Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wob. Toewijzing van verzoeken op openbaarmaking.

Eisers betogen dat openbaarmaking achterwege moet blijven omdat het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van onevenredige benadeling en omdat de persoonlijke levenssfeer in het geding is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, alsmede onder g, van de Wob niet in de weg staan aan openbaarmaking.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 19/5712

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1],

2. [naam eiser 2], 3. [naam eiser 3], 4. [naam eiser 4],

alle gevestigd te [vestigingsplaats eisers], eisers,

gemachtigde: mr. C.N. van der Sluis,

en

de Minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder,

gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam 1] ([naam 1]), te [plaatsnaam].

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vier door [naam 1] ingediende verzoeken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.

Bij besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de verzoeken om openbaarmaking toegewezen. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 6, vijfde lid, van de Wob (uitgestelde openbaarmaking).

Bij uitspraak van 9 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers tot schorsing van bestreden besluit I toegewezen.

Eisers hebben tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 17 februari 2020 heeft [naam 1] een reactie ingediend.

Bij besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd.

Verweerder heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken waarvan de openbaarmaking is geweigerd. Eisers en [naam 1] hebben de in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb bedoelde toestemming verleend.

[naam 1] heeft nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], kantoorgenoot van hun gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam 3] voor [naam eiser 1], [naam 4] voor [naam eiser 2], [naam 5] voor [naam eiser 3] en [naam 6] voor [naam eiser 4]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam 1] is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.1.

Op 11 november 2018 heeft [naam 1] met een beroep op de Wob verzocht om inzage in aanmeldingen voor de Regeling Vermindering Verhuurderheffing (RVV) ingediend door eisers en betreffende woningen en nieuwbouwprojecten in Rotterdam.

1.2.

Eisers hebben hun zienswijze gegeven op het door verweerder voorgenomen besluit om informatie te verstrekken.

1.3.

Bij het primaire besluit heeft verweerder de openbaarmaking van de gevraagde informatie geweigerd omdat openbaarmaking zou leiden tot onevenredige benadeling van eisers en tot onevenredige bevoordeling van opdrachtnemers van eisers bij gunning van opdrachten voor de uitvoering van de projecten waar de aanmeldingen betrekking op hebben.

Standpunt verweerder

2.1.

Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] gegrond verklaard en besloten de informatie via het document 'RW Afdrachtvermindering Verhuurderheffing voorgenomen investeringen' te verstrekken. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat deze informatie de aanvrager, de indieningsdatum (aanmeldingsdatum), de dossierstatus, de investeringscategorie, de straat, de plaats, het kenmerk (postcode en huisnummer), de huisnummertoevoeging, de kadastrale gemeente, de sectie, het perceelnummer, de appartement index en het bedrag van de aangevraagde heffingsvermindering betreft.

2.2.

Bij bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd, beperkingen aangebracht in de openbaar te maken informatie en bepaald dat de dossierstatus niet wordt verstrekt en dat woningen buiten Rotterdam en al eerder verstrekte aanmeldingen worden verwijderd uit het document.

Standpunt eisers

3.1.

Eisers betogen dat openbaarmaking achterwege moet blijven omdat het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van eisers. Deze onevenredige benadeling ziet in de eerste plaats op het (onnodig) zaaien van onrust onder huurders. Uit die onrust vloeit mede voort dat eisers belemmerd worden gestructureerd en planmatig te werken en dat vertraging en onzekerheid ontstaat. Daarnaast is sprake van onevenredige benadeling omdat de openbaarmaking van financiële gegevens de onderhandelingspositie van derden kan beïnvloeden en een prijsopdrijvend effect heeft. Waar het gaat om de gunning van opdrachten voor de uitvoering van projecten, leidt dit tot een onevenredige benadeling van eisers en een onevenredige bevoordeling van opdrachtnemers. Ook worden eisers onevenredig benadeeld in de gesprekken met andere contractpartners, huurders, stakeholders, omwonenden en andere mogelijke belanghebbenden, bijvoorbeeld bij noodzakelijke onteigeningen of herlocaties. Eisers betogen daarnaast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken huurders zich niet verzet tegen de openbaarmaking.

3.2.

Ter zitting hebben eisers desgevraagd bevestigd dat zij hun standpunt dat [naam 1] misbruik van recht maakt niet langer handhaven.

Toetsingskader

4.1.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob.

4.2.

Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen onder meer de volgende belangen:

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

4.3.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1246), dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Aan het belang van de verzoeker wordt in deze belangenafweging geen waarde toegekend. Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2263) dat de vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet door de bestuursrechter integraal moet worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de redelijkheidstoetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Bij die toetsing moet het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar wegen.

Procesbelang

5.1.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers nog procesbelang hebben bij een beoordeling door de rechtbank van het beroep. In dit verband is het volgende van belang.

5.2.

De mogelijkheid om aanmeldingen in het kader van de RVV te doen gold tot

1 juli 2018. De binnen deze regeling geldende realisatietermijnen variëren van drie tot vijf jaar. Ter zitting is door eisers bevestigd dat de aangemelde projecten en werkzaamheden in een vergevorderd stadium zijn, dat over de uitvoering hiervan is onderhandeld met derden en dat hierover is gecommuniceerd met de betrokken huurders. Daarnaast heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat de RVV na 1 juli 2018 niet meer is opengesteld voor sloop en dat het nog de vraag is voor welke projecten deze regeling in de toekomst wordt opengesteld.

5.3.

Eisers hebben ter zitting betoogd dat de RVV na 1 juli 2018 wel voor andere projecten dan sloop is opengesteld, dat niet uitgesloten is dat de regeling in de toekomst weer ruimer wordt opengesteld en dat het belang van eisers bij de beoordeling van het beroep onverminderd groot is.

5.4.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat enig procesbelang eisers niet kan worden ontzegd, nu niet op voorhand is uit te sluiten dat eenzelfde geschil in de toekomst zal ontstaan tussen eisers en verweerder.

Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.

6.1.

Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie op grond van deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Deze nadere afweging houdt in dit geval in dat het algemene belang dat door onverkorte openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van eisers geen onevenredig nadeel te ondervinden als gevolg van de publicatie. Daarbij komt aan het algemeen belang een groot gewicht toe (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:484 en van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2201).

6.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de openbaarmaking niet zal leiden tot een onevenredige benadeling van eisers. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

6.3.

Voor zover de door eisers gestelde onrust onder de betrokken huurders moet worden gekwalificeerd als een benadeling (als vroegtijdige openbaarmaking achterwege blijft zal die onrust immers wel op een later moment ontstaan) is de rechtbank van oordeel dat van organisaties als die van eisers mag worden verwacht dat zij hun aanvragen voor de RVV en de daarmee gepaard gaande plannen zodanig communiceren met huurders en andere betrokkenen dat die onrust in elk geval gedeeltelijk wordt weggenomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers de informatie van context kunnen voorzien en kunnen toelichten dat een aanmelding voor de RVV een voorlopig plan betreft en dat daaraan nog geen definitieve conclusies kunnen worden verbonden. Ter zitting hebben eisers overigens aangegeven dat 70 tot 80% van de projecten in overeenstemming met de aanmelding wordt gerealiseerd. Het betoog van eisers dat de openbaarmaking leidt tot een doorkruising van de informatieverstrekking op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder (Overlegwet) volgt de rechtbank niet. De Overlegwet staat immers niet aan de openbaarmaking op grond van de Wob in de weg. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de Overlegwet niet beoogt te borgen dat verhuurders gestructureerd en planmatig kunnen werken. De Overlegwet legt het recht van huurders op informatie, overleg en advies vast. De verwijzing door eisers naar het feit dat onder de Overlegwet pas informatie over fusies en overnames hoeft te worden gedeeld als een voornemen daartoe voldoende concreet is, maakt dit niet anders. Bij fusies en overnames spelen – anders dan bij aanmeldingen voor de RVV – bedrijfsbelangen die naar hun aard zeer gevoelig zijn en zeer kwetsbaar kunnen zijn voor ontijdige berichtgeving.

6.4.

Met betrekking tot de door eisers gestelde onevenredige benadeling in de onderhandeling met opdrachtnemers stelt de rechtbank vast dat eisers pas ter zitting concrete voorbeelden hebben genoemd van de manier waarop de openbaarmaking inzichten kan verschaffen waarmee de onderhandelingspositie van eisers onder druk zou komen te staan. Het gaat daarbij volgens eisers om het prijsopdrijvend effect dat de wetenschap dat eisers een fiscaal voordeel ontvangen kan hebben op de inschrijfprijzen van opdrachtnemers bij aanbestedingen voor de projecten. Ook zou deze wetenschap in de afrondende fase van de projecten tot de situatie kunnen leiden dat opdrachtnemers aanvullende vergoedingen vragen om het project tijdig af te ronden, omdat opdrachtnemers bekend zijn met het feit dat het fiscale voordeel pas wordt toegekend als een project binnen de realisatietermijn wordt afgerond.

6.5.

De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de vaststelling van de RVV heeft bepaald voor welke wijken de vermindering kan worden aangevraagd. Ook volgt uit deze regeling dat het moet gaan om bouw of verbouw van woningen, sloop of samenvoeging van woningen of transformatie van vastgoed naar woonfunctie. Per categorie is sprake van vaststaande bedragen aan heffingskorting. Deze vaststaande bedragen zijn de enige financiële gegevens die openbaar worden gemaakt. Voor het overige verschaft de openbaarmaking geen inzicht in de economische en financiële belangen van eisers. Omdat bekend is voor welke wijken en categorieën de RVV kan worden aangevraagd, acht de rechtbank het zeer waarschijnlijk dat (potentiële) opdrachtnemers die inschrijven op de projecten al op de hoogte zijn van het feit dat eisers zich kunnen aanmelden voor de RVV en van de hoogte van het fiscale voordeel dat dit voor eisers oplevert. Met betrekking tot het door eisers gestelde nadeel dat opdrachtnemers aanvullende vergoedingen eisen voor tijdige afronding van projecten geldt naar het oordeel van de rechtbank dat eisers hierop kunnen anticiperen en dit contractueel kunnen ondervangen. Zo de onderhandelingspositie van eisers al onder druk zou komen te staan door de openbaarmaking, is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit nadeel niet onevenredig is. Dat geldt ook voor de eerst ter zitting onderbouwde stelling van eisers dat openbaarmaking eisers mogelijk ook kan benadelen bij onteigeningen en herlocatie van winkels of bedrijven.

Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob

7.1.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:291) volgt dat voor de vraag of openbaarmaking van gegevens in het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob kan worden geweigerd, bepalend is of bij openbaarmaking het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aan de orde is en zo ja, of dat belang zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid.

7.2.

De openbaar te maken informatie omvat adresgegevens van individuele woningen binnen buurten waarvoor een aanmelding voor een project wordt gedaan. Nu niet is uit te sluiten dat de adresgegeven (bijvoorbeeld door onderzoek op internet) herleidbaar zijn naar individuele personen is hiermee sprake van openbaarmaking van persoonsgegevens. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van deze gegevens niet leidt tot een zodanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dat het belang van openbaarmaking daar niet tegen opweegt. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat adresgegevens ook via andere bronnen openbaar zijn. Voor zover eisers hebben betoogd dat de publicatie kan leiden tot een negatief beeld van de buurten waarin deze huurders wonen, omdat er een bepaald stigma verbonden kan zijn aan buurten die bijvoorbeeld worden gesloopt, geldt dat bij de vaststelling van de RVV al is gepubliceerd welke buurten in aanmerking komen voor deze regeling. Van andere mogelijke nadelige consequenties voor de huurders is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de openbaarmaking de huurders kan baten, omdat dit bij kan dragen aan het inzichtelijk maken van mogelijke woonplannen waarop zij, indien nodig, kunnen handelen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de keuze om al dan niet te investeren in de huurwoning.

8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, alsmede onder g, van de Wob niet in de weg staan aan openbaarmaking. Daarom slaagt ook de beroepsgrond van eisers dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij – anders dan in het primaire besluit – heeft geconcludeerd dat het algemene belang van openbaarheid zwaarder weegt dan de belangen van eisers niet.

9. Eisers hebben geen beroepsgronden ingediend tegen bestreden besluit II, zodat dit besluit buiten verdere bespreking kan blijven.

10. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorziening te treffen, inhoudend dat openbaarmaking niet eerder mag geschieden dan na het verstrijken van de beroepstermijn bij deze uitspraak, zodat eisers binnen die termijn de gelegenheid krijgen een voorlopige voorziening te vragen in hoger beroep.

11. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- treft met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorziening inhoudende dat niet eerder tot openbaarmaking zal worden overgegaan dan na het ongebruikt verstrijken van de beroepstermijn.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. J. de Gans, leden, in aanwezigheid van N.E.I. van Ballegooij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.

De griffier en de voorzitter zijn verhinderd te tekenen

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature