Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3770
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op
12 oktober 2021 in de zaak tussen
CAK, verweerder,
gemachtigde: [naam].
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 oktober 2021 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 september 2020 gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 september 2020 voor zover die ziet op de hoogte van het aan eiser verschuldigde bedrag;
- bepaalt dat verweerder boven het bedrag van € 26.839,89 nog een bedrag van
€ 1.130,- aan eiser is verschuldigd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het aan eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-;
Overwegingen
1. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de incassokosten die hij heeft gemaakt voor het laten innen van eigen bijdragen op grond van de Wlz terecht heeft ingehouden op het door verweerder aan eiser terug te betalen bedrag.
2. Het prematuur ingestelde beroep heeft de rechtbank opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft dit beroep mede betrekking op de beslissing op bezwaar van 15 september 2020.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser de incassokosten moet betalen die verweerder heeft gemaakt voor het innen van de eigen bijdragen die door verweerder terecht in rekening zijn gebracht. De incassokosten die betrekking hebben op onterecht in rekening gebrachte eigen bijdragen, hoeft eiser niet te betalen. De rechtbank begroot het ten onrechte door verweerder ingehouden bedrag aan incassokosten op € 1.130,- .
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 april 2021 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 12 oktober 2021, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is op 12 oktober 2021 in het openbaar gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.