Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ripdeal. Vrijspraak gekwalificeerde doodslag. Bewezenverklaring diefstal met geweld. Beroep op niet-ontvankelijkheid wegens gestelde gebreken aan het Europees Arrestatiebevel (EAB) ter overlevering naar en vervolging van de verdachte voor één van te vervolgen feiten in Nederland verworpen. Bewijsuitsluiting eigen politieverklaring door ontbreken verhoorbijstand en communicatieproblemen tijdens verhoor tussen politie en tolk. Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10/810476-19

Datum uitspraak: 1 oktober 2021

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres verdachte] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis,

raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.

1. Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2021 en van 13 september 2021.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3. Eis officier van justitie

bewezenverklaring van het onder 1 primair (gekwalificeerde doodslag) en het onder 2 ten laste gelegde;

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.

4. Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.

Standpunt verdediging

Aangevoerd is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld (feit 1 meer subsidiair), medeplichtigheid aan diefstal met geweld (feit 1 meest subsidiair) en bezit van heroïne (feit 2). In het (eerste) Europees arrestatiebevel (EAB) van 2 januari 2020 is aangekruist dat de overlevering is verzocht ter zake van moord, doodslag, zware mishandeling. Een tweede EAB, waarin de rubriek “illegale handel in verdovende middelen” is aangekruist, is op 2 maart 2020 door de rechter-commissaris ondertekend. Uit het vonnis van de rechtbank in Spanje van 9 maart 2020 blijkt dat zij slechts kennis heeft genomen van het eerste EAB en niet ook van het tweede EAB. In het dossier bevindt zich geen nieuw vonnis dat betrekking heeft op het tweede EAB. Een zogeheten inhaal-EAB of aanvullende toestemming van de Spaanse rechter is evenmin gevolgd. De verdachte (ook wel: [naam verdachte] ) heeft geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel. Ook uit de inhoud van het vonnis van 9 maart 2020 blijkt dat [naam verdachte] slechts is overgeleverd voor de berechting van doodslag en niet voor diefstal met geweld of een drugsmisdrijf. Gelet op het verschil tussen genoemde strafbare feiten kan [naam verdachte] niet worden vervolgd voor diefstal met geweld of bezit van heroïne.

Standpunt officier van justitie

Het gehele feitencomplex op 28 december 2019 vormt de grondslag van het eerste EAB. De kwalificatie daarvan is niet van belang. De verdachte kan dus voor alle onder 1 ten laste gelegde varianten vervolgd worden. Wat betreft het Opiumwet-delict geldt dat het EAB tot het moment van de overlevering kan worden aangevuld. Het tweede EAB is vóór de beslissing van de Spaanse rechter tot overlevering uitgebracht. Het feit dat het tweede EAB niet in het vonnis wordt genoemd, is vermoedelijk een verschrijving van de Spaanse rechter. Het Opiumwet-feit valt dus ook onder de beslissing tot overlevering. Het verweer tot niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen.

Beoordeling

Op 21 januari 2020 is door de Nederlandse rechter-commissaris een EAB jegens [naam verdachte] uitgevaardigd. Hierin staat vermeld dat het bevel betrekking heeft op één strafbaar feit, te weten moord c.q. doodslag, dan wel medeplichtigheid daaraan. Vervolgens is in het EAB een uitgebreide toelichting gegeven over de dood van [naam slachtoffer] op 28 december 2019 en het daarop volgende politie-onderzoek. Hierin is onder meer expliciet vermeld dat niet uit te sluiten is dat er getracht is [naam slachtoffer] als (ver)koper van verdovende middelen te rippen en dat hij daarbij is doodgeschoten.

Sinds 29 februari 2020 bevond [naam verdachte] zich op grond van het EAB in hechtenis in Spanje.

Op 2 maart 2020 is door de Nederlandse rechter-commissaris een tweede EAB jegens [naam verdachte] uitgevaardigd. Hierin staat vermeld dat het bevel betrekking heeft op twee strafbare feiten, te weten moord c.q. doodslag dan wel medeplichtigheid daaraan en bezit van verdovende middelen (heroïne). Vervolgens is expliciet verwezen naar het eerdere EAB van 21 januari 2020 en meegedeeld dat dit EAB uitgebreid dient te worden met het strafbare bezit van verdovende middelen.

Op 9 maart 2020 heeft het Centraal Gerecht van Instructie nr. VIER van de Nationale Rechtbank in Madrid tot overlevering van [naam verdachte] aan Nederland besloten. In het vonnis wordt als grondslag van de overlevering expliciet naar het EAB van 21 januari 2020 en de verdenking van doodslag gewezen.

Nu in het EAB van 21 januari 2020 een uitgebreide toelichting op het feitencomplex van 28 december 2019 en het meer en meest subsidiair ten laste gelegde ziet op datzelfde feitencomplex, is de rechtbank van oordeel dat het specialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan vervolging voor diefstal met geweld.

Het EAB van 2 maart 2020 (en de toevoeging van het bezit van verdovende middelen) wordt in het vonnis van 9 maart 2020 niet vermeld. Na grondige bestudering van het dossier heeft de rechtbank geen andere stukken aangetroffen waaruit blijkt dat de Spaanse rechter (de vertaling van) het EAB van 2 maart 2020 voorafgaand aan haar beslissing van 9 maart 2020 heeft ontvangen en deze aan haar beslissing tot overlevering ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de beslissing tot overlevering niet ziet op het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. Zoals ook blijkt uit het vonnis van 9 maart 2020 heeft [naam verdachte] niet ingestemd met overlevering en geen afstand van het specialiteitsbeginsel gedaan. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 ten laste gelegde.

Conclusie

Het verweer dat ziet op het onder 1 ten laste gelegde wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor diefstal met geweld zoals meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd.

Het verweer dat ziet op het onder 2 ten laste gelegde slaagt. De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van heroïne.

5. Waardering van het bewijs

Bespreking van de gevoerde verweren

Feit 1:

Bruikbaarheid eerste verklaring [naam verdachte] als bewijs

Standpunt verdediging

De verklaring die [naam verdachte] op 16 juni 2020 bij de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Bij het verhoor was de toenmalige raadsvrouw van [naam verdachte] niet aanwezig, terwijl [naam verdachte] stelselmatig had aangegeven dat ze gebruik wilde maken van het recht op verhoorbijstand. Dat de voorkeursadvocaat zou hebben verklaard dat het verhoor mocht plaatsvinden, wordt betwist en doet bovendien niets af aan het recht op verhoorbijstand. Gelet op de ernstige verdenking had het verhoor moeten worden onderbroken en naar een tijdstip worden verplaatst waarop de voorkeursadvocaat wel aanwezig kon zijn. Hierbij is ook van belang dat de raadsvrouw [naam verdachte] had geïnstrueerd om zich op haar zwijgrecht te beroepen. Op grond van de zogenaamde Salduz-jurisprudentie en artikel 5 en 6 EVRM dient bewijsuitsluiting te volgen. Subsidiair geldt dat in elk geval de innerlijk tegenstrijdige passages van deze verklaring over of [naam verdachte] wist van het plan om [naam slachtoffer] en [naam 1] te beroven, dienen te worden uitgesloten van het bewijs. [naam verdachte] ontkent dat namelijk.

Beoordeling

[naam verdachte] is in Spanje geboren, was slechts korte tijd in Nederland geweest en spreekt de Nederlandse taal niet of nauwelijks.

Op 16 juni 2020 is [naam verdachte] vanuit Spanje door middel van een EAB in Nederland aangekomen. [naam verdachte] werd op dat moment onder meer verdacht van doodslag en/of diefstal met geweld met de dood ten gevolg oftewel strafbare feiten waarop een maximumstraf van 12 jaar of meer staat.

Na aankomst in Nederland gaf [naam verdachte] een Nederlandse en Spaanse voorkeursadvocaat op en heeft zij meegedeeld dat zij verhoorbijstand van haar raadslieden wil. De Nederlandse voorkeursadvocaat deelde vervolgens aan de politie mee die avond niet bij het verhoor aanwezig te kunnen zijn. Vervolgens is [naam verdachte] gehoord zonder aanwezigheid van een advocaat. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt niet dat [naam verdachte] bij aanvang van of tijdens het verhoor is gewezen op haar recht op verhoorbijstand dan wel de gevolgen van een eventuele afstand van dat recht. Verder blijkt niet van een ondubbelzinnige afstand van het recht op verhoorbijstand van de zijde van [naam verdachte] . De telefonische mededeling van de voorkeursadvocaat dat de politie [naam verdachte] ondanks haar afwezigheid mag horen, kan niet als zodanige afstand van [naam verdachte] worden aangemerkt. Ook was geen sprake van dwingende redenen om het recht van [naam verdachte] op verhoorbijstand te beperken.

Uit het proces-verbaal blijkt verder dat [naam verdachte] tijdens het verhoor nerveus en emotioneel was. [naam verdachte] deelde diverse malen mee dat haar advocaat haar had geadviseerd om niets te verklaren. Uiteindelijk heeft [naam verdachte] toch een inhoudelijke verklaring over de gebeurtenissen op 28 december 2019 afgelegd. Het proces-verbaal van de verklaring heeft [naam verdachte] vervolgens niet ondertekend, naar eigen zeggen omdat haar raadsvrouw dat had geadviseerd. Bij het tweede en derde verhoor van [naam verdachte] was de raadsvrouw wel aanwezig. Hierin heeft [naam verdachte] zich voornamelijk op haar zwijgrecht beroepen.

Er moest bovendien gebruik worden gemaakt van een telefonische tolk in de Spaanse taal, de voorkeurstaal van [naam verdachte] . Naar aanleiding van verzoeken van de verdediging heeft de officier van justitie een deel van het verhoor woordelijk uit laten werken. Hieruit blijkt minst genomen dat er diverse malen communicatieproblemen waren tussen de politie, de tolk en [naam verdachte] . Hierdoor zijn er twijfels gerezen over cruciale onderdelen van de verklaring. Een van die twijfels is of [naam verdachte] daadwerkelijk heeft verklaard dat zij wist van een plan tot beroving van de slachtoffers, terwijl zij eerder verklaarde hiervan niet te hebben geweten en dit ook nadien telkens heeft ontkend.

Gelet op voorgaande gebreken aan en twijfels over de totstandkoming en weergave van de verklaring acht de rechtbank de verklaring van [naam verdachte] van 16 juni 2020 en de gedeeltelijke woordelijke uitwerking van dit verhoor niet bruikbaar als bewijsmiddel.

Opzet en medeplegen van de verdachte feit 1 primair en subsidiair.

Standpunt verdediging

Primair is aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer.

Subsidiair is aangevoerd dat sprake is van noodweer(exces).

Beoordeling

De rechtbank is, met de raadsman van oordeel, dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.

Conclusie:

Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Gelet op deze vrijspraak behoeft het subsidiaire verweer van de verdediging dat sprake is van noodweer(exces) geen bespreking.

Opzet en medeplegen feit 1 meer subsidiair?

Standpunt verdediging:

Aangevoerd is dat de verdachte (ook) dient te worden vrijgesproken van de meer subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld. De verdachte heeft verklaard dat zij ervan uit is gegaan dat zij drugs zou vervoeren. Zij heeft geen opzet gehad op een mogelijke diefstal en heeft met betrekking daartoe ook geen bewuste en nauwe samenwerking gehad met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] (verder te noemen: [naam medeverdachte 1] ) en/of [naam medeverdachte 2] (verder te noemen: [naam medeverdachte 2] ).

Beoordeling

De rechtbank gaat op basis van het dossier van het volgende uit.

Voorafgaand aan 28 december 2019 is er meermalen door middel van berichten contact geweest tussen [naam verdachte] en [naam 1] . Dit contact had betrekking op het regelen van een afspraak voor een drugstransactie. [naam verdachte] stuurde aan [naam 1] de locatie waar de afspraak moest plaatsvinden.

Op 27 december 2019 is [naam 1] samen met [naam slachtoffer] (verder: [naam slachtoffer] ) naar de toenmalige woning van [naam medeverdachte 2] aan de [adres] (verder: de woning) gereden. Daar heeft [naam 1] een monster van de drugs getoond aan [naam verdachte] .

Op 28 december 2019 heeft [naam medeverdachte 1] samen met [naam verdachte] [naam medeverdachte 2] met de auto opgehaald. Met z’n drieën zijn zij naar de woning gereden, waar zij aan het einde van de middag zijn aangekomen.

Om 19.22 uur zijn [naam slachtoffer] , [naam 1] en [naam 2] per auto bij de woning gearriveerd.

[naam 2] is in de auto achtergebleven. [naam 1] en [naam slachtoffer] hebben bij de woning aangebeld, waarna de (voor)deur van de woning is geopend door [naam verdachte] . [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] bevonden zich op dat moment in een andere ruimte in de woning, in elk geval bevonden zij zich niet in de woonkamer. [naam verdachte] , [naam slachtoffer] en [naam 1] zijn naar de woonkamer gegaan. [naam slachtoffer] en [naam 1] hadden op dat moment een zwarte tas met drugs bij zich, die is neergezet.

Vervolgens is [naam verdachte] de woonkamer uitgegaan. Daarna zijn [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de woonkamer binnengegaan en is op enig moment ook [naam verdachte] de woonkamer weer binnengegaan. Daar heeft vervolgens een ripdeal van enkele minuten op [naam 1] en [naam slachtoffer] plaatsgevonden, waarbij [naam medeverdachte 1] een vuurwapen in zijn hand had waarmee hij heeft gedreigd en [naam medeverdachte 2] een hamer in zijn hand had. Aan [naam 1] en [naam slachtoffer] is daarbij te verstaan gegeven dat zij op de grond moesten gaan liggen. Zij gaven daaraan gevolg en zijn op hun buik op de grond gaan liggen met hun hoofd in de richting van het raam en hun voeten richting [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . [naam slachtoffer] had op dat moment zijn handen voor zijn buik gehouden. [naam medeverdachte 1] had het vuurwapen op dat moment nog steeds op hen gericht. Op het moment dat [naam medeverdachte 2] probeerde de benen van de op de grond liggende [naam slachtoffer] vast te binden met een HDMI-kabel, draaide [naam slachtoffer] zich om en schoot met een vuurwapen op [naam medeverdachte 1] , die daardoor gewond is geraakt aan zijn arm. [naam medeverdachte 1] vuurde daarop van zeer dichtbij meerdere keren in de richting van de nog steeds op de grond liggende [naam slachtoffer] .

In het lichaam van [naam slachtoffer] zijn vijf inschotverwondingen aangetroffen. Een van die verwondingen betrof een doorschot van de bovenzijde van het hoofd naar het gelaat links ter hoogte van de slaap. Een andere verwonding betrof een dwarsdoorschot door de borst van [naam slachtoffer] (van rechts naar links). Ten gevolge van deze doorschoten is [naam slachtoffer] overleden.

In de woonkamer waarin zich dit alles heeft afgespeeld is niet alleen de genoemde hamer aangetroffen, maar ook de HDMI-kabel, waarop zich DNA-materiaal afkomstig van [naam medeverdachte 2] bleek te bevinden.

[naam verdachte] heeft na de schietpartij samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de woning aan de achterzijde verlaten, waarbij zij de zwarte tas met drugs heeft meegenomen. [naam 1] heeft de woning aan de voorzijde verlaten, is bij [naam 2] in de auto gestapt en zij zijn samen weggereden.

Conclusie

Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat er bij de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] een vooropgezet plan was om een ripdeal te plegen en dat alle drie de verdachten daarvan op de hoogte waren. De verdachte heeft met haar gedragingen ook een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, zodat sprake is van medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.

6. Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

zij

op 28 december 2019 te [plaatsnaam 1]

tezamen en in vereniging met anderen,

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen

een hoeveelheid verdovende middelen, toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of [naam 1] ,

welke diefstal werd voorafgegaan door geweld

en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die

diefstal gemakkelijk te maken

welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat zij, verdachte,

en/of haar mededaders opzettelijk:

- die [naam 1] hebben bedreigd met een hamer en

- die [naam slachtoffer] bij de enkels hebben vastgebonden met een kabel en

- met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd hebben op/in het

lichaam en het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde

[naam slachtoffer] is overleden.

De kennelijke verschrijvingen in de bewezen verklaarde tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7. Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

8. Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

9. Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte en haar medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hadden het plan opgevat om heroïne te stelen (“ripdeal”) van het slachtoffer en zijn vriend. Nadat de verdachte contact met hen had gelegd en hen op de bewuste avond naar binnen had gelaten, hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de twee verkopers overmeesterd. De verdachte was in diezelfde ruimte aanwezig. Terwijl [naam medeverdachte 1] de verkopers zichtbaar bedreigde met een doorgeladen vuurwapen, probeerde [naam medeverdachte 2] -die eerder ook een hamer in zijn hand had- hen met een kabel vast te binden. Daarbij heeft één van de verkopers, [naam slachtoffer] , kans gezien zijn vuurwapen te trekken en te schieten, waarbij hij [naam medeverdachte 1] in zijn arm heeft geraakt. Vervolgens heeft [naam medeverdachte 1] van zeer korte afstand vijf keer geschoten op [naam slachtoffer] , die als gevolg van zijn verwondingen daarna is overleden. De verdachte is daarna, samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , op de vlucht geslagen, en heeft daarbij de tas met de heroïne, die de verkopers bij zich hadden, meegenomen. De verdachte heeft zich hierbij schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, als gevolg waarvan [naam slachtoffer] is gedood.

Het betreft een zeer schokkend feit. Aan het slachtoffer [naam slachtoffer] is het meest fundamentele recht dat er bestaat, het recht op leven, ontnomen. Hierdoor is veel verdriet en leed veroorzaakt bij de nabestaanden.

Enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan daarbij de enig passende reactie kan zijn. De rechtbank houdt er wel rekening mee, dat verdachte zelf geen van de geweldshandelingen, heeft uitgevoerd en dat zij wordt vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten het feit dat op het strafblad van de verdachte zich geen veroordelingen bevinden. Dit leidt ertoe dat de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf oplegt voor de duur van 3 (drie) jaren.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10. Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] .

Als benadeelde partij hebben zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd:

[naam benadeelde 1] (de weduwe van het slachtoffer),

[naam benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) en

[naam benadeelde 3] (moeder van het slachtoffer).

De benadeelde partijen vorderen afzonderlijk van elkaar en ieder voor zich een vergoeding van € 20.000,= aan immateriële (affectie)schade.

10.1

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

10.2

Standpunt verdediging

De verdediging heeft in het verlengde van de bepleite (integrale) vrijspraak verzocht de vorderingen af te wijzen.

10.3

Beoordeling

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het de bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.

Die schade zal op grond van de in het Besluit vergoeding affectieschade in het geval van misdrijf genoemde vergoeding van € 20.000,= aan de benadeelde partijen worden toegewezen. Het betreft een standaard vergoeding voor geleden affectieschade onder de omstandigheden als waarvan sprake was.

Nu de verdachte de onrechtmatige daad, ter zake waarvan schadevergoedingen zullen worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partijen benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.

De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2019.

Nu de vorderingen van de benadeelde partij zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.4

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3]

een schadevergoeding betalen van telkens € 20.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

Tevens wordt ook telkens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

De benadeelde partij [naam benadeelde 4]

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 346,87 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,= aan immateriële (shock)schade.

10.5

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale (hoofdelijke) toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

10.6

Standpunt verdediging

De verdediging heeft ook hier in het verlengde van de bepleite (integrale) vrijspraak verzocht de vorderingen af te wijzen. Subsidiair is verzocht om de vordering te matigen vanwege culpa in causa van de zijde van de benadeelde partij oftewel eigen schuld.

10.7

Beoordeling

Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.

Vast is voorts komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.

Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 15.000,=, zodat de vordering aan immateriële schade zal worden toegewezen.

Beide vergoedingen zullen niet worden gematigd zoals verzocht. De schade is ontstaan doordat de verdachte en haar mededaders een ripdeal op de benadeelde partij en zijn vriend hebben gepleegd. Het handelen van de benadeelde partij voorafgaand aan de schietpartij heeft op het ontstaan of de hoogte van deze schade geen invloed gehad.

Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partijen benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.

De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan immateriële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2019, terwijl het te vergoeden schadebedrag aan materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 mei 2020.

Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.8

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 15.346,87, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12 . Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13 . Beslissing

De rechtbank:

verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft feit 2;

verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;

verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in het kader van haar overlevering aan de Nederlandse autoriteiten in Spanje en de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis in Nederland is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht, voor zover deze niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering zijn gebracht;

de benadeelde partij [naam benadeelde 1] :

veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij

[naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen € 20.000,= (hoofdsom, zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

de benadeelde partij [naam benadeelde 2] :

veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij

[naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen € 20.000,= (hoofdsom, zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

de benadeelde partij [naam benadeelde 3] :

veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij

[naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van € 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen € 20.000,= (hoofdsom, zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

de benadeelde partij [naam benadeelde 4] :

veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , te betalen een bedrag van € 15.346,87 (zegge: vijftienduizend driehonderdvierenzestig euro en zevenentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade van € 15.000,= vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van 346,87 aan materiële schade vanaf 1 mei 2020;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 4] te betalen € 15.346,87 (hoofdsom, zegge: vijftienduizend driehonderdvierenzestig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 15.000,= vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 346,87 vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.346,87 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 111 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,

en mrs. F.A. Hut en R.H. Kroon, rechters,

in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2021.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

zij

op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam 1]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,

immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s)

opzettelijk

met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam

en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is

overleden,

welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van

enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met geweld) van een

hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval van enig goed, en

welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit

voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op

heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of

het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam 1]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft/hebben

beroofd, immers heeft/hebben die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] opzettelijk

met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam

en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is

overleden,

welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van

enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met geweld) van een

hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval van enig goed, en

welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit

voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op

heterdaad, aan zichzelf/henzelf en/of aan de andere deelnemer(s)

straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te

verzekeren

bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in of omstreeks de periode van

1 december 2019 tot en met 28 december 2019 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] ,

althans in Nederland,

opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of

opzettelijk behulpzaam is geweest door

- telefonisch en/of via Whatsapp contact te onderhouden met [naam slachtoffer] en/of

[naam 1] en/of

- met [naam slachtoffer] en/of [naam 1] een afspraak te maken in een woning aan

de Boomgaardstraat 2 te [plaatsnaam 1] , terwijl zij wist en/of redelijkerwijs moest

vermoeden dat die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] voornemens was/waren om een overval

(ripdeal) uit te gaan voeren op voormeld slachtoffer;

meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

zij

op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam 1]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen

een hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of [naam 1] , in elk

geval aan anderen of een ander dan aan haar, verdachte, en/of haar

mededader(s),

welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld

en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die

diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping

op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan voormeld

misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene

te verzekeren,

welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat zij, verdachte,

en/of haar mededader(s) opzettelijk:

- die [naam 1] heeft/hebben bedreigd met een hamer en/of

- die [naam slachtoffer] bij de enkels hebben vastgebonden met een kabel en/of

(vervolgens) de zakken/kleding van die [naam slachtoffer] en/of [naam 1] hebben

doorzocht en/of

- met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd hebben op/in het

lichaam en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde

[naam slachtoffer] is overleden;

meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam 1] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen

een hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of [naam 1] , in elk

geval aan anderen of een ander dan aan hem/hen en/of zijn/hun

mededader(s),

welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld

en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die

diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping

op heterdaad, aan zichzelf/hen en/of aan de andere deelnemer(s) aan voormeld

misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene

te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat die

[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s)

opzettelijk met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) heeft/hebben

afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge

waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden,

bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in of omstreeks de periode van

1 december 2019 tot en met 28 december 2019 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] ,

althans in Nederland,

opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of

opzettelijk behulpzaam is geweest door

- telefonisch en/of via Whatsapp contact te onderhouden met [naam slachtoffer] en/of

[naam 1] en/of

- met [naam slachtoffer] en/of [naam 1] een afspraak te maken in een woning aan

de [adres] , terwijl zij wist en/of redelijkerwijs moest

vermoeden dat die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] voornemens was/waren om een overval

(ripdeal) uit te gaan voeren op voormeld slachtoffer;

2.

zij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam 1]

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk aanwezig heeft gehad

ongeveer 1004,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal

bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van

artikel 3a van die wet;


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature