U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank acht het op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw een verzoek doet voor partneralimentatie . De vrouw heeft collega’s van de man en zijn leidinggevende stelselmatig lastiggevallen. De man heeft hierdoor problemen op zijn werk ondervonden in de vorm van integriteitsgesprekken en een overplaatsing. Verder heeft de vrouw de motor van de man bekrast. Dat de man de vrouw zou hebben mishandeld is onvoldoende onderbouwd. In ieder geval de laatste aangifte van de vrouw is onterecht gedaan. Bij deze beslissing speelt in de belangenafweging ook een rol dat de vrouw eigen inkomsten en spaargeld heeft en een deel van de overwaarde van de woning zal ontvangen waardoor ze nog altijd boven het bestaansniveau kan leven. Verdeling gemeenschap van goederen.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummers / rekestnummers: C/10/588014 / FA RK 19-10870 en

C/10/595912 / FA RK 20-3124

Beschikking van 21 juni 2021 betreffende de echtscheiding en nevenvoorzieningen

in de zaak van:

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende te [woonplaats vrouw],

advocaat mr. M.J. Verdult te Rotterdam,

t e g e n

[naam man] , de man,

wonende te [woonplaats man],

advocaat mr. A.R. van Wieren te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift met bijlage van de vrouw, ingekomen op 13 december 2019;

het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 6 januari 2020;

het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 14 mei 2020;

het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvullende cq gewijzigde verzoeken met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2020;

de berichten met bijlagen van de zijde van de man van:

12 mei 2020, 11 juni 2020, 26 april 2021 en 28 april 2021, 30 april 2021, 4 mei 2021;

- het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 26 april 2021 en twee berichten met bijlagen van 4 mei 2021.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Daarbij zijn verschenen:

de vrouw met haar advocaat;

de man met zijn advocaat.

1.3.

Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

1.4.

Naar aanleiding van de mondelinge behandeling is van beide partijen nog een bericht ingekomen, gedateerd 12 mei 2021.

2. De beoordeling

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd te Bergschenhoek op 26 juni 1987.

2.2.

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.3.

Scheiding

2.3.1.

De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.3.2.

De man doet eenzelfde verzoek.

2.3.3.

Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.

2.4.

Inzage bankafschriften

2.4.1.

De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot inzage in diverse bankafschriften ingetrokken, zodat hierover geen beslissing meer hoeft te worden genomen.

2.5.

Schadevergoeding

2.5.1.

De man verzoekt om de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van een schadevergoeding van € 500,- wegens het beschadigen door de vrouw van zijn motor.

De vrouw betwist dit gemotiveerd en verzoekt om afwijzing van het verzoek.

2.5.2.

Het verzoek van de man valt niet onder de in artikel 827 Rv gegeven opsomming van te vragen nevenvoorzieningen en zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen.

2.6.

Onderhoudsbijdrage

2.6.1.

De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie ) van € 4.214,- per maand vast te stellen.

2.6.2.

De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair om afwijzing van dit verzoek.

2.6.3.

Het meest vergaande verweer van de man is dat het verzoek van de vrouw om partneralimentatie helemaal of deels moet worden afgewezen vanwege het ontbreken van lotsverbondenheid of omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw nog partneralimentatie van hem verlangt. De rechtbank zal dit verweer eerst bespreken.

2.6.4.

De rechter kan buiten het in art. 1:160 BW geregelde geval of buiten het geval dat er geen behoeftigheid, behoefte of draagkracht is, een alimentatieverplichting alleen beëindigen of een verzoek tot vaststelling van een bijdrage afwijzen, op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot (nog langer) een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen.

2.6.5.

De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van de vrouw ten opzichte van de man dermate grievend is geweest, dat in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd dat hij enige bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

2.6.6.

De man stelt – samengevat – dat de vrouw zich in ieder geval al sinds 2015 schuldig maakt aan grievend gedrag jegens hem. Dit gedrag bestaat volgens de man uit het stalken van diverse collega’s waarvan de vrouw het vermoeden heeft dat ze een relatie met de man hebben. Zij ging daarbij zelfs zo ver dat zij e-mails stuurde uit naam van de man. Verder heeft de vrouw verschillende keren de leidinggevende van de man benaderd over deze (vermeende) relaties. Hierdoor is de man overgeplaatst en is hij een promotie misgelopen. De vrouw heeft daarnaast valse aangiftes gedaan jegens de man en zijn motor bekrast met de naam van de collega met wie de man volgens de vrouw een relatie zou hebben. Ten slotte heeft de vrouw de ouders van de man bedreigd.

2.6.7.

De vrouw betwist de beschuldigingen van de man. Zij erkent dat zij in 2015 een collega heeft benaderd en dat zij dit in 2019 nogmaals heeft gedaan met de toenmalige secretaresse van de man vanwege de emoties rondom de echtscheiding en in de hoop het huwelijk te redden. De man gaf hiertoe volgens de vrouw aanleiding omdat hij stelselmatig relaties met andere vrouwen had. In dezelfde periode in 2019 heeft de vrouw ook de leidinggevende van de man benaderd. De vrouw betwist echter dat er sprake is van een patroon. Verder stelt de vrouw op haar beurt dat ze diverse malen is mishandeld door de man en dat zij hiervan meermaals aangifte heeft gedaan.

2.6.8.

De rechtbank constateert dat de man zijn stellingen uitvoerig heeft onderbouwd en daarbij veel stukken heeft overgelegd die zijn verklaringen ondersteunen. Gezien deze uitgebreide onderbouwing is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de stellingen van de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat er slechts sprake was van twee incidenten in 2015 en 2019, maar stelt vast dat er sprake was van een duidelijk patroon van stelselmatig lastigvallen van collega’s en leidinggevenden van de man. De rechtbank onderbouwt dit als volgt.

2.6.9.

Het gedrag van de vrouw ten opzichte van een collega van de man (hierna: de secretaresse) in 2019 heeft ertoe geleid dat deze zich genoodzaakt zag tot het doen van aangifte tegen de vrouw in verband met stalking. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de (goed onderbouwde) aangifte van de secretaresse. Uit deze aangifte blijkt dat de secretaresse al voordat ze voor de man ging werken gewaarschuwd was, omdat de vrouw al eerder collega’s en secretaresses van de man had benaderd. Hieruit leidt de rechtbank af dat er naast de secretaresse en de collega in 2015 vaker problemen zijn geweest tussen de vrouw en (vrouwelijke) collega’s van de man. Ook blijkt uit de aangifte dat de secretaresse gedurende een langere periode is lastig gevallen door de vrouw door middel van vervelende telefoontjes en nare Facebook-berichten. Ook heeft de vrouw het adres van de secretaresse achterhaald en bedreigingen geuit. Verder blijkt uit de aangifte dat de vrouw uit naam van de man twee e-mails heeft gestuurd aan de secretaresse. Ze heeft zich hiervoor zonder toestemming toegang verschaft tot de mailbox van de man. Deze mails waren blijkbaar bedoeld om bewijs te verzamelen over de vermeende relatie tussen de man en de secretaresse. De vrouw heeft ook niet betwist dat zij deze mails heeft gestuurd.

De man stelt verder onweersproken dat hij als gevolg van incidenten rondom de vrouw in overleg met zijn leidinggevende in januari 2017 is overgeplaatst van Amsterdam naar Den Haag. Ook heeft de man twee keer een integriteitsgesprek moeten voeren als gevolg van het gebruik door de vrouw van persoonlijke gegevens van collega’s van de man. Dit blijkt uit de e-mails die de man in het geding heeft gebracht. Deze gesprekken vonden plaats naar aanleiding van klachten van collega´s van de man die door de vrouw waren benaderd. Ook heeft de vrouw niet betwist dat zij al eerder (in 2015) een collega van de man een spijtbetuiging heeft moeten sturen, omdat ze die op ongepaste wijze bejegend heeft. Uit de verklaring van de man blijkt dat deze spijt is betuigd omdat de vrouw deze collega ook gedurende langere tijd op zeer vervelende wijze telefonisch en per mail heeft gestalkt, als gevolg waarvan deze collega zelfs meerdere maanden met psychische klachten thuis heeft gezeten. Ook dit is allemaal niet of althans onvoldoende door de vrouw betwist.

2.6.10.

Of de vrouw ook aanleiding had om de man te wantrouwen en hem te verdenken van buitenechtelijke relaties kan in deze procedure in het midden blijven. De man betwist dat hij vreemdging en deze stelling van de vrouw is niet met nadere stukken onderbouwd. Maar zelfs als de man gedurende het huwelijk zou zijn vreemdgegaan met collega’s of met andere vrouwen, dan is dat geen excuus om de vrouwen met wie de man werkt hiermee lastig te vallen of een leidinggevende hierover te benaderen. De vrouw wist of had kunnen weten dat de man hierdoor in de problemen zou komen op zijn werk en dat zijn inkomen (waar zij nu een aandeel van vraagt) in gevaar zou komen. Bovendien was het al dan niet vreemdgaan een privékwestie die speelde tussen de man en de vrouw en die los stond van zijn collega’s of het functioneren van de man op zijn werk. Ook om die reden had de vrouw de werkgever en de collega’s niet mogen benaderen of lastigvallen met haar vermoedens.

2.6.11.

Dat de vrouw mishandeld is door de man, nog daargelaten of dat een excuus zou vormen voor bovengenoemde gedragingen, is niet komen vast te staan. De vrouw heeft hier weliswaar meermaals aangifte van gedaan maar de politie heeft deze aangiftes niet verder onderzocht. De rechtbank acht de aangiftes ook niet overtuigend, onder meer omdat daaruit blijkt dat de vrouw van de meeste (vermeende) mishandelingen geen specifieke informatie kon geven. Ook heeft de politie nooit letsel bij de vrouw geconstateerd. De in het geding gebrachte foto’s van letsel zijn in dat kader onvoldoende, omdat er geen verband gelegd kan worden tussen de foto’s en de aangiftes. De man heeft ook onweersproken gesteld dat de politie een stop-gesprek met de vrouw heeft gevoerd in verband met haar vele ongesubstantieerde aangiftes jegens de man.

Bovendien heeft de man met betrekking tot de aangifte van 1 januari 2021 voldoende onderbouwd betwist dat hij de vrouw die dag zou hebben mishandeld. De man heeft verklaringen in het geding gebracht van mensen met wie hij rond die tijd contact heeft gehad of samen was. Bovendien blijkt uit het app-gesprek dat de man en de vrouw in de periode vóór en na de vermeende mishandeling hadden helemaal niets van een incident. De vrouw heeft hiervoor geen plausibele verklaring kunnen geven.

2.6.12.

De vrouw betwist dat ze de motor heeft beschadigd door de naam van de secretaresse in de motor te krassen, maar ook hier volgt de rechtbank haar niet. Deze beschadiging past in de lijn van het verdere gedrag van de vrouw vanwege de jaloezie jegens (onder andere) de secretaresse. Bovendien had de vrouw toegang tot de motor en is het zeer onaannemelijk dat de man zelf of iemand anders zijn eigen motor op die manier heeft beschadigd.

2.6.13.

Op basis van het voorgaande is de rechtbank oordeel dat voldoende vast staat, dat de vrouw al geruime tijd (in ieder geval sinds 2015) stelselmatig niet alleen de man, maar ook zijn collega’s en leidinggevende op zeer indringende wijze lastig valt, zijn motor heeft bekrast en in ieder geval één valse aangifte vanwege mishandeling tegen hem heeft gedaan. Vast staat ook dat een collega van de man zich door het gedrag van de vrouw voor langere tijd ziek heeft moeten melden, terwijl een andere collega zich gedwongen heeft gevoeld om aangifte van stalking tegen de vrouw te doen. Gezien de door zijn werkgever met de man gevoerde integriteitsgesprekken en zijn overplaatsing staat ook voldoende vast dat het gedrag van de vrouw zo ver ging dat de man hier in zijn werk problemen van ondervond. Deze gedragingen van de vrouw in samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw nog een beroep zou doen op partneralimentatie.

Bij deze beoordeling speelt in het kader van de belangenafweging ook een rol dat de vrouw een eigen netto besteedbaar inkomen heeft van ruim € 2.000,- waarmee ze deels in haar behoefte kan voorzien. Bovendien is er sprake van een echtelijke woning met een geschatte overwaarde van ruim € 600.000,- en wat spaargeld waarvan de vrouw haar helft kan aanwenden om haar woonlasten te verlagen of om van te gaan leven. De vrouw zal kortom ook zonder partneralimentatie nog altijd boven het bestaansminimum kunnen leven.

2.6.14.

Gezien het voorgaande wordt het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen.

2.7.

Voortgezet gebruik woning

2.7.1.

De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden.

2.7.2.

De man voert gemotiveerd verweer en stelt dat het gebruik niet langer mag duren dan tot het moment waarop de woning verkocht is.

2.7.3.

De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de woning moet worden verkocht en dat zij hierover ook al afspraken hebben gemaakt. Met het oog hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw kan worden toegewezen, met dien verstande dat deze periode eerder eindigt op het moment dat de woning is verkocht en moet worden geleverd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

2.8.

Gebruikersvergoeding woning

2.8.1.

De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem een gebruikersvergoeding voldoet voor het gebruik van de echtelijke woning.

2.8.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek.

2.8.3.

De vrouw stelt dat bij het maken van de afspraken over de partneralimentatie in de voorlopige voorzieningenprocedure is uitgegaan van de situatie dat man de woonlasten van de echtelijke woning zou blijven betalen. Er is nu geen aanleiding om hier op terug te komen en alsnog een gebruiksvergoeding te bepalen. De rechtbank volgt de vrouw en zal het verzoek afwijzen.

2.8.4.

De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een vergoeding te bepalen vanwege gederfd genot doordat de vrouw nog niet heeft willen meewerken aan de verkoop van de woning. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw enige bedenktijd mocht hebben of en hoe ze de woning wilden verkopen en het had niet van haar verwacht hoeven worden al in aanloop naar de echtscheiding de woning te verkopen. Bovendien is de door de man gestelde schade onvoldoende onderbouwd. Hij gaat uit van een rendement van 4% en een dergelijk rendement is gezien de huidige rentestand niet aannemelijk. Tot slot heeft de vrouw de toezegging gedaan nu alsnog mee te werken aan de verkoop van de woning.

2.9.

Verdeling

2.9.1.

Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

Wettelijke peildatum

2.9.2.

Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 13 december 2019.

De echtelijke woning

2.9.3.

Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning in het kader van de verdeling moet worden verkocht door Ooms Makelaardij te Barendrecht.

Daarbij verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:

invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,

aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;

betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,

leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,

meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,

meewerken aan geplande bezichtigingen,

zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,

alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,

het tekenen van de koopovereenkomst,

het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.

2.9.4.

Bij dit alles geldt nog het volgende:

voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,

in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde,

partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,

als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van de zijde van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers,

met de verkoopopbrengst van de woning en de opbrengst van de polissen die zijn gekoppeld aan de hypothecaire lening wordt de hypothecaire lening afgelost. Als na aflossing een hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een overwaarde resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk.

Motor BMW , kenteken [kentekennummer 1]

2.9.5.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man de motor heeft verkocht voor een bedrag van € 1.000,-. De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de man dit zonder overleg heeft gedaan en dat de opbrengst te laag is. De man heeft de waarde van de motor zelf op € 1.200,- geschat, aldus de vrouw.

2.9.6.

De rechtbank is van oordeel dat de verkoopprijs gezien de beschadigingen aan de motor niet onredelijk is. De man zal worden veroordeeld tot betaling van de helft van de verkoopprijs, te weten € 500,-, aan de vrouw, dan wel tot verrekening van dit bedrag met de vrouw.

Auto Peugeot , kenteken [kentekennummer 2]

2.9.7.

De man heeft de auto voorafgaand aan de mondelinge behandeling verkocht voor een bedrag van € 2.250,- en hij stelt dat dit ook in lijn met de waarde is. De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de man de auto zonder overleg heeft verkocht en dat de opbrengst te laag is. De man heeft de waarde van de auto op basis van de ANWB-koerslijst zelf op minimaal € 4.000,- geschat, aldus de vrouw.

2.9.8.

De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat de man de auto zonder overleg heeft ingeruild. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat verkoop tegen een hogere prijs niet mogelijk was. De man heeft zelf eerder ingeschat dat de waarde van de auto ongeveer € 4.000,- bedraagt en is in de stukken akkoord gegaan met een gezamenlijke taxatie, zoals voorgesteld door de vrouw. Van de man had verwacht mogen worden dat hij gewacht had met de verkoop van de auto tot deze taxatie had plaatsgevonden. De man zal worden veroordeeld tot betaling van de helft van de door hem eerder geschatte waarde van de auto, te weten € 2.000,-, aan de vrouw, dan wel tot verrekening van dit bedrag met de vrouw. Daarbij zijn de winterbanden inbegrepen.

Schilderij en reisgidsen

2.9.9.

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met toedeling van het schilderij van David (gemaakt door oma vaderszijde) en de reisgidsen aan de man.

De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen, met de verplichting voor de vrouw tot afgifte van deze goederen aan de man zonder nadere verrekening van de waarde daarvan.

Inboedel

2.9.10.

Partijen hebben de rechtbank na de mondelinge behandeling verklaard dat zij beiden geen prijs stellen op toedeling van de inboedel aan hem/haar. Zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling besproken, zal de rechtbank daarom bepalen dat de inboedel met inachtneming van het hierna overwogene wordt verkocht aan een in overleg tussen partijen aan te wijzen opkoper, waarbij ieder der partijen recht heeft op de helft van de opbrengst van die verkoop. Uiteraard kunnen partijen in onderling overleg een andere regeling treffen, mede omdat de verkoop aan een opkoper vermoedelijk weinig zal opleveren.

2.9.11.

Daarbij heeft wel te gelden, dat van de te verkopen inboedel de volgende goederen geen onderdeel uit maken:

-Bul en cijferlijst Erasmus Universiteit (fiscaal recht) van de man in kartonnen harde kaft;

-Alle langspeelplaten van de man (Rolling Stones, Pink Floyd, Slade etc);

-Boeken en tijdschriften uit de jeugd van de man (o.a. illustraties van Rolling Stones concerten, oude National Geographics, oude Lonelyplanetgids Sri Lanka, de andere gidsen, oudheden boek Egypte (in Duits met blauwe kaft);

-Geschenken van familie en collega’s zoals diverse kookboeken Indiaas, Chinees en Vietnamees;

-Lederen kookschort;

-Twee karperhengels;

-Twee feederhengels (en molens);

-Één zeevishengel (in grijze PVC buis opgeborgen);

-Één tas met hengelstandaard en bijbehorende elektronica (groen).

2.9.12.

De man stelt dat deze goederen in de woning aanwezig zijn en de vrouw heeft dat betwist. Het is voor de rechtbank niet duidelijk waar deze goederen zich bevinden. Deze goederen worden, voor zover nog aanwezig, conform het verzoek van de man toegedeeld aan hem, met de verplichting voor de vrouw tot afgifte van deze goederen aan de man zonder nadere verrekening van de waarde daarvan.

Saldi bankrekeningen

2.9.13.

De vrouw verzoekt om toedeling van de bankrekeningen met saldi op haar naam aan haar en toedeling van de bankrekeningen met saldi op naam van de man aan hem, met toedeling van de helft van de saldi aan de ander. De en/of-rekeningen moeten worden opgeheven met verdeling van de saldi zoals die waren op peildatum.

2.9.14.

De man voert geen verweer tegen dit verzoek.

2.9.15.

De rechtbank deelt daarom de saldi op de peildatum op de bij partijen genoegzaam bekende bankrekeningen voor de helft aan ieder van partijen toe.

Levensloop

2.9.16.

De man verzoekt om toedeling van het saldo van het Rabo levensloopsparen aan de man onder verrekening van de helft van de waarde van € 8.580,- ( dat is € 16.824,- verminderd met de IB-claim van 49%).

2.9.17.

De vrouw voert hiertegen geen verweer. De rechtbank zal daarom het saldo van de levensloopregeling aan de man toedelen tegen betaling of verrekening van € 4.290,- aan de vrouw.

2.10.

Proceskosten

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3. De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 23 juni 1987 te Bergschenhoek;

3.2.

bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres], die aan de man mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende maximaal zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, die nu op nihil wordt gesteld, met dien verstande dat deze periode eindigt op het moment dat de woning is verkocht en moet worden geleverd;

3.3.

gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.9.2. tot en met 2.9.17;

3.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;

3.5.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.6.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.W. Panhuizen op 21 juni 2021.

Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature