. De man heeft die offerte dezelfde dag ondertekend. De tussenpersoon van de man heeft een notaris benaderd, die vervolgens aan de vrouw een vragenformulier heeft toegestuurd. De vrouw heeft dit formulier op 29 april 2020 ingevuld en ondertekend, en geretourneerd aan de notaris.

2.7

In een e-mail van 25 mei 2020 heeft de notaris partijen een concept van een akte van verdeling toegestuurd. In de e-mail is het volgende vermeld:

“Ten aanzien van de waarde van het registergoed, is het de taak van de notaris u te wijzen op de situatie dat wanneer de waarde van het registergoed zoals in de akte opgenomen afwijkt van de werkelijke waarde, het risico bestaat dat één van u beiden minder ontvangt dan waar hij recht op heeft en de ander te veel.

(…)

Ik begrijp dat u een andere waarde bent overeengekomen, te weten € 125.000,-, de WOZ waarde van 2018.

Indien u zich op dit standpunt stelt, dan accepteert u reeds nu vooralsdan dat achteraf kan blijken dat één van u beiden is benadeeld.”

2.8

De vrouw heeft haar medewerking aan het passeren van de akte van verdeling geweigerd.

3. Het geschil

3.1

De man vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,

a. a) voor recht verklaart dat de woning tegen een bedrag van € 125.000,-- toegedeeld wordt aan de man, onder de verplichting dat hij de op de woning rustende hypothecaire geldlening overneemt en de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank, alsmede dat de vrouw afstand doet van haar aandeel in de spaarpolis verpand c.q. gekoppeld aan de hypothecaire geldlening, zodat deze volledig toekomt aan de man;

b) de vrouw gebiedt uiterlijk één week na het te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de man, de akte van verdeling en de akte van levering te ondertekenen, alsmede de overige handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning aan de man;

c) voor het geval de vrouw hieraan geen uitvoering geeft, de man op grond van artikel 3:300 lid 2 BW vervan gende toestemming verleent voor het verrichten van de rechtshandelingen waartoe de vrouw in het kader van de verkoop en levering van de woning gehouden is, waaronder het ondertekenen van de akte van verdeling en de akte van levering en de overige handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning aan de man;

d) de vrouw veroordeelt in de proceskosten.

3.2

De man heeft aan zijn vorderingen, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De man kan de woning financieren. Gelet op de op 25 september 2019 gemaakte afspraken, met name punt 1 van het proces-verbaal van schikking, is de vrouw verplicht mee te werken aan de overdracht van haar aandeel in de woning aan de man.

3.3

De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Op haar stellingen, wordt, voor zover nodig, bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4. De beoordeling

4.1

Partijen leggen de schikkingsovereenkomst van 25 september 2019 verschillend uit. Volgens de man hebben partijen afgesproken dat, als de man het aandeel van de vrouw in de woning overneemt, hij geen vergoeding voor eventuele overwaarde hoeft te betalen. Onder punt 1 is daarom bewust niets vermeld over een taxatie of een verdeling van de eventuele overwaarde. De man heeft de schuld bij DEFAM voor zijn rekening genomen en dat zou hij niet hebben gedaan als hij ook nog een vergoeding in verband met eventuele overwaarde zou moeten betalen. Volgens de man wisten beide partijen dat hij de woning in dat geval niet eens zou kúnnen financieren. De vrouw heeft gesteld dat zij er bij het maken van de afspraken op 25 september 2019 van is uitgegaan dat de eventuele over- of onderwaarde wordt verdeeld, zoals was afgesproken in het echtscheidingsconvenant. Bij de uitleg die de man aan de afspraken geeft, wordt de vrouw ernstig benadeeld, en die uitleg is daarom niet redelijk en billijk, aldus de vrouw. De vrouw heeft er verder op gewezen dat zij genoegen heeft genomen met een lagere kinderalimentatie en dat zij de achterstand in de kinderalimentatie heeft kwijtgescholden.

4.2

De rechtbank zal de schikkingsovereenkomst moeten uitleggen. Het gaat er daarbij om – kort gezegd – welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de schikkingsovereenkomst mochten toekennen en om wat zij hierbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.3

De rechtbank legt de schikkingsovereenkomst zo uit dat de man, in de situatie dat hij het aandeel van de vrouw in de woning overneemt, aan de vrouw geen vergoeding in verband met de eventuele overwaarde hoeft te betalen. Partijen hebben in de schikkingsovereenkomst gedetailleerde afspraken gemaakt over de woning, de hypotheek, de spaarpolis, de schuld bij DEFAM en de kinderalimentatie. Partijen hebben hierbij over en weer aanspraken prijsgegeven. Het gaat om alomvattende afspraken. Dat blijkt uit punt 6 van het proces-verbaal van schikking, waarin is vermeld dat partijen na uitvoering van de afspraken niets meer van elkaar te vorderen hebben. Over de woning zijn twee scenario’s beschreven: ten eerste het scenario dat de man het aandeel van de vrouw in de woning overneemt (punt 1) en ten tweede het scenario dat de woning wordt aangeboden aan Woonbron (punt 2). Bij het eerste scenario is niets vermeld over hoe partijen omgaan met eventuele overwaarde. Dit is anders bij het tweede scenario: bij punt 2 is vermeld dat partijen ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor een eventuele restschuld en bij helfte delen in een eventuele meeropbrengst. De schikkingsovereenkomst bevat verder geen aanwijzingen dat de man, in het geval hij het aandeel van de vrouw in de woning overneemt, een vergoeding voor eventuele overwaarde moet betalen. De rechtbank oordeelt, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, dat de man ervan heeft mogen uitgaan dat van zo’n vergoeding geen sprake zou zijn. De mogelijke omstandigheid dat de schikkingsovereenkomst voor de vrouw financieel nadeliger uitpakt dan voor de man, maakt niet dat deze moet worden uitgelegd in de door de vrouw bepleite zin. Die mogelijke omstandigheid betekent ook niet dat de vrouw niet aan de gemaakte afspraken is gebonden. Het beroep van de vrouw op het echtscheidingsconvenant baat haar niet, omdat partijen op 25 september 2019 alomvattende nieuwe afspraken hebben gemaakt.

4.4

Volgens de vrouw kan de man geen aanspraak meer maken op nakoming van (punt 1 van) de schikkingsovereenkomst, omdat hij de afgesproken termijn niet heeft gehaald. De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. De financieel adviseur van de man heeft (de gemachtigde van) de vrouw vóór 1 april 2020 laten weten dat de man de woning kan financieren. De vrouw heeft vervolgens haar medewerking aanvankelijk nog verleend door het vragenformulier te retourneren. Pas na het hiervoor in 2.7 genoemde bericht van de notaris heeft de vrouw haar medewerking gestaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat de vrouw niet zozeer problemen had met de overschrijding van de termijn, maar met de kwestie van de overwaarde. Onder deze omstandigheden kan de vrouw de geringe termijnoverschrijding niet aan de man tegenwerpen.

4.5

De vrouw heeft verder aangevoerd dat de door de man genoemde waarde van € 125.000,-- sowieso niet juist kan zijn. De man gaat uit van de WOZ-waarde van 2018, terwijl die waarde niet € 125.000,-- maar € 150.000,-- bedraagt, aldus de vrouw. Hoe het zit met de WOZ-waardes is ter zitting niet geheel duidelijk geworden. De rechtbank zal deze kwestie echter laten rusten. Uit het bovenstaande volgt namelijk dat in het geval dat de man het aandeel van de vrouw in de woning overneemt, de man de vrouw geen vergoeding hoeft te betalen voor eventuele overwaarde. Onder deze omstandigheden kan in het midden blijven voor welke waarde de man dit aandeel overneemt, zoals beide partijen ter zitting ook hebben bevestigd.

4.6

De conclusie is dat de vrouw moet meewerken aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man, in elk geval door middel van het ondertekenen van de daartoe vereiste akte(n). De rechtbank zal aan het op te leggen gebod de voorwaarde verbinden dat de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening. De rechtbank merkt daarbij op dat beide partijen de voor dit ontslag benodigde inspanningen moeten verrichten. De rechtbank gaat er verder van uit dat de vrouw afstand doet van haar aandeel in de spaarpolis, zoals vermeld in punt 1 van de schikkingsovereenkomst.

4.7

De vordering met betrekking tot de toepassing van artikel 3:300 lid 2 BW is toewijsbaar zoals vermeld onder 5.

4.8

De man heeft niet toegelicht waarom hij een zelfstandig belang heeft bij de door hem gevorderde verklaring voor recht. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.

4.9

De omstandigheid dat partijen ex-huwelijkspartners zijn, is voor de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De rechtbank:

- gebiedt de vrouw om binnen één week na dit vonnis medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man, in elk geval door middel van het ondertekenen van de daartoe vereiste akte(n), onder de voorwaarde dat de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening;

- bepaalt dat, indien de vrouw niet aan het hiervoor genoemde gebod voldoet, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de hiervoor genoemde akte (n) waaruit de wilsverklaring van de vrouw moet blijken;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- compenseert de proceskosten tussen partijen, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

- wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Veling en in het openbaar uitgesproken door mr. P. Joele.

3316


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature