Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Participatiewet. Verweerder heeft de bijschrijvingen op de rekening van eiseres en die van haar minderjarige dochter terecht als middelen en inkomsten mogen aanmerken.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/3747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2021 in de zaak tussen [naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020 herzien en de over deze periode te veel aan eiseres uitbetaalde bijstand ten bedrage van € 2.869,73 van eiseres teruggevorderd.

Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder deze terugvordering verhoogd met loonbelasting en premies volksverzekeringen (gebruteerd), wat neerkomt op een verhoging van € 978,01.

Bij besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten gedeeltelijk gegrond verklaard en de terugvordering verlaagd naar netto € 2.807,60 en de brutering verlaagd naar € 947,56 zodat de hoogte van de bruto vordering wordt bepaald op € 3.755,16.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 12 maart 1996 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).

Verweerder is op 17 februari 2020 een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres gestart. Aan de hand van de bankafschriften van eiseres en haar dochter die zij, desgevraagd, aan verweerder heeft verstrekt, heeft verweerder geconstateerd dat er in de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020 (verder: periode in geding) diverse bijschrijvingen door derden en diverse stortingen op de bankrekening van eiseres en haar dochter hebben plaatsgevonden.

2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag, voor zover van belang, dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, doordat zij niet onverwijld uit eigen beweging aan verweerder heeft gemeld dat er in de periode in geding diverse bijschrijvingen door derden en stortingen – zowel op haar eigen rekening als op die van haar minderjarige dochter – hebben plaatsgevonden. Hierdoor heeft verweerder over de periode in geding te veel bijstand aan eiseres uitbetaald. Nu sprake is van een (verwijtbare) schending van de inlichtingenplicht is verweerder gehouden het recht op bijstand van eiseres te herzien en de te veel aan haar betaalde bijstand terug te vorderen. Verweerder heeft hierbij een aantal kruisposten, stortingen waaraan een geldopname aan voorafging, en kleine bedragen buiten beschouwing gelaten. In het bestreden besluit staat gemotiveerd vermeld waarom bepaalde bedragen in aanmerking zijn genomen en in hoeverre de verklaringen van eiseres daarbij zijn betrokken.

Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de kruisposten binnen een maandtermijn (kalendermaand) worden bezien op grond van artikel 45, lid 1, Pw , aangezien het recht op bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en niet over een tijdspanne van 30 dagen voor zover het de maandtermijn overschrijdt.

3. Eiseres heeft aangevoerd dat de bijschrijvingen op de bankrekening van haar minderjarige dochter, [naam 1] ( [naam 1] ), ten onrechte als middelen zijn aangemerkt, nu deze bedragen niet aan eiseres ten goede zijn gekomen. Eiseres verwijst naar het Handboek Stimulansz waarin staat dat inkomsten van ten laste komende kinderen volledig buiten beschouwing worden gelaten, als het gaat om inkomsten uit arbeid, werkloosheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidsuitkering. De betreffende stortingen en bijschrijvingen van derden ten behoeve van [naam 1] dienen daarom volledig buiten beschouwing gelaten te worden.

3.1.

Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, waaronder de uitspraak van 4 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX7177), rechtvaardigt het gegeven dat een bankrekening op naam staat van een inwonend, minderjarig kind van de betrokkene de vooronderstelling dat de betrokkene redelijkerwijs over het tegoed op die rekening kan beschikken. Het is aan betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de bankrekening van [naam 1] heeft kunnen beschikken. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de bijschrijvingen en stortingen op de bankrekening van [naam 1] inkomsten uit arbeid, werkloosheidsuitkering of arbeidsongeschiktheidsuitkering betroffen. De beroepsgrond faalt.

4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de bijschrijvingen en stortingen op de rekening van haar en [naam 1] geen inkomsten zijn. De stortingen betreffen namelijk eigen geld . Geld dat eiseres eerder van haar rekening heeft opgenomen en later weer heeft teruggestort. Verweerder heeft ten onrechte bijschrijvingen als inkomsten aangenomen die later weer zijn terugbetaald. Voorts stelt eiseres dat er sprake is van een lening die zij is aangegaan om haar huurachterstand te betalen. Dit mag niet als inkomsten worden aangemerkt. Ook de hoekbank die eiseres via Marktplaats heeft verkocht, mag volgens eiseres niet als inkomsten worden aangemerkt.

4.1.

Herzienings- en terugvorderingsbesluiten zijn voor de bijstandsontvanger belastende besluiten. Dit brengt met zich dat de bewijslast dat aan de voorwaarden voor deze besluiten is voldaan op verweerder rust. Voor de herzienings- en terugvorderingsprocedure betekent dit dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.

4.2.

Uit vaste rechtspraak van de CRvB, waaronder de uitspraak van 12 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2580), volgt dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw .

Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB, waaronder de uitspraak van 7 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1055), dat ook een eenmalige bijschrijving of kasstorting kan worden aangemerkt als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, mits het bedrag van die bijschrijving of kasstorting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. De stelling dat sprake is van geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake is van inkomsten.

4.3.

Niet in geschil is dat de stortingen op de rekening van eiseres een terugkerend karakter hebben, dat eiseres dit gestorte geld kon aanwenden voor haar algemeen noodzakelijke bestaanskosten en dat deze stortingen hebben plaatsgevonden in een periode waarin zij een bijstandsuitkering ontving. Gelet hierop moeten de stortingen in beginsel als middelen en inkomsten worden aangemerkt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat deze stortingen toch geen middelen en inkomsten zijn.

4.4.

Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. Eiseres heeft haar stelling, dat de stortingen op haar rekening eigen geld betreft dat zij eerder van haar rekening had opgenomen, onvoldoende onderbouwd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat deze stelling onvoldoende steun vindt in objectieve en verifieerbare gegevens, meer specifiek in de verstrekte bankafschriften. Weliswaar is op de bankafschriften te zien dat voorafgaand aan de stortingen op de rekening van [naam 1] (hogere) bedragen door eiseres van haar rekening zijn opgenomen, maar uit die bankafschriften is niet af te leiden dat het gestorte geld hetzelfde geld is als het door haar opgenomen geld.

In dit kader is van belang dat er tussen de opnames van de rekening van eiseres en de stortingen op de rekening van [naam 1] een onvoldoende rechtstreeks verband is te zien in omvang en in tijd. Met betrekking tot dit laatste overweegt de rechtbank dat er tussen alle opnames van de rekening van eiseres en de stortingen op de rekening van [naam 1] een tijdspanne van meer dan een week zit. Uit vaste rechtspraak van de CRvB, waaronder de uitspraak van 8 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1383), is af te leiden dat er bij een tijdspanne van ‘enkele dagen tot (meer dan) een week’ al een onvoldoende rechtstreeks verband bestaat.

4.5.

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres de contante verkoop van haar hoekbank via Marktplaats niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd. Dat zij deze gegevens niet meer kan traceren, doordat deze verwijderd zouden zijn van de betreffende pagina op Marktplaats, komt voor haar rekening en risico en leidt niet tot een ander oordeel.

4.6.

De stelling van eiseres dat het geld, dat zij op 25 februari 2019 op haar rekening heeft gestort (kasstorting), afkomstig is van een lening, is onvoldoende onderbouwd.

Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt wat de herkomst van de kasstorting is. De door eiseres overgelegde overeenkomst met [naam 2] ( [naam 2] ), waarin staat dat [naam 2] € 900,- aan eiseres heeft geleend, maakt dit niet anders, nu deze overeenkomst de stelling van eiseres onvoldoende ondersteunt. Het in de leenovereenkomst genoemde bedrag komt namelijk niet overeen met het op de rekening van eiseres gestorte bedrag (€ 730,-) en bovendien is niet toegelicht waarom de lening in contanten zou zijn aangegaan en niet middels een overboeking met vermelding van de leenovereenkomst.

Eiseres heeft dan ook geen objectieve bewijzen aangedragen waaruit blijkt dat eiseres dit geld van [naam 2] heeft ontvangen en dat de storting afkomstig is van het geleende geld van [naam 2] . Daarnaast staat op de bankafschriften geen omschrijving bij deze storting.

In dit verband merkt de rechtbank op dat de gevolgen van een dergelijke chartale betalingswijze – namelijk dat de gestelde betalingen niet traceerbaar zijn – voor rekening en risico van eiseres komen.

4.7.

De stelling van de gemachtigde van eiseres ter zitting, dat de storting van € 15,- op de rekening van [naam 1] op 20 mei 2019 een kruispost is met een overschrijving naar [naam 3] van € 20,- op 1 juli 2019 kan niet worden gevolgd, omdat de bedragen niet met elkaar overeenkomen.

4.8.

Gezien het vorenstaande heeft verweerder terecht gesteld dat al deze bedragen moeten worden aangemerkt als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid van de Pw .

5. Nu verweerder de bijschrijvingen door derden en de stortingen op de rekening terecht heeft aangemerkt als inkomsten, heeft verweerder zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat deze bijschrijvingen en stortingen van invloed zijn op het recht op bijstand van eiseres. Dit had eiseres ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn.

Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres deze bijschrijvingen en stortingen onverwijld uit eigen beweging had moeten melden. Vast staat dat eiseres dit niet heeft gedaan. De bijschrijvingen en stortingen zijn namelijk pas aan het licht gekomen door de controle van de bankafschriften van eiseres door verweerder in februari 2020. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft aangetoond

– en daarmee ook aannemelijk heeft gemaakt – dat eiseres over de periode in geding haar inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden.

Het gevolg van de schending van de inlichtingenplicht door eiseres is dat verweerder over de periode in geding te veel bijstand aan eiseres heeft betaald. Immers, eiseres heeft die periode volledige bijstand toegekend gekregen en ontvangen, terwijl zij geen recht had op bijstand ter hoogte van het bedrag dat zij aan inkomsten binnenkreeg. Gelet hierop was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eiseres over deze periode te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel aan eiseres uitbetaalde bijstand terug te vorderen.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Mohamed, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.

De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature