U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft in een ruzie (zakelijk conflict) een vuurwapen op het slachtoffer gericht en daarmee een schot gelost langs het slachtoffer. Geen (putatief) noodweer.

Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team straf 3

Parketnummer: 10/681070-19

Datum uitspraak: 23 september 2020

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,

raadsman mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam.

1. Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2020.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.

De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3. Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:

bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, diagnostiek en een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij Fivoor, een contactverbod met het slachtoffer en middelencontrole;

dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht;

opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak.

4. Waardering van het bewijs

4.1.

Bewijswaardering

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het wapen op aangever heeft gericht, zodat daarvan partieel zou moeten worden vrijgesproken.

Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de aangifte van [naam aangever] (aangever) en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] kan worden afgeleid dat de verdachte met het wapen in zijn hand uit de auto is gestapt en dat hij het wapen op aangever heeft gericht, voordat hij met het wapen langs het hoofd van aangever schoot. De rechtbank komt dan ook tot een integrale bewezenverklaring.

4.2.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

1.

hij op 11 december 2019 te Zwijndrecht

[naam slachtoffer] heeft bedreigd

met enig misdrijf tegen het leven gericht ,

door

- een (vuur)wapen aan die [naam slachtoffer] te tonen en op die [naam slachtoffer] te richten en

- met dat (vuur)wapen langs het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te schieten en

- in de directe, nabije aanwezigheid van die [naam slachtoffer] het (vuur)wapen af te vuren;

2.

hij op 11 december 2019 te Zwijndrecht

een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie en daarbij

behorende munitie,

zijnde een vuurwapen in de vorm van pistool voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5. Strafbaarheid feiten

Het beroep op noodweer

De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 1 bepleit omdat sprake is van noodweer. Er was ten minste sprake van de dreiging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verweren. Het slachtoffer stond met een grote ijzeren staaf voor de verdachte, bedreigde hem hiermee en reageerde niet op waarschuwingen van de verdachte dat hij de staaf moest laten vallen. De verdachte heeft daarop het vuurwapen ter hand genomen en naast het slachtoffer afgevuurd om hem te laten schrikken.

Voor een geslaagd beroep op noodweer dient vast komen te staan dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk en geboden was. De rechtbank is van oordeel dat daarvan niet is gebleken.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte en aangever elkaar kort voor het onderhavige incident al eerder (toevallig) waren tegengekomen op het parkeerterrein bij het zwembad waar het schietincident later plaatsvond. Bij het eerdere treffen is het vrijwel direct tot een woordenwisseling tussen verdachte en aangever gekomen over een zakelijk conflict, waarna verdachte met hoge snelheid is weggereden. De verdachte heeft toen twee vrienden gebeld en gevraagd of zij naar het desbetreffende parkeerterrein wilden komen. Verdachte heeft verklaard dat hij het uit wilde praten maar zich daarin met twee extra mensen zekerder zou voelen. Vasstaat dat de twee vrienden van verdachte als eerste bij de parkeerplaats aankwamen en dat één van hen tegen aangever heeft gezegd dat hij ‘verhaal kwam halen’. Hij leunde in de auto van aangever waarop aangever hem een tik gaf. Uit de verklaringen kan worden afgeleid dat er tussen verschillende mensen ruzie ontstond en dat de situatie ‘escaleerde’. Aangever heeft op dat moment uit de achterbak van zijn auto een ijzeren staaf gepakt en heeft hierover verklaard dat hij aanvoelde dat het verder ging escaleren en dat hij daarom de staaf pakte. Hij wilde ‘ze’ afschrikken als dat nodig was. [naam getuige 3] (één van de door verdachte opgetrommelde vrienden) heeft hierover verklaard dat ‘ [naam aangever] ’ (=aangever) een ijzeren staaf uit de auto pakte en deze vasthield zonder ermee te dreigen. Dit alles heeft plaatsgevonden in afwezigheid van verdachte.

Kort daarna is verdachte ‘met piepende banden’ komen aanrijden. Uit de diverse verklaringen volgt dat de verdachte boos was en schreeuwde, dat hij op aangever toeliep en een pistool in zijn handen had. Aangever - die nog steeds de stalen pijp in zijn handen had – en verdachte kwamen tegenover elkaar te staan en verdachte heeft hem gezegd dat hij de pijp moest neerleggen. De verdachte heeft geroepen naar aangever dat hij niet zo stoer moest doen met die pijp in zijn handen en heeft vervolgens een joint uit aangever zijn mond geslagen. Kort daarna heeft de verdachte een schot gelost met het pistool.

De rechtbank stelt daartoe vast dat uit geen van de verklaringen kan worden afgeleid dat aangever met de stalen pijp daadwerkelijk heeft gedreigd in de richting van de vrienden van verdachte, of naar verdachte. Op het moment dat de verdachte aan kwam rijden op de desbetreffende plek had aangever de ijzeren staaf al in zijn handen. De verdachte heeft daarop zelf de confrontatie gezocht. Hij heeft ervoor gekozen om uit de auto te stappen, een pistool te pakken en op aangever toe te lopen met het pistool in zijn handen. Daarna heeft hij een opmerking tegen aangever gemaakt over ‘stoer doen’ en een sigaret uit de mond van aangever geslagen. Aangever is de staaf weliswaar blijven vasthouden, maar heeft daarmee verder niets gedaan. Van een noodweersituatie kan onder die omstandigheden niet worden gesproken.

Ten overvloede constateert de rechtbank dat de verdachte er gelet op deze gebeurtenissen en de plaats waar een en ander is voorgevallen op ieder moment voor heeft kunnen kiezen om weg te rijden of te lopen, maar heeft hij in plaats daarvan juist – in een verhitte gemoedstoestand - de confrontatie opgezocht. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank – voor zover wel sprake zou zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever van verdachtes of andermans lijf - , niet worden geconcludeerd dat een noodzakelijke verdediging geboden was.

De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.

De bewezen feiten leveren op:

1.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn dus strafbaar.

6. Strafbaarheid verdachte

6.1.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het geval de rechtbank zou oordelen dat aan de verdachte geen beroep op noodweer toekomt de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij in redelijkheid kon menen dat er sprake was van een ophanden zijnde ogenblikkelijke werderrechtelijke aanranding en er aldus sprake is van putatief noodweer.

6.2.

Beoordeling

Van putatief noodweer is sprake wanner men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Er moet dan geoordeeld worden dat er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij of een ander dreigde te worden aangevallen. Anders gezegd: de verdachte dacht - en mocht denken - dat hij of een ander werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen, maar dit bleek niet het geval.

Aangever heeft een metalen staaf ter hand genomen toen de ruzie tussen hem en de vrienden van de verdachte naar het idee van aangever dreigde te escaleren. Aangever hield deze staaf langs zijn lichaam. Niet is gebleken dat aangever daarmee vervolgens gedrag heeft vertoond waardoor bij de verdachte de indruk kon ontstaan dat hij de verdachte of zijn vrienden met die staaf dreigde aan te vallen. De feiten en omstandigheden leveren kortom geen situatie op waarin de verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat er een noodzaak bestond zich te verdedigen tegen een aanval van aangever. De raadsman heeft geen aanvullende omstandigheden gesteld op grond waarvan die aanname wel gerechtvaardigd zou zijn.

De rechtbank verwerpt het verweer.

6.3.

Conclusie

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

7. Motivering straf

7.1.

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

7.2.

Feiten waarop de straf is gebaseerd

De verdachte heeft een bekende van hem bedreigd met een vuurwapen nadat een al langer slepend zakelijk conflict tot een confrontatie tussen hen op een parkeerplaats had geleid. De verdachte heeft – nadat hij eerst was weggereden van de parkeerplaats waar de ruzie was ontstaan – twee vrienden gebeld en hen gevraagd te komen helpen. Toen ruzie ontstond tussen het slachtoffer en de toegesnelde vrienden van de verdachte heeft de verdachte een vuurwapen uit zijn auto gepakt en dit gericht op het slachtoffer. Daarna heeft hij een schot gelost langs het hoofd of het lichaam van het slachtoffer.

Anders dan de verdachte kon het slachtoffer niet weten dat de verdachte enkel de intentie had om te dreigen met het vuurwapen. In zoverre heeft het slachtoffer een aantal zeer angstige minuten moeten beleven. Het is een gegeven dat slachtoffers van dergelijke feiten nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.

De verdachte had het vuurwapen naar eigen zeggen lange tijd daarvoor gevonden en bewaarde het de laatste tijd in zijn gereedschapskist in de auto omdat hij niet wist waar hij het kwijt kon. Daarmee heeft de verdachte een vuurwapen bij zich gedragen op de openbare weg. Het gedrag van de verdachte toont aan dat het enkele bezit van een vuurwapen leidt tot laagdrempelig gebruik daarvan. Het groeiende wapenbezit en de daaruit voortvloeiende misdrijven – in de openbaarheid – leidt, mede om die reden, tot gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de maatschappij.

7.3.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

7.3.1.

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – en ook recentelijk – is veroordeeld voor strafbare feiten.

7.3.2.

Rapportages

Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 maart 2020. Dit rapport houdt – onder meer – het volgde in.

Het lijkt erop dat betrokkene moeilijk kan omgaan met tegenslag en teleurstelling en problemen niet adequaat kan oplossen als hij de controle dreigt te verliezen. Er is geen diagnostiek bekend met betrekking tot eventuele psychische en/of persoonlijkheidsproblematiek. Wel zijn er aanwijzingen voor problemen op dit gebied en is het derhalve wenselijk dat hier nader onderzoek naar wordt gedaan. Daarbij worden aanwijzingen gezien voor problematisch softdrugsgebruik. Betrokkene blowde voor zijn detentie dagelijks en ten tijde van het delict zou hij ook onder invloed van softdrugs zijn geweest.

Verder lijkt betrokkene zijn leven redelijk op de rit te hebben. Betrokkene werkt als ZZP'er in de bouw, hij heeft een eigen huurwoning, heeft met zijn ex-partner een omgangsregeling voor zijn achtjarige zoon. Betrokkene heeft schulden. Hij heeft onlangs een lening afgesloten bij de gemeente, zodat hij deze kan aflossen.

Als beschermende factor kan worden vermeld dat betrokkene kan terugvallen op zijn moeder en zijn ex-partner (de moeder van zijn zoon), die hem op alle gebieden lijken te ondersteunen om zijn leven op de rit te houden.

Mede in verband met de omstandigheid dat betrokkene in het verleden meerdere malen in aanraking is gekomen met justitie voor (onder andere) geweldsdelicten en thans voor de tweede keer in een korte tijd in aanraking komt met justitie in verband met een

geweldsdelict, wordt de kans op recidive op basis van het professioneel oordeel ingeschat als gemiddeld tot hoog.

Geadviseerd wordt bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling als bijzondere voorwaarden aan de betrokkene op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, diagnostiek en een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij Fivoor, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod met elektronische controle en middelencontrole. De reclassering adviseert voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht te bepalen.

De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.

7.4.

Conclusies van de rechtbank

Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding het geadviseerde locatieverbod op te leggen omdat dit gelet op de woonadressen van een aantal familieleden en mensen in het sociale vangnet van de verdachte, onredelijk belastend zou zijn.

Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod, een meldplicht, een drugsverbod, een ambulante behandelverplichting en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8. Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.266,88 aan materiële schade (bestaande uit € 166,88 in verband met schade aan spiegels van zijn auto en € 1.100,- in verband met gederfde inkomsten) en een vergoeding van € 1.200,- aan immateriële schade.

8.1.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering ten aanzien van schade aan de spiegels omdat deze schade niet voortvloeit uit een aan de verdachte tenlastegelegd feit.

De officier van justitie meent dat de overige schade (€ 2.300,-) voor vergoeding in aanmerking dient te komen en verzoekt de rechtbank tevens de wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

8.2.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. De gestelde schade aan de spiegels vloeit niet voort uit een aan de verdachte tenlastegelegd feit. Ten aanzien van de andere gestelde posten ontbreekt elke onderbouwing.

8.3.

Beoordeling

Ten aanzien van de gevorderde schade aan de buitenspiegels van de auto van de benadeelde partij geldt dat deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit een ten aanzien van de verdachte in de onderhavige procedure bewezenverklaard feit. De benadeelde partij heeft ten aanzien van de overige gestelde materiële schade onvoldoende onderbouwd dat hij deze schade daadwerkelijk heeft geleden. De benadeelde partij zal om die reden in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ook ten aanzien van de gestelde immateriële schade ontbreekt afdoende onderbouwing. De benadeelde partij zal ook voor dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.4.

Conclusie

In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11. Beslissing

De rechtbank:

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;

stelt als algemene voorwaarde:

de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

stelt als bijzondere voorwaarden:

1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam aangever] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;

2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;

3. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende de proeftijd;

4. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd na heden, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;

verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:

- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;

- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;

geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

beveelt dat de onder nummers 1 tot en met 4 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;

verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. A. Hello, voorzitter,

mr. C. Vogtschmidt en mr. F. van Buchem, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 11 december 2019 te Zwijndrecht

[naam slachtoffer] heeft bedreigd

met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,

door (meermalen)

- een (vuur)wapen aan die [naam slachtoffer] te tonen en/of op die [naam slachtoffer] te richten en/of

- met een/dat (vuur)wapen langs het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te schieten en/of

- in de directe, nabije aanwezigheid van die [naam slachtoffer] het (vuur)wapen af te vuren;

2.

hij op of omstreeks 11 december 2019 te Zwijndrecht

een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie en/of daarbij

behorende munitie,

zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature