Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Artikel 161 Rv . Schadevordering.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8558000 / CV EXPL 20-18082

uitspraak: 26 februari 2021

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser bij exploot van dagvaarding van 20 mei 2020,

gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam,

tegen

1. [naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [naam gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

gemachtigde: mr. W. Suttorp te Rotterdam.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [naam eiser] ’ respectievelijk ‘ [naam gedaagde 1] c.s.’. Gedaagden worden afzonderlijk ‘ [naam gedaagde 1] ’ en ‘ [naam gedaagde 2] ’ genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

het exploot van dagvaarding van 20 mei 2020, met producties 1 tot en met 28;

de conclusie van antwoord;

de brief van 23 oktober 2020 van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., namens [naam eiser] , met aanvullende producties;

het tussenvonnis van 24 augustus 2020 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Namens [naam eiser] zijn verschenen de gemachtigde en mevrouw [naam echtgenote eiser] , de echtgenote van [naam eiser] . [naam gedaagde 2] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van beide gedaagden. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.

1.3.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1.

Op 16 maart 2017 heeft in Rotterdam een geweldsincident plaatsgevonden waarbij [naam eiser] en [naam gedaagde 1] c.s. betrokken waren.

2.2.

Bij vonnissen van 7 februari 2019 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank zijn [naam gedaagde 1] c.s. veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij aan hen afzonderlijk, voor zover thans van belang, een taakstraf voor de duur van 150 uur en een hoofdelijke schadevergoedingsmaatregel van € 1.256,05 ter zake (im)materiële schade is opgelegd.

2.3.

Genoemde vonnissen zijn in kracht van gewijsde gegaan en [naam gedaagde 2] heeft aan de in 2.2 genoemde schadevergoedingsmaatregel voldaan.

2.4.

Bij brieven van 8 oktober 2019, 30 oktober 2019 en 29 april 2020 heeft de gemachtigde van [naam eiser] (de gemachtigde van) [naam gedaagde 1] c.s. gesommeerd tot betaling van een schadevergoeding, te weten een totaalbedrag van € 1.450,42, te vermeerderen met de wettelijke rente.

2.5.

Per e-mail van 28 oktober 2019 heeft de gemachtigde van [naam gedaagde 1] c.s. aan de gemachtigde van [naam eiser] bericht dat [naam gedaagde 1] c.s. de aansprakelijkheid en de gevorderde schade betwisten.

2.6.

In een – ongedateerde – verklaring van [naam docente] (hierna: de docente) staat – voor zover hier van belang –:

“(…)

Door de gevolgen van die akelige gebeurtenis medio maart heeft [voornaam eiser] [lees: [naam eiser] ] vijf lessen moeten missen. Daarna is hij weer dapper naar de les gekomen, heeft z’n best gedaan, maar vertelde ook dat hij veel hoofdpijn had en het hem zwaar viel om de les te volgen en zich toe te zetten aan zijn huiswerk.

(…)

[voornaam eiser] heeft al een derde van de gehele cursus (15 lessen) moeten missen. Dat zal zeker van invloed zijn op de toetsresultaten.”

(…)”.

2.7.

[naam eiser] heeft over 2018 een eigen risico van € 385,- aan zorgkosten betaald en over 2019 een eigen risico van € 126,03.

3. De vordering

3.1.

[naam eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

I. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 1] c.s. onrechtmatig althans schadeplichtig hebben gehandeld jegens [naam eiser] ;

II. [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende, de ander zal zijn gekweten, tot het betalen van de hoofdsom van € 1.450,42 zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2017 tot de dag van de betekening van de dagvaarding;

III. [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende, de ander zal zijn gekweten, tot het betalen van een bedrag van € 217,61 aan buitengerechtelijke kosten;

IV. [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval de voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.

3.2.

Aan zijn vordering heeft [naam eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde 1] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiser] door hem te mishandelen en dat zij aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] geleden (im)materiële schade. Doordat [naam gedaagde 1] c.s. strafrechtelijk zijn veroordeeld voor die mishandeling, staat op grond van artikel 161 Rv de aansprakelijkheid in civielrechtelijke zin vast. [naam gedaagde 1] c.s. zijn de volgende (im)materiële schadeposten verschuldigd: een bedrag van € 492,72 aan medische kosten, te weten het eigen risico dat [naam eiser] over 2018 en 2019 moest voldoen; € 357,70 aan studiekosten, nu [naam eiser] een cursus Nederlands opnieuw heeft moeten volgen omdat hij vanwege fysieke en psychische klachten na het geweldsincident lessen heeft gemist en geen examen heeft gedaan; € 100,- zijnde het eigen risico voor het aanmelden van deze zaak bij zijn rechtsbijstandsverzekering; € 500,- als restant van het in de strafrechtelijke procedure gevorderde smartengeld. Alle voornoemde bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW . Ten slotte zijn [naam gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 217,61 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd.

4. Het verweer

[naam gedaagde 1] c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing van deze vordering, met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten. [naam gedaagde 1] c.s hebben – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat [naam eiser] in de onderhavige procedure geen nieuwe feiten heeft aangedragen, zodat geen aanleiding bestaat anders te oordelen dan de strafrechter reeds heeft gedaan. Volgens [naam gedaagde 1] c.s. is aan de zijde van [naam eiser] sprake geweest van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, zodat naast het oordeel van de strafrechter geen sprake is van een verdergaande schadevergoedingsverplichting. [naam gedaagde 1] c.s. hebben voorts aangevoerd dat het causaal verband tussen de gestelde schade van het geweldsincident en het eigen risico van 2018 en 2019 ontbreekt. Tevens worden de studiekosten betwist nu niet blijkt dat [naam eiser] lessen heeft gemist, dan wel dat [naam eiser] geen examen heeft kunnen doen of een dergelijk examen niet gehaald heeft. De kosten van de rechtsbijstandsverzekering staan volgens [naam gedaagde 1] c.s. niet in verband tot de onderhavige zaak en bovendien vordert [naam eiser] buitengerechtelijke kosten, zodat dubbele kosten worden gevorderd. Ten slotte hebben [naam gedaagde 1] c.s. aangevoerd dat het debat over de immateriële schade en het smartengeld reeds in de strafrechtelijke procedure is gevoerd en dat [naam eiser] niet deugdelijk heeft onderbouwd dat [naam gedaagde 1] c.s. thans een andere schade dan reeds door de strafrechter is opgelegd, verschuldigd zijn.

5. De beoordeling

verklaring voor recht

5.1.

[naam eiser] vordert onder I voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 1] c.s. onrechtmatig, althans schadeplichtig hebben gehandeld jegens hem.

5.2.

Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 161 Rv heeft te gelden dat een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit.

5.3.

Uit de door [naam eiser] overgelegde strafvonnissen, waarvan [naam gedaagde 1] c.s. niet hebben betwist dat die in kracht van gewijsde zijn gegaan, blijkt dat en op welke gronden [naam gedaagde 1] c.s. door de meervoudige strafkamer schuldig zijn bevonden aan openlijke geweldpleging jegens [naam eiser] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en/of stompen op de neus van [naam eiser] en (terwijl [naam eiser] op de grond lag) slaan en schoppen tegen het (boven)lichaam van [naam eiser] , waarbij het door [naam gedaagde 1] c.s. gepleegde geweld heeft geleid tot een gebroken neus en gekneusde ribben bij [naam eiser] .

5.4.

Daarbij zijn de door [naam gedaagde 1] c.s. opgeworpen verweren dat sprake was van noodweer gemotiveerd verworpen, waarbij de meervoudige strafkamer heeft overwogen dat het samen slaan en schoppen van [naam eiser] , zelfs nadat hij op de grond was gevallen, in geen enkele verhouding stond tot de ernst van de aanranding en dat geen sprake is geweest van een situatie die maakt dat [naam gedaagde 1] c.s. zich zodanig fysiek mochten afreageren zoals zij gedaan hebben.

5.5.

Gelet hierop alsook op de door de meervoudige strafkamer gebruikte bewijsmiddelen en de dwingende bewijskracht die op grond van artikel 161 Rv van genoemde strafvonnissen uitgaat, staat voor de kantonrechter ook in de onderhavige procedure vast dat [naam gedaagde 1] c.s. zich jegens [naam eiser] schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarmee zij onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. [naam gedaagde 1] c.s. zijn daarom op grond van artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de dientengevolge door [naam eiser] geleden schade. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat geen aanleiding hun vergoedingsplicht overeenkomstig artikel 6:101 BW te verminderen wegens de door hen gestelde – maar niet nader onderbouwde en niet gebleken – eigen schuld van [naam eiser] . Hierbij is meegewogen dat niet kan worden gezegd dat het letsel van [naam eiser] het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Het verweer van [naam gedaagde 1] c.s. ter zake wordt verworpen.

5.6.

Het voorgaande betekent dat de door [naam eiser] onder I gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is in de impliciet primair gevorderde vorm.

schadevordering

5.7.

In geschil is voorts of [naam gedaagde 1] c.s. op grond van artikel 6:162 BW gehouden zijn tot hoofdelijke betaling van het onder II gevorderde bedrag van € 1.450,42. De schadeposten worden hierna afzonderlijk besproken.

5.8.

[naam eiser] heeft een bedrag van € 492,72 aan medische kosten gevorderd. Dit bedrag bestaat uit het volledige eigen risico van € 385,- over 2018 en het eigen risico ten bedrage van € 107,72 over 2019. Vooropgesteld wordt dat uit het door [naam eiser] overgelegde overzicht van zorgkosten van 2018 volgt dat € 343,32 van het eigen risico ziet op de behandelperiode van 13 juni 2018 tot en met 10 oktober 2018 door de Afdeling KNO van het Maasstad Ziekenhuis, en dat een totaalbedrag van € 41,77 ziet op geneesmiddelen. Ingevolge het overzicht van zorgkosten van 2019 blijkt dat het bedrag van € 107,72 eveneens ziet op een behandelperiode door de Afdeling KNO van het Maasstad Ziekenhuis. Anders dan [naam gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat ten aanzien van de bedragen van € 343,32 en € 107,72 voldoende causaal verband bestaat tussen deze kosten en het geweld waarvoor [naam gedaagde 1] c.s. veroordeeld zijn. Uit de door [naam eiser] overgelegde stukken blijkt dat hij door het geweldsincident op 16 maart 2017 een gebroken neus heeft opgelopen en nadien onder behandeling heeft gestaan van de KNO-arts van het Maasstad Ziekenhuis. Dat de geneesmiddelen met een totaalbedrag van € 41,77 eveneens betrekking hebben op de gevolgen van het geweldsincident, is niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het vorenstaande betekent dat een bedrag van € 451,04 aan medische kosten toewijsbaar is en dat het overig gevorderde ter zake wordt afgewezen.

5.9.

Voorts heeft [naam eiser] een bedrag van € 357,70 aan studiekosten gevorderd. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam eiser] ten tijde van het geweldsincident een cursus Nederlands volgde. De docente heeft weliswaar verklaard dat [naam eiser] vanwege het incident vijf van de vijftien lessen heeft gemist en dat dit van invloed zal zijn op zijn testresultaten, maar dit is onvoldoende om een causaal verband tussen het geweldsincident en het niet behaalde examen aan te nemen. Hierbij is meegewogen dat de verklaring kennelijk is opgesteld voordat [naam eiser] examen heeft gedaan. Dit betekent dat de vordering ter zake wordt afgewezen.

5.10.

Met betrekking tot het door [naam eiser] gevorderde eigen risico van € 100,- voor het inschakelen van de rechtsbijstandverzekering wordt overwogen dat die kosten geacht worden verdisconteerd te zijn in de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van genoemd eigen risico niet toewijsbaar is.

5.11.

[naam eiser] heeft een bedrag van € 500,- aan smartengeld gevorderd, het gedeelte dat in de strafprocedures is afgewezen. Uit de strafvonnissen volgt dat vast is komen te staan dat door het geweld aan [naam eiser] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en dat de schade op dat moment op basis van de toen gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid is vastgesteld op € 750,-. De kantonrechter is, anders dan [naam gedaagde 1] c.s., van oordeel dat de na de strafvonnissen ondergane operatie een nieuwe omstandigheid is die in de beoordeling van de strafrechters (nog) niet is meegewogen. Ingevolge artikel 6:106 BW acht de kantonrechter naar maatstaven van billijkheid het gevorderde bedrag van € 500,- toewijsbaar.

5.12.

Het onder II gevorderde bedrag dat aan schadevergoeding wordt toegewezen bedraagt in totaal € 951,04.

5.13.

De over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW is, als op de wet gegrond en door [naam gedaagde 1] c.s. ook niet afzonderlijk betwist, toewijsbaar, zoals gevorderd.

buitengerechtelijke kosten

5.14.

[naam eiser] heeft voorts gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft onder III gevorderd [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 217,61 aan [naam eiser] . Nu tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten geen afzonderlijk verweer is gevoerd, is het gevorderde toewijsbaar.

proceskosten en nakosten

5.15.

[naam gedaagde 1] c.s. worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten worden vastgesteld op € 109,29 aan explootkosten en € 236,- aan griffierecht. Aan gemachtigdensalaris wordt in totaal twee punten à € 187,- toegekend.

5.16.

De mede onder IV gevorderde nakosten worden toegewezen als in de beslissing vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6. De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiser] ;

6.2.

veroordeelt [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiser] tegen kwijting te betalen € 951,04, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW van af 16 maart 2017 tot aan de dag van betekening van de dagvaarding, zijnde 20 mei 2020, en € 217,61 aan buitengerechtelijke kosten;

6.3.

veroordeelt [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam eiser] vastgesteld op € 345,29 aan verschotten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde van [naam eiser] , voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW van af veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening; en indien [naam gedaagde 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, begroot op € 93,50 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgehad, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;

6.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

[46009]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature