U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Niet-ambtelijke omkoping; valsheid in geschrift. De verdachte, leidinggevende van een bouwbedrijf, wordt veroordeeld voor omkoping van de manager Vastgoed en Techniek van een ziekenhuis in ruil voor het gunnen van opdrachten. Taakstraf 80 uur.

Het vonnis in deze zaak is op een nieuwe manier opgebouwd. Er wordt direct een samenvatting van het vonnis gegeven en de lezer kan aan de hand van een leeswijzer direct naar het hoofdstuk gaan waar de interesse naar uitgaat. Deze nieuwe vorm is gekozen door de drie rechters en de griffier in deze zaak.

Uitspraak



Rechtbank ROTTERDAM

Team straf 1

Parketnummer: 10/996642-16

Datum uitspraak: 29 oktober 2020

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

Raadsman van de verdachte: mr. O.E. de Jong, advocaat te Den Haag

Officier van justitie: mevrouw mr. H.C. Vermaseren

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 30 september en 1 oktober 2020.

Kern van dit vonnis

Het wordt de verdachte verweten dat hij als leidinggevende van zijn bouwbedrijf samen met anderen de manager Vastgoed en Techniek van het [naam ziekenhuis] [naam 1] (hierna: [naam 1] ) met zeilreizen heeft omgekocht in ruil voor het gunnen van bouwopdrachten. De verdachte ziet dit als het onderhouden van zakelijke contacten en klantenbinding. De rechtbank beschouwt dit echter als omkoping. Ook wordt hij ervan verdacht dat hij betrokken is geweest bij het laten opstellen en gebruiken van valse facturen om zo te voorkomen dat de omkoping met andere giften (namelijk de verbouwing van de privéwoning van de bouwmanager) zou worden ontdekt. De rechtbank veroordeelt de verdachte alleen voor het gebruik van één valse factuur, van het opstellen van de andere facturen staat niet vast dat hij daarvan heeft geweten. Gelet op de bewezen verklaarde strafbare feiten en het tijdsverloop, vindt de rechtbank een taakstraf een passende straf.

Inhoudsopgave van dit vonnis

De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van omkoping en van valsheid in geschrift van facturen die met die omkoping samenhingen. De volledige tekst van de beschuldiging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.

De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte [naam 1] heeft omgekocht en gebruik heeft gemaakt van een valse factuur. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het laten opstellen van de overige valse facturen. De bewijswaardering waaronder de motivering van de vrijspraak, de bewezenverklaring en de bewijsmotivering zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet. Het overzicht van de uitgewerkte bewijsmiddelen is in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen.

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen waar volgens de wet straf op staat. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.

De rechtbank komt tot oplegging van een taakstraf van 80 uren. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.

Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1. De beschuldiging in de tenlastelegging

1.

[naam bedrijf 1] , op een of meer tijdstippen in de periode van 23 augustus 2010 tot en met 13 oktober 2012, in Acquoy en/of Leerdam en/of IJsselstein en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam bedrijf 1] en/of een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) aan iemand die anders dan als ambtenaar, namelijk aan [naam 1] werkzaam als manager Vastgoed en Techniek in dienstbetrekking bij De Stichting [naam ziekenhuis] , naar aanleiding van hetgeen [naam 1] in zijn dienstbetrekking of optredend als lasthebber heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, giften en/of beloften en/of diensten, te weten:

- zeilreizen naar Griekenland in de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012

heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moesten aannemen dat die [naam 1] deze giften en/of beloften en/of in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

2.

[naam bedrijf 1] , op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2009 tot en met 16 juli 2009, in Acquoy en/of Leerdam en/of IJsselstein en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,

een factuur van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf 2] met betrekking tot [naam zwembad] , d.d. 5 juni 2009 (DOC-377), en/of

een factuur van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf 2] met betrekking tot [naam park] d.d. 16 april 2009 (DOC-381), en/of\

een factuur van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf 2] met betrekking tot [naam stadion] , d.d. 16 juli 2009 (DOC-407),

(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of

doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid, werkzaamheden en/of bedragen op deze facturen opgevoerd en/of (doen) laten opvoeren die niet overeenkomen met de werkelijkheid, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en

onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

3.

hij, op of omstreeks 14 maart 2013, te Leerdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of doen maken van (een) vals geschrift, te weten een factuur van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf 2] met betrekking tot [naam stadion] , d.d. 16 juli 2009 (DOC-072), als ware dat geschrift echt en onvervalst, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande de valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) hierin dat er werkzaamheden en/of bedragen op deze facturen opgevoerd zijn die niet overeenkomen met de werkelijkheid, bestaande dat (doen) gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) deze heeft verstrekt aan Ernst & Young.

2. Het bewijs

Feit 1

Standpunt verdediging

De verdachte moet worden vrijgesproken van omkoping. Allereerst ontbreekt het causaal verband tussen de zeilreizen en het iets gedaan (hopen te) krijgen van [naam 1] . De kosten van de zeilreizen waren niet zodanig hoog dat een dergelijk verband daaruit al zou moeten blijken. Het was de verdachte bovendien niet bekend of [naam 1] de zeilreizen verzweeg tegenover zijn werkgever. Tot slot is er geen bewijs voor het feitelijk leidinggeven of het geven van opdracht. De verdachte speelde geen actieve rol in het organiseren van de zeilreizen; het voltrok zich buiten zijn zicht. Het enkele feit dat de verdachte directeur en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] was, is onvoldoende.

Beoordeling

De verdachte was in de tenlastegelegde periode (via zijn persoonlijke holding) enig aandeelhouder en directeur van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). Medeverdachte [naam medeverdachte] , zijn vader en voormalig directeur en aandeelhouder, organiseerde in 2010, 2011 en 2012 zeilreizen in Griekenland, waaraan onder meer [naam 1] heeft deelgenomen. [naam bedrijf 1] betaalde een groot deel van de kosten, in elk geval de huur van de boot en de vliegreis en daarnaast (een deel van) de maaltijden en de boodschappen. Deze kosten bedroegen ten aanzien van [naam 1] per zeilreis ruim € 1.000,-. Zowel de verdachte als zijn vader hebben verklaard dat dit ‘relatiebeheer’ betrof.

De rechtbank is - anders dan de verdediging - van oordeel dat het in het kader van relatiebeheer (het in algemene zin goed houden van de relatie) aanbieden van zeilreizen van deze omvang op zichzelf al voldoende is voor de bewezenverklaring van omkoping. Dit wordt nog eens onderstreept door [naam medeverdachte] , waar hij verklaart dat de reizen bedoeld waren als ‘een blijk van waardering voor wat de [naam bedrijf 1] had gedaan in de voorliggende periode’. Daarmee is het causaal verband tussen de reizen en dat wat [naam 1] in zijn dienstbetrekking in het verleden heeft gedaan, gegeven. Eén van de declaraties van de zeilreizen vermeldt als omschrijving bovendien ‘acquisitiekosten’. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het betalen van de zeilreizen van [naam 1] er ook op gericht was om in de toekomst opdrachten van het [naam ziekenhuis] binnen te halen.

[naam 1] heeft de zeilreizen in strijd met de goede trouw niet gemeld bij de Raad van Bestuur van het [naam ziekenhuis] . Het bedrag waarop [naam 1] door [naam bedrijf 1] werd ‘getrakteerd’ is dermate hoog dat de [naam bedrijf 1] dit verzwijgen redelijkerwijs had moeten aannemen.

Dat de verdachte aan deze omkoping feitelijk leiding heeft gegeven, staat voor de rechtbank vast, nu hij naar eigen zeggen van de aard en de kosten van de reizen volledig op de hoogte was en daarmee instemde. Hij tekende zelfs één van de declaraties voor akkoord.

Conclusie

De rechtbank concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan omkoping en verwerpt daarmee ook de verweren van de verdediging.

Feit 2

Standpunt officier van justitie

Het vals opmaken van de facturen kan de [naam bedrijf 1] worden toegerekend als pleger. De verdachte heeft als directeur hieraan feitelijk leiding gegeven. De bedragen van de facturen zijn zodanig hoog, dat deze hem niet kunnen zijn ontgaan. Hij heeft bovendien verklaard dat zijn vader bedragen boven de € 20.000,-/25.000,- met hem besprak, zodat hij op de hoogte moet zijn geweest.

Beoordeling

Hoewel het opstellen van de valse facturen aan [naam bedrijf 1] kan worden toegerekend, ziet de rechtbank net als de verdediging onvoldoende bewijs voor de stelling dat de verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Uit het dossier volgt dat zijn vader, medeverdachte [naam medeverdachte] , samen met anderen heeft afgesproken om deze valse facturen (met projecten waarop [naam bedrijf 1] niet werkzaam was) in de administratie op te nemen, om de omkoping van [naam 1] (de verbouwing van zijn woning) af te dekken. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de verdachte daar weet van heeft gehad en/of dat hij deze facturen ook daadwerkelijk heeft gezien. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat zijn vader grotere projecten met hem besprak, maar die verklaring ziet op uit te brengen offertes, dus aan de voorkant van het project, en niet zozeer op de facturering achteraf. Ook besprak de verdachte wekelijks alle projecten met de projectleider, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat hij wist hoe de facturering van de projecten vervolgens verliep, nu uit het dossier niet blijkt dat hij bij de facturering betrokken was. Het feitelijk leidinggeven aan het vals opmaken van de facturen kan dan ook niet worden bewezen.

Conclusie

De rechtbank spreekt de verdachte vrij van feit 2.

Feit 3

Standpunt verdediging

De verdachte heeft niet opzettelijk gebruik gemaakt van de valse factuur. De verdachte had vertrouwen in zijn personeel en geen reden om aan de echtheid van de factuur in de administratie te twijfelen. Het feit dat hij had kunnen nagaan dat de factuur niet overeenkwam met de werkelijkheid, is onvoldoende voor het aannemen van opzet op de valsheid (ECLI:NL:HR:2018:548).

Beoordeling

Anders dan in de beoordeling van feit 2, stelt de rechtbank vast dat de verdachte deze valse factuur wèl onder ogen heeft gekregen. Ernst & Young heeft hem in een e-mail van 13 maart 2013 om opheldering over specifiek deze factuur gevraagd. In deze e-mail werd verwezen naar een telefoongesprek dat de verdachte die dag met de heer [naam 2] , lid van de Raad van Bestuur van het [naam ziekenhuis] , had gehad en waarin hij was geïnformeerd over het fraudeonderzoek dat Ernst & Young uitvoerde in opdracht van deze Raad van Bestuur. De verdachte wist dus dat er sprake was van een onderzoek waarin de juistheid van deze factuur een rol speelde. De verdachte heeft vervolgens de factuur aan Ernst & Young verstrekt. Daarna heeft de medewerker van Ernst & Young hem erop gewezen dat de projectcode op de factuur niet overeenkwam met de code op het exemplaar dat hij bezat en hij heeft daarbij nogmaals om nadere informatie gevraagd over het adres waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd. De verdachte vermeldt dan slechts het adres van het [naam stadion] , dat hij op internet heeft opgezocht. Als dan vervolgens wordt gevraagd of hij expliciet wil bevestigen dat de werkzaamheden daadwerkelijk hebben plaatsgevonden op dat adres van het [naam stadion] , antwoordt hij dat dat klopt.

De verdachte moet bij het zien van deze factuur als directeur al hebben geweten dat de [naam bedrijf 1] nooit bij een dergelijk project van deze omvang aan het [naam stadion] in Breda betrokken is geweest. Maar belangrijker is dat de verdachte – nota bene in het kader van een fraudeonderzoek – er nadrukkelijk op wordt gewezen dat de factuur mogelijk niet klopt en dat hem meerdere malen expliciet vragen worden gesteld over het daadwerkelijk uitvoeren van de werkzaamheden en dat de verdachte desondanks heeft volgehouden dat de factuur juist was. Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte willens en wetens de valse factuur als echt en onvervalst aan Ernst & Young heeft aangeboden. Deze omstandigheden zijn dus heel anders dan de situatie in de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie, waarin sprake was van het voegen van ongeziene stukken.

Conclusie

De rechtbank concludeert dat wel sprake was van opzet en verwerpt daarmee ook het verweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, en vindt bewezen dat:

1.

[naam bedrijf 1] in de periode van 23 augustus 2010 tot en met 13 oktober 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, aan iemand die anders dan als ambtenaar, namelijk aan [naam 1] , werkzaam als manager Vastgoed en Techniek in dienstbetrekking bij De Stichting [naam ziekenhuis] , naar aanleiding van hetgeen [naam 1] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, giften, te weten zeilreizen naar Griekenland in de jaren 2010 en 2011 en 2012 heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en zijn mededaders redelijkerwijs moesten aannemen dat die [naam 1] deze giften in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

3.

hij op 14 maart 2013 te Leerdam, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten een factuur van [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf 2] met betrekking tot [naam stadion] , d.d. 16 juli 2009 (DOC-072), als ware dat geschrift echt en onvervalst, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande de valsheid hierin dat er werkzaamheden en bedragen op deze facturen opgevoerd zijn die niet overeenkomen met de werkelijkheid, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte deze heeft verstrekt aan Ernst & Young.

Bewijsmotivering

De bewezenverklaring van feit 1 en 3 steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen die hieronder zijn uitgewerkt en de daarop gebaseerde bewijsoverwegingen die hiervoor zijn uiteengezet.

3. De bewijsmiddelen

1. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 30 september 2020.

Vanaf medio 2007 tot aan het faillissement in 2014 was ik directeur en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] te Leerdam.

Ik wist dat [naam medeverdachte] , mijn vader en voormalig directeur en enig aandeelhouder, in 2010, 2011 en 2012 zeilreizen naar Griekenland organiseerde voor vrienden die een zakelijke relatie met [naam bedrijf 1] hadden, waaronder [naam 1] , hoofd technische dienst bij het [naam ziekenhuis] te Nieuwegein, en dat de [naam bedrijf 1] daarvoor betaalde. Dat werd besproken als zijnde relatiebeheer. Ik heb dat goed gevonden. Ik wist ervan en ik vond het prima.

Ik werd op enig moment benaderd door Ernst & Young met de vraag of ik hen een kopie wilde toesturen van een factuur die betrekking had op werkzaamheden van [naam bedrijf 1] aan het [naam stadion] , en of ik een toelichting op die factuur wilde geven. Ik heb daarop de factuur die in het dossier is genummerd als DOC-072 uit de administratie van [naam bedrijf 1] gehaald en op 14 maart 2013 per e-mail naar Ernst & Young verstuurd. Mij werd daarna vanuit Ernst & Young expliciet gevraagd of ik wilde bevestigen dat de werkzaamheden zoals die beschreven staan op de betreffende factuur daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Ik heb dat toen bevestigd.

2. Proces-verbaal van onderzoek

Met ingang van 1 oktober 1996 is [naam 1] directeur Vastgoed en Techniek (destijds: hoofd Technische Dienst en Bouwzaken) van het [naam ziekenhuis] te Nieuwegein ( [naam ziekenhuis] ) geworden hetgeen hij tot zijn vertrek bij het [naam ziekenhuis] in 2013 is gebleven.

Volgens het functieprofiel van het [naam ziekenhuis] geeft de directeur Vastgoed & Techniek leiding aan de eenheid die - onder andere - zorg draagt voor:

het in stand houden van gebouwen, gebouwdelen, apparatuur en installaties;

het realiseren van nieuwbouwprojecten, evenals verbouwings- en renovatieprojecten op het gebied van installaties, gebouwen en terreinen.

[naam bedrijf 1] heeft jarenlang onderhouds- en schilderwerkzaamheden gedaan voor het [naam ziekenhuis] .

3. Proces-verbaal van verhoor van [naam 2] :

Vanaf 1 juli 2003 tot 1 februari 2014 was ik in functie als lid van de Raad van Bestuur van het [naam ziekenhuis] Nieuwegein ( [naam ziekenhuis] ). Na het aftreden van (…), ik meen in 2010, ben ik verantwoordelijk geworden voor de vastgoedtak. [naam 1] was manager Vastgoed en Techniek. Hij stond onder direct gezag van de Raad van Bestuur. [naam 1] heeft niet aan mij of andere leden van de raad van bestuur van het [naam ziekenhuis] gemeld dat hij giften en/of diensten van derden had ontvangen ten behoeve van hemzelf.

4. Proces-verbaal van verhoor van [naam medeverdachte]

Ik had meerdere relaties die ik uitnodigde voor zeilreizen naar Griekenland in 2010, 2011 en 2012, waaronder [naam 1] . Het was een blijk van waardering voor wat we hadden gedaan in de voorliggende periode.

5. Proces-verbaal van onderzoek

In de administratie van [naam bedrijf 1] heb ik de volgende bescheiden aangetroffen met betrekking tot zeilreizen in Griekenland in 2010, 2011 en 2012.

E-mailcorrespondentie tussen [naam medeverdachte] en [naam bedrijf 3] met betrekking tot onder meer de huur van een jacht.

Een declaratieformulier van de [naam bedrijf 1] . Op het formulier is achter naam ‘ [naam medeverdachte] ’ geschreven, achter woonplaats ‘ [woonplaats medeverdachte] ’, achter Bank- of Gironummer ‘ [bankrekeningnummer] ’ en achter datum van indiening ‘02-10-12’. Op het formulier is als omschrijving geschreven ‘Aquisitie kosten voorgeschoten’ en achter Totaal is € 2.000 geschreven. Achter het declaratieformulier zit een kopie van het e-ticket met betrekking tot vijf retourvluchten van Amsterdam naar Preveza (Lefkas). De factuur is betaald door [naam bedrijf 1] .

Een declaratieformulier van de [naam bedrijf 1] . Op het formulier is achter naam ‘ [naam medeverdachte] ’ geschreven, achter woonplaats ‘ [woonplaats medeverdachte] ’, achter Bank- of Gironummer ‘ [bankrekeningnummer] ’ en achter datum van indiening ‘18-10-12’. Op het formulier is als omschrijving geschreven ‘18-10-12 Relatie kosten volgens bijgaande bonnen’ met daaronder de handtekening van verdachte [naam verdachte] . Achter Totaal is € 1.574,60 geschreven. Achter het declaratieformulier zit een uitgeprinte specificatie. Uit een aantal van de bonnen kan worden afgeleid dat de uitgaven zijn gedaan in Griekenland en dat het gezelschap heeft bestaan uit 5 personen. De factuur is betaald door [naam bedrijf 1] .

Recapitulatie door [naam bedrijf 1] betaalde kosten zeilreizen

In 2010 is door [naam bedrijf 1] betaald:

- Factuur [naam bedrijf 3] €3.885,00

Aan deze reis namen 4 personen deel.

Kosten per persoon: € 3.885 : 4 = € 971,25

In 2011 is door [naam bedrijf 1] betaald:

Factuur [naam luchtvaartmaatschappij] € 1.749,40

[naam bedrijf 3] € 2.197,50

Declaratie [naam medeverdachte] € 1.443.00

Totaal € 5.389,90

Aan deze reis namen 5 personen deel.

Kosten per persoon: € 5.389,90 : 5 = € 1.077,98

In 2012 is door [naam bedrijf 1] betaald:

Factuur [naam bedrijf 3] €2.445,00

Declaratie [naam medeverdachte] €2.000,00

Declaratie [naam medeverdachte] €1.574,60

Totaal €6.019,60

Aan deze reis namen 5 personen deel.

Kosten per persoon: € 6.019,60 : 5 = € 1.203,92

6. Proces-verbaal van onderzoek

EY voerde in 2013 een intern onderzoek uit in opdracht van het [naam ziekenhuis] . In het kader van dat onderzoek kreeg zij van [naam bedrijf 2] een gekopieerd exemplaar van de oorspronkelijke originele factuur van de [naam bedrijf 1] gericht aan [naam bedrijf 2] inzake het [naam stadion] . In het onderzoek is deze factuur aangewezen als zijnde een factuur die feitelijk betrekking heeft op de werkzaamheden van [naam bedrijf 1] aan het woonhuis van [naam 1] .

EY, in de persoon van de heer [naam 3] , heeft op 13 maart 2013 per mail aan [naam verdachte] ,

directeur/eigenaar van [naam bedrijf 1] , met verwijzing naar het contact dat hij heeft gehad met de heer [naam 2] van het [naam ziekenhuis] Nieuwegein ( [naam ziekenhuis] ), waarbij hij is geïnformeerd over het onderzoek dat EY uitvoert in opdracht van het bestuur van [naam ziekenhuis] , verzocht om met betrekking tot de bovenstaande factuur, een kopie van de factuur, een onderbouwing van de factuur, een omschrijving van de aard van de werkzaamheden, een opgave van het project/adres waar de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, alsmede de namen van de personen die de opdracht destijds aan [naam bedrijf 1] hebben verstrekt, te verstrekken.

Bij mail van 14 maart 2013 reageert [naam verdachte] .

Als reactie op de hiervoor beschreven mail van [naam verdachte] en de verstrekte kopie factuur, stuurt EY, in de persoon van de heer [naam 3] op 14 maart 2013 een mail naar de heer [naam verdachte] met de volgende inhoud:

“Bedankt voor uw reactie. Wij zouden graag nog even met u overleg willen hebben over de

door u verstrekte informatie. Wilt u vanmiddag even contact met mij opnemen (....)

Wij ontvangen graag nog nadere informatie over het adres waar de werkzaamheden zijn

uitgevoerd. Wij merken daarnaast op dat de door u verstrekte factuur afwijkt van de factuur

die wij reeds in ons bezit hebben. De factuurnummers zijn hetzelfde maar de projectcodes

wijken af. Wij ontvangen hierover graag een nadere toelichting.”

[naam verdachte] stuurt op 15 maart 2013 om 10:48 uur vervolgens een mail naar EY met de

volgende inhoud:

“Geachte heer [naam 3] ,

Ik heb voor u het adres van het [naam stadion] even opgezocht op internet, [adres stadion]

. Het lijkt me dat deze gegevens bij [naam bedrijf 2] bekend zijn.

Met vriendelijke groet, [naam verdachte] ”

EY stuurt op 15 maart 2013 om 11:09 uur een mail naar [naam verdachte] met de volgende inhoud:

“Geachte heer [naam verdachte] , Wilt u nog even expliciet bevestigen dat de werkzaamheden zoals

omschreven op factuurnummer 2009F00355 hebben plaatsgevonden aan het [naam stadion]

aan de [adres stadion] ?”

[naam verdachte] reageert hierop bij mail van 15 maart 2013 om 11:20 met:

“Dat klopt.”

7. Een geschrift

8. Proces-verbaal van verhoor van [naam 4]

Ik ben ingehuurd door de gemeente Breda als projectmanager voor het [naam stadion] . De in opdracht van de gemeente uitgevoerde werkzaamheden aan het [naam stadion] in 2009 bestonden uit het aanpassen en uitbreiden van het stadion. [naam bedrijf 2] was een van de aannemers. U toont mij een factuur d.d. 16 juli 2009 gericht aan [naam bedrijf 2] , inzake werkzaamheden aan het [naam stadion] . De werkzaamheden als omschreven op de factuur zijn nooit in opdracht van de gemeente uitgevoerd.

9. Proces-verbaal van onderzoek

Ik sprak met [naam 5] , de persoon bij [naam voetbalclub] die al meer dan tien jaar verantwoordelijk is voor het onderhoud van het stadion. Hij antwoordde als volgt op mijn vragen:

“Er is in de seizoenen 2008/2009 en 2009/2010 wel het een en ander aan het stadion gebeurd, maar heel veel in opdracht van de gemeente Breda, die eigenaar is van het stadion. Wij werken met vaste bedrijven die onderhoudswerkzaamheden voor ons uitvoeren. Kitwerk en dergelijke wordt verricht door de [naam bedrijf 4] . Dat doen zij al jaren voor een waarde van maximaal 6 tot 8 duizend euro per jaar. Op uw vraag of het mogelijk is dat werkzaamheden als herstellen van kitwerk / dillitaties in een omvang van omstreeks

€ 53.000,- in opdracht van [naam voetbalclub] is uitgevoerd antwoord ik ontkennend. (…) Ik kom in de financiële administratie ook geen werkzaamheden van een bedrijf met de naam [naam bedrijf 1] tegen.

4. De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie

De bewezen feiten leveren op:

Feit 1:

feitelijk leiding geven aan het medeplegen van het, aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever,

meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;

Feit 3:

opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst .

Strafbaarheid feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is strafbaar.

5. De straf

Feiten waarop de straf is gebaseerd

De verdachte heeft gedurende langere periode leiding gegeven aan het verstrekken van giften door de [naam bedrijf 1] aan de manager Vastgoed en Techniek van het [naam ziekenhuis] , een grote klant. Aan deze persoon, die tevens één van de medeverdachten is, werd jaarlijks een zeilreis cadeau gedaan. Doel hiervan was ervoor te zorgen dat deze klant aan de [naam bedrijf 1] nieuwe opdrachten zou blijven verstrekken. Deze manager Vastgoed en Techniek heeft ook zijn privéwoning op kosten van anderen laten verbouwen. Om deze omkoping te verbloemen, zijn er valse offertes en facturen opgesteld. De verdachte heeft van één van deze facturen gebruik gemaakt en deze als onvervalst gepresenteerd tijdens een onderzoek in het ziekenhuis naar de omkoping van de manager. Omkoping en daaraan gerelateerde strafbare feiten zijn ernstige misdrijven vanwege het ondermijnende en corrumperende karakter op de samenleving. Corruptie zorgt voor concurrentievervalsing en het vormt een ernstige aantasting van de integriteit die in het handelsverkeer zo nodig is. Daarom rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij zich met deze praktijken heeft ingelaten.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

Strafblad

De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Rapportage

De reclassering heeft op 26 mei 2020 een rapportage uitgebracht. Daarin wordt vermeld dat de verdachte op alle levensgebieden goed functioneert en er geen bemoeienis van de reclassering nodig is. De reclassering geeft aan dat de verdachte bereid en in staat is tot het verrichten van een taakstraf.

Redelijke termijn

Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, zo waarborgt het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat die termijn in zaken als deze in beginsel een periode van twee jaren bestrijkt. Als uitgangspunt geldt dus dat de rechtbank binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis wijst. De termijn vangt aan op het moment dat vanuit de Nederlandse Staat (bijvoorbeeld de FIOD of het OM) richting de verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hij – kort gezegd – zal worden vervolgd.

De verdachte en de medeverdachten zijn allen in juni of juli 2016 aangehouden en voor de eerste keer verhoord door de FIOD. De rechtbank merkt, met de officier van justitie dat moment aan als aanvangsmoment van de redelijke termijn in deze zaak. De FIOD heeft haar onderzoek op 9 januari 2017 gesloten. De zaak is vervolgens pas op 17 januari 2020 voor de eerste keer voor de rechtbank gebracht. Dit vonnis is uitgesproken op 29 oktober 2020.

De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De procedure heeft ruim vier jaren geduurd, waar een maximum gold van twee jaren. Deze overschrijding dient te worden gecompenseerd door vermindering van de straf. In welke mate dat gebeurt, zal hierna besproken worden.

Standpunten en afwegingen

Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft voor de feiten 1 tot en met 3 die zij bewezen vindt een taakstraf voor de duur van 180 uur geëist.

Standpunt verdediging

Bij veroordeling moet er slechts een geheel voorwaardelijke straf worden opgelegd. De relatief geringe ernst van de feiten, de verstreken tijd en een blanco strafblad rechtvaardigen niet de oplegging van een onvoorwaardelijke straf.

Conclusies van de rechtbank

Omkoping en valsheid in geschrifte (om omkoping af te dekken) zijn, zoals hiervoor beschreven, ernstige feiten. De rechtbank weegt strafverzwarend bij de strafoplegging mee dat de verdachte niet of nauwelijks verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan. Hij heeft geen blijk van inzicht gegeven in de kwalijkheid van de omkoping. De rechtbank is er niet blind voor dat er jaren geleden een andere cultuur heerste met betrekking tot het fêteren van zakenrelaties, maar in de bewezenverklaarde periode was de grootschalige bouwfraude (en bijbehorende omkoping) ruimschoots aan het licht gekomen, zodat de verdachte niet kan zeggen dat hij niet van het strafbare karakter daarvan op de hoogte was.

Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met zijn blanco strafblad en het feit dat de redelijke termijn is geschonden. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de strafbare feiten lang geleden hebben plaatsgevonden. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank slechts twee van de drie feiten bewezen. De rechtbank zal daarom al met al een taakstraf opleggen van kortere duur dan door de officier van justitie geëist en wel voor de duur van 80 uur.

Wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 51, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

5 De beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:

verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 74 (vierenzeventig) uren te verrichten taakstraf resteert;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. J.H. Janssen, voorzitter,

en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en T.M. Riemens, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,

en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 29 oktober 2020.

De paginanummers die in deze en in de volgende voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal met dossiernummer [dossiernummer] . In dit geval betreft dat de pagina’s 862-879

Pagina’s 2554-2559.

Pagina 2163.

Pagina’s 566-573.

Pagina’s 828-834.

Pagina 3748

Pagina’s 2517-2520.

Pagina’s 523-524


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature