Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Koopovereenkomst, proefperiode

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8811325 \ CV EXPL 20-35826

uitspraak: 5 februari 2021

vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[bedrijf A]

,

gevestigd te [vestigingsplaats A] , [land A] ,

oorspronkelijk eiseres, gedaagde in verzet,

gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Venray,

tegen

[persoon B] , handelend onder de naam [bedrijf B],

wonende te [woonplaats B] ,

oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet,

gemachtigde: Groot & Evers Gerechtsdeurwaarders en Incassobureau te Amsterdam.

Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [persoon B] ” en “ [bedrijf A] ”.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de oorspronkelijke dagvaarding van 14 mei 2020, met producties;

het verstekvonnis van 11 juni 2020;

de verzetdagvaarding van 28 september 2020, met één productie;

de conclusie van antwoord in oppositie, met producties;

de conclusie van repliek in oppositie, met producties;

de akte uitlaten producties van [bedrijf A] .

1.2.

De uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1.

[persoon B] is op 20 november 2018 met [bedrijf A] overeengekomen dat [bedrijf A] een thermobindapparaat, type MB 750, aan [persoon B] zou leveren en dat het apparaat een periode op proef gebruikt mocht worden.

2.2.

Het thermobindapparaat is door [bedrijf A] op 22 november 2018 aan [persoon B] geleverd.

2.3.

Op 21 februari 2019 heeft de heer [persoon C] van [bedrijf A] (hierna: [persoon C] ) een e-mail aan [persoon B] gezonden met – voor zover thans van belang – de volgende inhoud:

“(…) Ik zag gisteren dat de proefmachine wordt afgehaald, dit gaat automatisch omdat ie al meer dan 3 maanden uit staat, het is natuurlijk nog altijd ons eigendom.

(…)

Mocht je toch besluiten om het apparaat te behouden, dan kun je mij een duidelijk bestel email sturen, en kan de bode die het apparaat komt ophalen worden weggestuurd, zonder het apparaat mee te geven (…)”

In een tweede e-mail van 21 februari 2019 aan [persoon B] heeft [persoon C] , onder meer, het volgende medegedeeld:

“(…) Voor het geven van een bestelling kun je mij een email sturen met de volgende tekst (rode tekst exact overnemen aub) en afsluiten met jouw email handtekening

(…)

Hierbij bestel ik de thermobind machine à € 349,00 volgens opdracht met nummer 10451390 (…)”

2.4.

[persoon B] heeft op 21 februari 2019 een e-mail aan [bedrijf A] gezonden met de volgende inhoud:

“(…) Hierbij bestel ik de thermobind machine à € 349,00 volgens opdracht met nummer 10451390

Mijn BTW-nummer

[nummer] (…)”

2.5.

In reactie op de email van [persoon B] van 21 februari 2019 heeft de heer [persoon C] van [bedrijf A] een e-mail aan [persoon B] gezonden, welke – voor zover thans van belang – als volgt luidt:

“(…) Ik heb de opdracht veranderd en op jouw naam gezet, omdat JIJ deze nu bestelt en niet Easyspaces.

Daarmee is het opdrachtnummer uiteraard ook verander in 10452048. (…)”

2.6.

[bedrijf A] heeft op 21 februari 2019 een factuur aan [persoon B] gezonden voor het bedrag van € 422,29,-, inclusief € 73,29 BTW.

2.7.

Bij onder zaaknummer 8535437 \ CV EXPL 20-16444 gewezen verstekvonnis van 11 juni 2020 werd [persoon B] , overeenkomstig de eis van [bedrijf A] , veroordeeld tot betaling aan [persoon B] van een bedrag van € 494,84, met veroordeling van [persoon B] in de kosten van het geding.

3. Het geschil

3.1.

[bedrijf A] heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd [persoon B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van € 422,29 aan hoofdsom, € 9,21 aan tot 14 mei 2020 vervallen wettelijke rente en € 63,34 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom en met veroordeling van [persoon B] in de kosten van de procedure.

3.2.

Aan haar vordering heeft [bedrijf A] – naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.

[bedrijf A] is met [persoon B] op 20 november 2018 overeengekomen dat zij een thermobindapparaat aan [persoon B] zou leveren, zodat deze voor een proefperiode van 14 dagen door een klant van [persoon B] mocht worden getest. In het geval het apparaat binnen 14 dagen niet zou bevallen, zou het apparaat door [bedrijf A] weer worden opgehaald. Het apparaat is op 22 november 2018 aan [persoon B] geleverd. [bedrijf A] heeft vervolgens niets meer van [persoon B] vernomen. Op 21 februari 2020 heeft [bedrijf A] per e-mail aan [persoon B] medegedeeld dat, indien [persoon B] wilde dat het apparaat niet zou worden opgehaald, [persoon B] een bestelopdracht aan [bedrijf A] diende te sturen. Vervolgens heeft [persoon B] op 21 februari 2020 per e-mail het thermobindapparaat besteld. [persoon B] heeft verzuimd het factuurbedrag van € 349,- exclusief BTW aan [bedrijf A] te voldoen. [persoon B] is de wettelijke rente over het factuurbedrag verschuldigd alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.

3.3.

[persoon B] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, met veroordeling van [bedrijf A] in de kosten van het geding.

Daartoe heeft [persoon B] – naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven –

het volgende aangevoerd. Het thermobindapparaat is op proef aan [persoon B] afgeleverd. Er is geen vaste proefperiode afgesproken. Er is niet afgesproken dat, als het apparaat niet zou bevallen, deze binnen veertien dagen zou worden opgehaald. [persoon B] heeft, nadat hij door [bedrijf A] onder druk is gezet, een mail verzonden naar [bedrijf A] en heeft het apparaat opnieuw besteld, in die zin dat hij het apparaat nog wilde behouden om er mee te kunnen proefdraaien. [persoon B] was niet voornemens direct een koopovereenkomst te sluiten. Er is dan ook geen koopovereenkomst tot stand gekomen, zodat er geen sprake is van een betalingsverplichting van [persoon B] jegens [bedrijf A] . Indien en voor zover er wel een betalingsverplichting bestaat, is het in rekening gebrachte bedrag onjuist, nu er ten onrechte btw in rekening is gebracht. De door de gemachtigde van [bedrijf A] gestuurde e-mails zijn niet door [persoon B] ontvangen. Ook de verzonden brieven hebben [persoon B] nooit bereikt.

4. De beoordeling

4.1.

Nu [bedrijf A] in het buitenland is gevestigd, dient ambtshalve te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.

4.2.

[persoon B] woont in Rotterdam. Gelet op het bepaalde in artikel in artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de kantonrechter te Rotterdam daarom bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.

4.3.

Met betrekking tot het toepasselijke recht wordt het volgende overwogen. Geen van partijen heeft zich uitgelaten over het toepasselijke recht. Nu beide partijen zich evenwel baseren op (bepalingen uit) het Nederlandse recht, begrijpt de kantonrechter dat zij het eens zijn over (een rechtskeuze voor) de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Gelet hierop zal het geschil naar Nederlands recht worden beoordeeld.

4.4.

Door [persoon B] is onweersproken gesteld dat hij tijdig in verzet is gekomen van het onder zaaknummer 8535437 \ CV EXPL 20-16444 gewezen verstekvonnis d.d. 11 juni 2020. De kantonrechter heeft ook geen reden om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen, zodat [persoon B] ontvankelijk geacht wordt in het door hem ingestelde verzet.

4.5.

Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het thermobindapparaat. Vast staat dat [bedrijf A] het apparaat op 22 november 2018 aan [persoon B] heeft geleverd. Voorts is niet in geschil dat partijen in november 2018 zijn overeengekomen dat het apparaat een periode op proef gebruikt mocht worden en dat daarna besloten zou worden of het apparaat van [bedrijf A] zou worden gekocht.

Door [bedrijf A] is gesteld dat er een proefperiode van twee weken is overeengekomen. [persoon B] heeft betwist dat er een vaste proefperiode is afgesproken, zodat vooralsnog niet vaststaat dat de proefperiode daadwerkelijk twee weken bedroeg.

4.6.

Door [bedrijf A] is echter onweersproken gesteld dat [persoon B] na de levering van

22 november 2018 geruime tijd niet van zich heeft laten horen. Nu niet ter discussie staat dat het de bedoeling was dat het apparaat na de levering zou worden uitgeprobeerd, is het niet onredelijk dat [bedrijf A] – drie maanden later – in februari 2019 contact met [persoon B] opneemt en hem verzoekt een beslissing te nemen omtrent de aankoop van het thermobindapparaat. Van [bedrijf A] als professioneel verkoper kan naar het oordeel van de kantonrechter niet verlangd worden dat zij voor onbepaalde tijd blijft afwachten totdat [persoon B] een beslissing over het al dan niet aankopen van het apparaat heeft genomen.

4.7.

[bedrijf A] heeft [persoon B] op 21 februari 2019 per e-mail medegedeeld dat het apparaat zal worden opgehaald en hem daarbij medegedeeld dat, indien [persoon B] het apparaat wilde behouden, hij een e-mail aan [bedrijf A] diende te sturen waarin hij aangeeft het apparaat te bestellen. [persoon B] heeft vervolgens per e-mail van 21 februari 2019 om 11:30 uur het apparaat besteld.

4.8.

Hoewel [bedrijf A] wellicht – kennelijk naar aanleiding van het binnen [bedrijf A] geldende beleid dat ‘proefmachines’ na een periode van drie maanden weer door [bedrijf A] worden opgehaald – enige druk heeft uitgeoefend op [persoon B] om een beslissing te nemen over de aankoop, is de kantonrechter niet van oordeel dat hier sprake is van ongeoorloofde druk door [bedrijf A] . De enkele mededeling van [bedrijf A] dat, indien [persoon B] zou besluiten het apparaat niet te behouden en het door [bedrijf A] zou worden opgehaald, [persoon B] bij een eventuele nieuwe bestelling van het apparaat kennelijk niet meer van de hem voorafgaand aan de proefperiode (in november 2018) geboden korting kon profiteren, kan niet als ongeoorloofd drukmiddel worden beschouwd. Hierdoor is [persoon B] niet onredelijk in zijn keuzevrijheid belemmerd. Daarbij weegt mee dat het [persoon B] van begin af aan duidelijk was dat het apparaat aan hem geleverd was met het doel dit uit te proberen, zodat het geen verrassing kon zijn dat [bedrijf A] na verloop van enkele maanden van [persoon B] verlangde dat hij een beslissing zou nemen.

4.9.

Er is aldus niet van zodanige klemmende omstandigheden gebleken dat gesteld kan worden dat [persoon B] in redelijkheid geen enkele andere keuze had dan het apparaat te bestellen. Het stond [persoon B] immers geheel vrij volledig af te zien van de aankoop of de bestelling alsnog door zijn klant te laten plaatsen. Desondanks heeft [persoon B] ervoor gekozen het apparaat (op eigen naam) te bestellen, hetgeen hij per e-mail van 21 februari 2019 om 11:30 uur aan [bedrijf A] heeft medegedeeld. Dat de ‘echte wil’ bij [persoon B] ontbrak om een koopovereenkomst aan te gaan, is dan ook onvoldoende gebleken, zeker gelet op het feit dat hij ondubbelzinnig per e-mail aan [bedrijf A] te kennen heeft gegeven het apparaat te willen bestellen.

4.10.

Voor de stelling van [persoon B] dat hij in de veronderstelling leefde dat hij door de bestelling te plaatsen de proefperiode zou kunnen verlengen, zijn geen aanknopingspunten te vinden in de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie. Door [bedrijf A] is steeds aangegeven dat het apparaat alleen behouden kan worden indien er een (definitieve) bestelling wordt geplaatst en [persoon B] heeft op zijn beurt ondubbelzinnig aan [bedrijf A] medegedeeld het apparaat daadwerkelijk te bestellen.

4.11.

De stelling van [persoon B] dat het besluit om wel of niet tot aanschaf van het apparaat over te gaan nog niet was genomen omdat er onduidelijkheid zou bestaan over de kosten van door [bedrijf A] te leveren drukwerk/mappen, maakt het voorgaande niet anders. Niet is gebleken – en door [persoon B] is ook niet gesteld – dat het leveren van drukwerk/mappen door [bedrijf A] een absolute voorwaarde was om tot de aanschaf van het bindapparaat over te gaan. [persoon B] heeft dit voorbehoud ook niet gemaakt bij de bestelling.

4.12.

Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat een definitieve koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Daarbij laat de kantonrechter bovendien meewegen dat [persoon B] het apparaat ook na 21 februari 2019 heeft behouden en niet aan [bedrijf A] heeft geretourneerd.

4.13.

[persoon B] is gelet op het voorgaande gehouden tot betaling het factuurbedrag van € 422,29. [persoon B] heeft weliswaar gesteld dat het in deze factuur opgenomen bedrag aan btw niet voor toewijzing in aanmerking komt, maar hij heeft dit pas bij repliek in oppositie gedaan en niet (met stukken) onderbouwd. Daarom gaat de kantonrechter hieraan voorbij.

4.14.

[persoon B] heeft de ontvangst van de factuur van 21 februari 2019 niet betwist. In de factuur is een betalingstermijn van 30 dagen opgenomen. Nu [persoon B] niet binnen de gestelde termijn tot betaling is overgegaan, is hij – ex artikel 6:83 onder a BW – in verzuim zonder dat een ingebrekestelling is vereist. Daarom is [persoon B] over het bedrag van € 422,29 de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf de datum waarop het verzuim is ingetreden, te weten 23 maart 2019. [bedrijf A] heeft onbetwist gesteld dat de wettelijke handelsrente tot de dag van de dagvaarding € 9,21 bedraagt. Ook dit bedrag komt voor toewijzing in aanmerking.

4.15.

[bedrijf A] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Vooropgesteld wordt dat, indien in een business-to-businessverhouding de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar ex artikel 6:96 lid 4 BW (minimaal) de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Hoewel [persoon B] heeft betwist de door [bedrijf A] overgelegde aanmaningen ontvangen te hebben, heeft hij wel erkend dat de gemachtigde van [bedrijf A] in elk geval eenmaal telefonisch contact met [persoon B] heeft opgenomen en later nogmaals heeft getracht telefonisch contact op te nemen met [persoon B] . Nu derhalve vaststaat dat er namens de schuldeiser incassohandelingen zijn verricht en gesteld noch gebleken is dat dat [bedrijf A] niet in redelijkheid tot die incassohandelingen heeft kunnen overgaan, is [persoon B] tevens een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten aan [bedrijf A] verschuldigd. De vergoeding waarop door [bedrijf A] aanspraak kan worden gemaakt dient te worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom en bedraagt, zoals gevorderd, € 63,34.

4.16.

Gezien het voorgaande dient het verstekvonnis te worden bekrachtigd.

4.17.

[persoon B] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

5. De beslissing

De kantonrechter:

bekrachtigt het op 11 juni 2020 tussen partijen gewezen verstekvonnis;

veroordeelt [persoon B] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 112,50 aan salaris voor de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

44487


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature