U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vrijwaringsincident. Toewijzing. Subrogatie.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/601109 / HA ZA 20-729

Vonnis in incident van 27 januari 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BRUIL BOUW GROEP B.V.,

gevestigd te EDE,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,

tegen

1. de naamloze vennootschap

ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Apeldoorn,

2. rechtspersoon naar Duits recht

ERGO VERSICHERUNG AG,

gevestigd te Apeldoorn,

3. de naamloze vennootschap

VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

gedaagden in de hoofdzaak,

eiseressen in het incident

advocaat mr. C. Banis te Rotterdam.

Partijen zullen hierna Bruil en Achmea c.s. genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 20 juli 2020, met producties;

de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties,

de incidentele conclusie van antwoord, met productie.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2. Het geschil in de hoofdzaak

2.1.

In de hoofdzaak vordert Bruil – samengevat – om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Achmea c.s. gezamenlijk, althans afzonderlijk voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken, op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden zijn om dekking te verlenen voor het in de dagvaarding beschreven voorval op 21 augustus 2019 (kort gezegd, instorting van een kort daarvoor geplaatste silo B waardoor ook de eveneens kort tevoren geplaatste silo A naar beneden is getrokken) en de schade en kosten moeten vergoeden die de verzekerden onder de verzekeringsovereenkomst hebben geleden.

2.2.

Daarnaast vordert Bruil – samengevat – een verklaring voor recht dat Achmea c.s. gezamenlijk, althans afzonderlijk voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken, op grond van de verzekeringsovereenkomst enkel en hoogstens dekking en uitkering mogen weigeren voor de schade aan (een deel van) silo A, althans voor een door de rechtbank te bepalen beperkt deel, en voor het overige houden zijn om dekking te verlenen voor het in de dagvaarding omgeschreven voorval op 21 augustus 2019 en de schade en kosten moeten vergoeden die de verzekerden onder de verzekeringsovereenkomst hebben geleden.

2.3.

Bruil vordert tot slot Achmea c.s. primair hoofdelijk, dan wel subsidiair voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken, dan wel meer subsidiair in een door de rechtbank te bepalen verdeling, te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure te vermeerderen met de wettelijke rente en (na)kosten.

2.4.

Bruil legt – kort gezegd – aan haar vorderingen ten grondslag dat zij door het in de dagvaarding beschreven voorval met betrekking tot het instorten op 21 augustus 2019 van één van de kort daarvoor nieuw geplaatste silo’s schade heeft geleden, waarvoor Achmea c.s. op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst aan Bruil dekking dient te geven, terwijl Achmea c.s. zich buiten rechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade niet onder de dekking valt.

2.5.

Achmea c.s. heeft voor alle weren het hierna te bespreken incident opgeworpen.

3. Het geschil in incident

3.1.

Achmea c.s. vorderen in het incident dat hen wordt toegestaan Rotonde International B.V. en Siemerink B.V. (hierna: Rotonde en Siemerink, tezamen: de aannemers), in vrijwaring op te roepen, kosten rechtens (zijnde Rotonde de aannemer die de opdracht had gekregen van Bruil om de twee bestaande silo’s te vervangen, en zijnde Siemerink de belangrijkste onderaannemer van Rotonde voor dit project). Achmea c.s. stelt daartoe kort gezegd het volgende. Of de schade van Bruil nu wel of niet onder de dekking van de polis valt, (waarbij het er in het kader van de dekking - dus in de hoofdzaak - in de kern om gaat, aldus Achmea c.s., of sprake is van een ontwerpfout of van een uitvoeringsfout), het instorten van de silo is in ieder geval een gevolg van een fout van de aannemer(s). Indien Achmea c.s. (een deel van) de schade van Bruil op grond van de polis moeten vergoeden, treden Achmea c.s. op grond van het bepaalde in artikel 7:962 BW door het doen van die uitkering onder de polis in de rechten van Bruil als schuldeiser jegens de aannemers. Vanwege die subrogatie kunnen Achmea c.s. de aannemers aanspreken en de onder de polis gedane uitkeringen op hen verhalen.

3.2.

Bruil voert verweer, strekkend tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van het incidenteel verzoek. Hiertoe voert Bruil – samengevat – de volgende vier verweren aan:

1. Geen bestaand (vorderings)recht en geen bestaande rechtsverhouding

Bruil heeft in de hoofdzaak slechts verklaringen voor recht gevorderd, en geen veroordeling tot betaling van verzekeringspenningen. Verder treden Achmea c.s. pas in de eventuele rechten van haar verzekerde Bruil als schuldeiser jegens de aannemers (Bruil heeft de aannemers aansprakelijk gesteld) als Achmea c.s. daadwerkelijk uitkeert aan Bruil op grond van de polis. Bij de huidige stand van zaken is er dus nog geen (vorderings)recht en geen bestaande rechtsverhouding tussen Achmea c.s. en de aannemers op grond waarvan de aannemers Achmea c.s. zouden moeten vrijwaren.

2. Geen regres mogelijkheden door toepassing van Bedrijfsregeling Brandregres 2014

Achmea c.s. zal geen regres kunnen nemen op de aannemers indien bij de aannemers louter sprake is van contractuele aansprakelijkheid (wanprestatie), en hun aansprakelijkheid niet (tevens) verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten. De Bedrijfsregeling Brandregres 2014 staat daaraan in de weg. En Achmea c.s. stelt onvoldoende gemotiveerd dát (tevens) sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen of nalaten bij de aannemers, en niet louter van wanprestatie, aldus Bruil.

3. Belangen van Bruil worden onredelijk doorkruist door vrijwaringszaak

Als Achmea c.s. wel wordt toegestaan om de aannemers in vrijwaring te dagvaarden, wordt het belang van Bruil op onredelijke wijze doorkruist, want Bruil heeft een eigen en afzonderlijk belang richting de aannemers als mogelijk aansprakelijke partijen. Achmea c.s. zullen in de vrijwaringszaak standpunten moeten innemen vanuit de rechtspositie van Bruil, ter zake de opdracht en de afspraken met de aannemers, de uitleg van de overeenkomst en het technische debat over de oorzaak van het schadevoorval. Bruil vindt dat niet aan de orde als het debat over de dekking nog loopt, en Bruil zou daardoor ook op achterstand worden gezet in haar positie tegenover de aannemers. Bruil voert daarbij nog aan dat haar eigen (ongedekte) schade uiteindelijk ook vóór gaat op het nemen van verhaal door de verzekeraar die (deels) heeft uitgekeerd.

4. Vrijwaringszaak leidt tot onredelijke vertraging en maakt de hoofdzaak nodeloos ingewikkeld

De vrijwaringszaak zou volgens Bruil onredelijke vertraging in de hoofdzaak betekenen en de hoofdzaak onnodig compliceren, temeer nu de aannemers onderling hun eigen rechtspositie en belang hebben en zelfs tot een onderlinge onder-vrijwaring zullen kunnen overgaan. Voor de vraag naar de dekking onder de polis tenslotte, is de rol van de aannemers bij de plaatsing van de silo’s op zichzelf helemaal niet doorslaggevend.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling in het incident

4.1.

De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen.

4.2.

Voor toewijzing van een incidentele vordering tot vrijwaring is vereist dat de gewaarborgde zich beroept op een rechtsverhouding met een derde (hierna: waarborg) die meebrengt dat de waarborg verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegen de gewaarborgde te dragen. Daarbij behoeft het bestaan van die rechtsverhouding in het vrijwaringsincident als zodanig nog niet komen vast te staan. Of die rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborg daadwerkelijk bestaat, is een onderwerp dat eventueel in de afzonderlijke procedure in vrijwaring tussen de gewaarborgde en de waarborg aan de orde kan worden gesteld.

4.3.

Gelet op de door Achmea c.s. aangevoerde grond voor de oproeping in vrijwaring van de aannemers, valt naar het oordeel van de rechtbank op voorhand niet uit te sluiten dat Achmea c.s. geheel of gedeeltelijk regres zal kunnen nemen op de aannemers.

Achmea c.s. heeft immers gemotiveerd gesteld dat tussen haar en de aannemers ingevolge de eventuele subrogatie een rechtsverhouding bestaat, althans ontstaat, op grond waarvan de aannemers haar dienen te vrijwaren voor de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak. Dat is voor toewijzing van het verzoek voldoende.

Het eerste verweer van Bruil, dat Achmea c.s. nog geen (vorderings) recht heeft op de aannemers en dat er voorts geen sprake is van een bestaande rechtsverhouding tussen deze partijen, wordt derhalve verworpen. Dit geldt tevens voor het tweede verweer van Bruil, dat de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 ertoe leidt dat Achmea c.s. geen regres kan nemen op de aannemers. Ook dit dient pas in de vrijwaringszaak inhoudelijk te worden beoordeeld.

4.4.

Ook het derde verweer van Bruil treft geen doel. Niet valt in te zien hoe het belang van Bruil op onredelijke wijze wordt doorkruist in geval van een vrijwaringszaak, of hoe Bruil daarmee op achterstand richting de aannemers zou worden gezet. Bruil miskent in haar stellingen dat zij niet is gebonden aan hetgeen Achmea c.s. (al dan niet vanuit de rechtspositie van Bruil) in de vrijwaringszaak opwerpt. Het debat en het te wijzen vonnis in de vrijwaringszaak bindt in beginsel alleen de procespartijen, zodat het geen rechtskracht heeft ten opzichte van derden zoals Bruil. Dat de eigen (ongedekte) schade van Bruil vóór gaat op het nemen van verhaal door de verzekeraar die (deels) heeft uitgekeerd, wat daar ook van zij, maakt niet dat de incidentele vordering tot vrijwaring dient te worden afgewezen. Het staat Bruil bovendien vrij om alsnog een vordering tegen de aannemers, los van de vrijwaringszaak tussen Achmea c.s. en de aannemers, aanhangig te maken.

4.5.

Voor de beantwoording van de vraag of de hoofdzaak onredelijk zou worden vertraagd als de vorderingen tot oproeping in vrijwaring zouden worden toegestaan, zoals Bruil aanvoert, komt het aan op een onderzoek naar de belangen van partijen en naar de eisen van een doelmatige procesvoering. De rechtbank is van oordeel dat gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gewenst is uit het oogpunt van proceseconomie en om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Vrijwaring

zorgt naar haar aard doorgaans voor enige vertraging in de hoofdprocedure. Dat is in het algemeen geen reden om de vordering af te wijzen. De stelling van Bruil dat zij belang heeft bij een spoedige uitspraak in de hoofdzaak met het oog op een eventuele uitkering, maakt dat niet anders. Het belang van Achmea c.s. bij de incidentele vordering is aan dat belang niet ondergeschikt. Voorts valt niet te verwachten dat de vrijwaringszaak in verhouding tot de hoofdzaak zo tijdrovend zal zijn, dat de vrees voor onredelijke vertraging van de hoofdzaak op voorhand gerechtvaardigd is. Die vrees wordt bovendien ondervangen door de mogelijkheid om een vordering tot splitsing op grond van artikel 215 Rv in te stellen. Aan toewijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring staat die vrees dus niet in de weg.

4.6.

Bruil heeft tot slot nog aangevoerd dat een vrijwaringszaak de hoofdzaak onnodig complex maakt. Bruil miskent daarbij echter dat de hoofdzaak niet inhoudelijk wordt beïnvloed door stellingen en weren in de vrijwaringszaak. Derhalve valt niet in te zien hoe een vrijwaringsprocedure tot (onnodige) complexiteit van de hoofdzaak zal leiden.

4.7.

Het voorgaande brengt mee dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen.

4.8.

Bruil zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea c.s. worden tot aan deze uitspraak begroot op € 543,00 (1,0 punt x tarief II à € 543,00 per punt).

5. De beslissing

De rechtbank

5.1.

staat toe dat de aannemers door Achmea c.s. worden gedagvaard tegen de terechtzitting van 10 maart 2021;

5.2

veroordeelt Bruil in de kosten van het incident, aan de zijde van Achmea c.s. begroot op € 543,00;

5.3

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak

5.3.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 maart 2021 voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.

3267/638


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature