Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Er is sprake van een gecombineerde huurovereenkomst; met een zorgovereenkomst. Ondanks dat gedaagde meermaals is aangesproken op zijn gedrag veroorzaakt hij overlast. Hij is niet in staat zelfstandig te wonen.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9083815 VV EXPL 21-111

uitspraak: 20 april 2021

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,

in de zaak van

de stichting

Stichting Woonstad Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres,

gemachtigde: mr. R. van der Hoeff te Rotterdam,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

Gemeente Rotterdam, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, afdeling Kredietbank, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam 1],

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

gemachtigde: mr. M.Y. van Oel te Rotterdam.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonstad Rotterdam’, ‘Kredietbank q.q.’ en ‘[naam 1]’.

1. Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

het exploot van dagvaarding van 19 maart 2021, met producties 1 t/m 33;

de aanvullende productie nummer 34 aan de zijde van Woonstad Rotterdam.

1.2

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Namens Woonstad Rotterdam is verschenen [naam 2], bijgestaan door de gemachtigde van Woonstad Rotterdam. Namens Kredietbank q.q. zijn verschenen [naam 3] (bewindvoerder), [naam 4] (bewindvoerder) en [naam 5] (wooncoach) verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [naam 1] is in persoon verschenen.

1.3

Beide partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van Kredietbank q.q. heeft tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd overeenkomstig haar “Pleitnotities Kort Geding”, welke door de kantonrechter aan het procesdossier zijn toegevoegd.

1.4

De griffer heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.

1.5

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1

De kantonrechteri te Rotterdam heeft [naam 1] bij beschikking van 25 oktober 2011 onder bewind gesteld, met benoeming van Kredietbank q.q. als bewindvoerder.

2.2

Woonstad Rotterdam heeft op 6 november 2018 met [naam 1] een huurzorgovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde). Onderdeel van deze huurzorgovereenkomst is een woonbegeleidingsovereenkomst tussen Pameijer en [naam 1]. Beide overeenkomsten zijn met [naam 1] gesloten na voorafgaande toestemming van Kredietbank q.q.

2.3

Sinds het ingaan van de huurzorgovereenkomst heeft Woonstad Rotterdam van meerdere omwonenden meerdere keren klachten ontvangen betreffende overlast vanuit en in de nabije omgeving van het gehuurde, veroorzaakt door [naam 1]. Woonstad Rotterdam heeft [naam 1] hier veelvuldig op aangesproken.

2.4

Met ingang van 7 november 2019 is de woonbegeleidingsovereenkomst voor een periode van zes maanden verlengd. Daarbij heeft [naam 1] een laatste kans gekregen om de voorschriften in de huurzorgovereenkomst en de woonbegeleidingsovereenkomst na te komen. [naam 1] is te kennen gegeven om in en rond het gehuurde geen geluidsoverlast meer te veroorzaken en zich als goed huurder te gedragen.

2.5

Op 26 maart 2020 heeft tussen Woonstad Rotterdam en [naam 1], in aanwezigheid van drie begeleiders van Pameijer en Antes, een gesprek plaatsgevonden. Over dit gesprek is als volgt gerapporteerd:

“Omklappen contract

Drie begeleiders melden zich bij de balie samen met de huurder. Een collega van technisch beheer komt naar mij toe en vraagt of de bezoekers beneden voor mij zijn.

Zij waarschuwt mij alvast dat de huurder tekeer gaat tegen drie vrouwen die met hem zijn. Ik ga naar beneden en ik ontvang ze in de vergaderruimte 0.23. De huurder is erg geïrriteerd. Ik leg uit waarom we dit gesprek hebben en hij begint te klagen over zijn begeleiders en over overlast wat hij in de woning ervaart. Volgens hem zijn er jongeren in de gemeenschappelijke tuin die op de balkons klimmen. Zij zouden ook naar achteren gaan. Ik vertel dat ik geen meldingen van geluidsoverlast meer heb ontvangen, want bij het laatste gesprek had hij een laatste waarschuwing van mij gekregen wegens zijn geluidsoverlast. Ik dacht dat het prima ging, omdat ik geen meldingen meer over hem had ontvangen, er geen huurachterstand was en hij volledige medewerking verleende aan de begeleiding. In dat opzicht kon er een omklapping plaatsvinden, advies wsr. De begeleider zei echter dat ze verbaasd was over het positief advies, maar dat ze het wel begreep vanuit de positie van wsr. De begeleider staat er echter anders in. Zij geven een negatief advies. De huurder schijnt dingen te zien en te ervaren die er niet zijn. Een vorm van schizofrenie. Dit

verklaart waarom hij de overlast alleen ervaart, want buren melden hier niets over terwijl ze wel de geluidsoverlast over hem meldden bij wsr. De huurder valt weer uit tegen zijn begeleiders. Het lukt mij om hem rustig te krijgen. Hij zweet behoorlijk en maakt zich heel druk. Ik vraag hem om even in de wachtkamer te gaan zitten, zodat de begeleiders en ik even samen kunnen praten. Dat doet hij. De begeleiders vertellen mij dat ze uit veiligheid met drie personen op huisbezoek gaan bij de huurder. Ze willen hem onder beschermd wonen plaatsen, want hij helaas nooit in staat zijn om zelfstandig te kunnen wonen. Zij hebben mij om ruimte gevraagd om dit te kunnen regelen. (…)”.

2.6

In maart 2020 zijn alle betrokken hulpverleners tot de conclusie gekomen dat [naam 1] niet zelfstandig kan wonen en de huurzorgovereenkomst niet naar een reguliere huurzorgovereenkomst kan worden omgezet. Woonstad Rotterdam heeft vervolgens op respectievelijk 10 juni 2020, 5 augustus 2020 en 18 november 2020 aan de betrokken hulpverleners gevraagd hoe ver de hulpverleners waren met het regelen van een beschermde woonvorm voor [naam 1].

2.7

Op 12 augustus 2020 heeft Woonstad Rotterdam een betrokken hulpverlener bericht dat de huurzorgovereenkomst, in afwachting van een plaatsing in beschermd wonen, voor een laatste keer verlengd is voor de duur van zes maanden.

2.8

Op 11 december 2020 heeft tussen Woonstad Rotterdam, Pameijer en Antes opnieuw een gesprek plaats gevonden over de woonsituatie van [naam 1], wederom naar aanleiding van overlastmeldingen van omwonenden. Vanuit Antes is aangegeven dat [naam 1] in januari of februari 2021 vrijwillig zal worden opgenomen met een zogenaamde zorgmachtiging waarna gezamenlijk is besloten dat [naam 1] nog een halfjaar ingeschreven kan blijven op het adres van het gehuurde. Een en ander in de verwachting dat hij na die opname meer stabiel zou zijn.

2.9

Op 16 februari 2021 heeft de gemachtigde van Woonstad Rotterdam aan [naam 1] en Kredietbank q.q., voor zover van belang, het volgende bericht:

“(…) De door u met cliënte en met Stichting Pameijer gesloten overeenkomsten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: wanneer u tekort schiet in de nakoming van de ene overeenkomst (wanneer u de voorwaarden overtreedt). Dan heeft dat gevolgen voor de andere overeenkomst en het einde van de ene overeenkomst betekent het einde van de andere overeenkomst. Ik wijs u in dat kader op de bepalingen van de huurovereenkomst, waaronder sub d tot en met sub l van de considerans (pagina 1 en 2) en de in artikel 9 opgenomen bijzondere bepalingen.

Een van de kernvoorwaarden van deze gemengde overeenkomst is dat u zich onthoudt van het veroorzaken van overlast (artikel 9. 7 ).

U komt de bovengenoemde voorwaarde uit de met u gesloten overeenkomsten niet na. Cliënte ontvangt al langere tijd klachten over door u veroorzaakte geluidsoverlast. De overlast bestaat onder meer uit timmeren, bonken, stampen, het gooien met spullen, hard praten, gillen en het afspelen van zeer luide muziek. Ook heeft u herhaaldelijk en midden in de nacht aangebeld bij omwonenden. De overlast vindt met name ’s nachts plaats en het verstoort de nachtrust van omwonenden, tevens huurders van Woonstad Rotterdam.

U bent op uw gedrag meerdere malen aangesproken. Cliënte heeft u bijvoorbeeld op 25 november 2002 nog een brief gestuurd waarin zij u heeft gemaand om te stoppen met het veroorzaken van overlast. De klachten nemen echter alleen maar toe.

Cliënte moet constateren dat u ernstig tekort schiet in de nakoming van de met u gesloten overeenkomst en zij ontbindt de met u gesloten overeenkomst dan ook buitengerechtelijk per 15 maart 2021. Uiterlijk op deze datum dient u de woning aan de [adres] leeg en ontruimd aan haar op te leveren (…)”.

2.10

Kredietbank q.q. heeft op 23 februari 2021 aan Woonstad Rotterdam bericht dat zij de akkoordverklaring tot beëindiging van de huurzorgovereenkomst niet ondertekenen en aangegeven dat [naam 1] op korte termijn begeleid kan gaan wonen. Woonstad Rotterdam is daarbij verzocht om, gelet op de problematiek en de verwachting dat [naam 1] binnen korte tijd geplaatst kan worden, geen gerechtelijke procedure te beginnen.

3. De vordering

3.1

Woonstad Rotterdam vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Kredietbank q.q. te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken die zich vanwege [naam 1] daar bevinden, voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonstad Rotterdam zijn, en door afgifte van de sleutels aan Woonstad Rotterdam ter beschikkling te stellen, met veroordeling van Kredietbank q.q. in de proceskosten.

3.2

Aan de vordering heeft Woonstad Rotterdam – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat er sprake is van een gemengde overeenkomst waarbij het zorgelement ten opzichte van het woonelement overheerst. De huurbeschermingsregels zijn derhalve niet van toepassing op deze overeenkomst. Op dit moment is voor alle betrokken hulpverleners gebleken dat de zorg niet meer kan worden verleend vanuit het gehuurde. [naam 1] is niet in staat op een goede manier zelfstandig te wonen. Het afgelopen jaar heeft Woonstad Rotterdam de betrokken hulpverleners de ruimte gegeven om voor [naam 1] vervangende woonruimte te vinden; tot op heden is dat nog niet gelukt. Woonstad Rotterdam wenst de andere huurders niet langer bloot te stellen aan agressie, intimidatie, geluidsoverlast en een risico van gewelddadige escalatie. Het lange(re) verblijf van [naam 1] in het gehuurde gaat ten koste van het woongenot van diverse omwonenden waardoor zij ontruiming van het gehuurde vordert.

3.3

Primair legt Woonstad Rotterdam hieraan ten grondslag dat bij brief van 15 maart 2021 het huurcomponent van de gemengde huurzorgovereenkomst buitengerechtelijk beëindigd is, waardoor [naam 1] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.

3.4

Subsidiair voert Woonstad Rotterdam aan dat [naam 1] jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurzorgovereenkomst, doordat [naam 1] zich niet als goed huurder gedraagt. [naam 1] veroorzaakt overlast, dat ondanks sommatie en gesprekken, niet is verminderd. Er is sprake van een acute onhoudbare situatie waardoor ingrijpen noodzakelijk is. Het belang van Woonstad Rotterdam om na twee jaar een einde te maken aan de voortdurende overlast, en daarmee het afgeleide belang van omwonenden om rustig te kunnen wonen is groter dan het belang van [naam 1] om tot een herplaatsing binnen een begeleid wonen instelling in het gehuurde te verblijven.

4. Het verweer

4.1

Kredietbank q.q. heeft verweer gevoerd, dat zich – eveneens zakelijk weergegeven en voor zover van belang – als volgt laat samenvatten. Kredietbank q.q. betwist allereerst dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verder prevaleert het belang van [naam 1] op onbelemmerde uitoefening van het ongestoorde huurgenot boven het belang van Woonstad Rotterdam om tot ontruiming over te gaan. Ook verzet de aard van een kortgedingprocedure zich tegen een integrale behandeling van de door Woonstad Rotterdam ingestelde vordering en zijn de door Woonstad Rotterdam gevraagde voorzieningen naar hun aard niet voorlopig.

5. De beoordeling

5.1

In dit kort geding moet, mede op basis van hetgeen naar voren is gebracht, worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Woonstad Rotterdam in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het is gerechtvaardigd om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.

5.2

Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de stellingen van Woonstad Rotterdam. Woonstad Rotterdam stelt immers dat [naam 1] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, omdat de huurzorgovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden is. Daarbij is van belang dat er enerzijds maar een zeer beperkt aantal van dit soort woningen beschikbaar is, maar er anderzijds dringend behoefte is aan woonruimte, zoals deze.

Verder heeft Woonstad Rotterdam gemotiveerd gesteld dat er op dit moment sprake is van structurele overlast zonder dat er concreet zicht is op overplaatsing naar beschermd wonen. Woonstad Rotterdam heeft gelet op bovengenoemde punten dan ook een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.

5.3

De door Woonstad Rotterdam en [naam 1] ondertekende huurzorgovereenkomst heeft een gemengd karakter. De overeenkomst strekt immers onmiskenbaar tot het verschaffen van woonruimte aan [naam 1], die daarvoor aan Woonstad Rotterdam maandelijks een huurprijs is verschuldigd, terwijl daarnaast een woonbegeleidingsovereenkomst tussen [naam 1] Pameijer is gesloten die blijkens de huurzorgovereenkomst een onlosmakelijk geheel vormt met de huurzorgovereenkomst. De bijzondere aard van de huurzorgovereenkomst en de tijdelijkheid daarvan, in relatie met de woonbegeleidingsovereenkomst, verzetten zich ertegen dat de bepalingen van huurbescherming daarop van toepassing zijn. Zo is het ook verwoord in artikel 9.10 van de huurzorgovereenkomst.

5.4

Gelet op het bovenstaande geldt ten aanzien van deze huurzorgovereenkomst het bepaalde in artikel 6:265 BW op grond waarvan iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.

5.5

In dit geval heeft Woonstad Rotterdam gebruik gemaakt van deze bevoegdheid, want de onder 2.9 vermelde brief van 16 februari 2021 kan niet anders worden begrepen dan als een buitengerechtelijke ontbinding. Daartegen is niet in rechte opgekomen, zodat reeds hierom voorshands kan worden aangenomen dat de ontbinding het daarmee beoogde rechtsgevolg heeft gehad, namelijk dat de huurzorgovereenkomst is geëindigd.

5.6

Of [naam 1] zich al dan niet gehouden heeft aan de woonbegeleiding, is in dit verband niet relevant, want hem is niet tegengeworpen dat hij zich daaraan heeft onttrokken.

5.7

De huurzorgovereenkomst is ontbonden vanwege ernstige terugkerende overlast van [naam 1] in en rond het gehuurde, waarover door meerdere omwonenden is geklaagd. Er is een omvangrijk overlastdossier. Kort gezegd gaat het om timmeren, bonken, stampen, het gooien met spullen, hard praten, gillen en het afspelen van zeer luide muziek. Ook heeft [naam 1] meerdere keren en midden in de nacht aangebeld bij omwonenden.

5.8

Verder stelt Woonstad Rotterdam dat inmiddels geconcludeerd kan worden dat [naam 1] niet geschikt is om zelfstandig te wonen. Hierover wordt het volgende overwogen. Weliswaar is de constructie van de gemengde overeenkomst (huurzorgovereenkomst met woonbegeleidingsovereenkomst) er op gericht dat uiteindelijk sociale rehabilitatie plaatsvindt en dat de bewoner door middel van de woonbegeleiding leert (weer) zelfstandig te wonen, maar in dit verband is ook van betekenis dat van de zijde van de betrokken hulpverleners tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd dat [naam 1] niet zelfstandig kan wonen en op de wachtlijst staat voor begeleid wonen. Kennelijk zijn ook de hulpverleners tot de conclusie gekomen dat méér nodig is dan de huidige huur met woonbegeleiding. Woonstad Rotterdam kan dan ook worden gevolgd in haar stelling dat het traject van woonbegeleiding niet met succes is doorlopen, mede gezien het tijdsverloop na aanvang daarvan.

5.9

Gezien het bovenstaande is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de op [naam 1] rustende verbintenissen uit de (reeds ontbonden) huurzorgovereenkomst, zodat de vordering van Woonstad Rotterdam in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. De kans dat geoordeeld zal worden dat de tekortkoming(en) de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigen, wordt, gelet op de omstandigheden van het geval, gering geacht.

5.10

De ontruimingstermijn wordt, anders dan gevorderd, gesteld op 30 dagen na betekening van dit vonnis, in de hoop en verwachting dat binnen deze termijn een plek in een beschermde woonvorm voor [naam 1] beschikbaar is. Die kans lijkt reëel nu in december 2020 reeds is aangegeven dat [naam 1] op de wachtlijst voor beschermd wonen is geplaatst.

5.11

Kredietbank q.q. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Woonstad Rotterdam.

5.12

Hetgeen verder door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

6. De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

veroordeelt Kredietbank q.q. om binnen dertig dagen na betekening van de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en/of zaken die zich vanwege [naam 1] daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Woonstad Rotterdam te stellen;

veroordeelt Kredietbank q.q. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad Rotterdam begroot op € 229,83 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

44485


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature