Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Cold case uit 1991 . Nieuw DNA-bewijs. Bewijswaardering van de pas ter zitting afgelegde verklaring. Duiding van het sporenbeeld op het lichaam van het slachtoffer. Gekwalificeerde doodslag i.v.m. verzekeringsfraude met twee levensverzekeringen. Strafeis 16 jaar, opgelegd 14 jaar. Rechtbank acht medeplegen van gekwalificeerde doodslag niet bewezen en betrekt de inmiddels gevorderde leeftijd van verdachte (73 jaar) bij de strafmaat.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team straf 2

Parketnummer: 10/750145-18

Datum uitspraak: 5 augustus 2020

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de

P.I. Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam,

raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1. Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2020.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3. Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:

vrijspraak van het primair ten laste gelegde (moord);

bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (gekwalificeerde doodslag in vereniging);

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.

4. Waardering van het bewijs

4.1.

Bewijswaardering

Algemene inleiding

In deze zaak staat vast dat het slachtoffer op 7 of 8 september 1991 om het leven is gebracht door forse geweldsinwerking op hoofd, hals en romp. Ook zijn letsels aangetroffen op onder meer zijn armen en kaak. Voorafgaand aan de gerechtelijke sectie heeft een technisch rechercheur sporen veiliggesteld van o.a. de linkerhand van het slachtoffer. Deze sporen zijn pas veel later onderzocht, op een tijdstip dat de onderzoeksmogelijkheden zeer sterk waren verbeterd en verruimd.

Centrale vraag in dit dossier is de volgende: is verdachte de persoon of één van de personen die dit geweld heeft gepleegd en zo ja, is er sprake van voorbedachte raad of kan worden bewezen dat deze doodslag rechtstreeks verband houdt met een ander misdrijf, in deze strafzaak oplichting van de twee verzekeraars die, kort gezegd, elk een overlijdensrisicoverzekering hadden gesloten met betrekking tot het leven van het slachtoffer.

De officier van justitie acht een gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Het bij het slachtoffer aangetroffen DNA-materiaal van verdachte heeft een onschuldige verklaring: in de woning aan de [adres] moesten bewoners en bezoekers hun schoenen uitdoen, en verdachte en slachtoffer begroetten elkaar (fysiek) intensief.

Beoordeling

In zijn algemeenheid wint een verklaring aan geloofwaardigheid indien die verklaring vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en nadien bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden en/of technische onderzoeksbevindingen. Verder kan de algemene (on)waarschijnlijkheid en/of (on)verklaarbaarheid en/of mate van voorstelbaarheid een rol spelen bij het waarderen van bepaalde handelingen binnen een scenario, ook indien het gaat om handelingen die het aangetroffen sporenbeeld of ander bewijsmiddel zou(den) moeten verklaren. Ook een (zeer) sterk motief kan worden betrokken bij de totale weging van het bewijs.

De rechtbank stelt ten aanzien van het door de verdediging geschetste scenario het volgende vast. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij niets met de dood van het slachtoffer te maken heeft. Aan de verklaringen van verdachte uit 1991 valt op dat hij het slachtoffer omschrijft als echtgenoot van zijn huisgenote, met wie verdachte weinig van doen had. Terwijl verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat het slachtoffer en de huisgenote van verdachte waarschijnlijk een schijnhuwelijk hadden en dat verdachte een hechte vriendschapsband had met het slachtoffer. Uit het dossier rijst verder het beeld dat verdachte in 1991 al ruim 10 jaar een relatie had met zijn huisgenote en dat hij het schijnhuwelijk tussen haar en het slachtoffer had gearrangeerd tegen een betaling door het slachtoffer, zodat laatstgenoemde na enkele jaren aanspraak kon maken op een verblijfsvergunning of de Nederlandse nationaliteit. Verder stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van verdachte en zijn huisgenote over het moment waarop zij het slachtoffer hebben gezien in de avond van 7 september 1991 niet strookt met de verklaringen van een aantal andere getuigen.

Op inhoudelijke vragen van de politie reageerde verdachte na zijn tweede aanhouding, toen het uitgebreide en nieuwe DNA-onderzoek was afgerond, echter nagenoeg steeds met een beroep op zijn zwijgrecht. Pas bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak heeft verdachte voor het eerst een verklaring gegeven voor het aangetroffen sporenbeeld. De rechtbank stelt vast dat die verklaring is afgelegd pas nadat de verdediging al geruime tijd de beschikking had over de resultaten van het (technisch) opsporingsonderzoek, in het bijzonder ook dat ter zake het (nadere) DNA-onderzoek aan de handen/nagels van het slachtoffer.

De rechtbank stelt vast dat op de bebloede nagels van het slachtoffer DNA-materiaal is aangetroffen waarvan het (afgeleide) DNA-profiel overeenkomt met dat van verdachte. Op de sokken van het slachtoffer zijn haren aangetroffen. Van één haar is een DNA-profiel afkomstig dat volledig overeenkomt met dat van verdachte. Het slachtoffer is in de auto zonder schoenen aangetroffen, en op de foto’s is te zien dat op enkele centimeters afstand van de sokken veel knopen zijn gelegd in het touw waarmee het slachtoffer was vastgebonden. Er is op het lichaam van het slachtoffer geen ander (vreemd) DNA aangetroffen dat in relatie kan worden gebracht met tegen het slachtoffer gepleegd geweld. Ten slotte acht de rechtbank het van belang dat de toenmalige (opsporings)technieken nog geen DNA-onderzoek omvatte, waardoor er door daders ook geen rekening werd (en hoefde te worden) gehouden met een dergelijk onderzoek.

De plaats waar het DNA van verdachte is aangetroffen op de hand (bovenzijde hand, bebloede nagels) van het slachtoffer past niet bij de door de verdachte geschetste begroetingswijze, en daar komt nog eens bij dat deze verklaring pas ter zitting is afgelegd. Hiervoor is al overwogen dat de verdachte een opvallend gewijzigde verklaring heeft afgelegd met betrekking tot zijn onderlinge band met het slachtoffer, naar de rechtbank aanneemt om het inmiddels aangetroffen sporenbeeld te kunnen verklaren.

Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte zeer nauw en uitgebreid betrokken is geweest bij het sluiten van twee verzekeringen op, kort gezegd, het leven van het slachtoffer. Deze verzekeringen waren beide a-typisch qua belang (erg hoog) en looptijd (kort) en weken bovendien sterk af van de levensverzekeringen die verdachte had afgesloten op het leven van zichzelf en dat van zijn huisgenote. Terwijl er veel (betalings)problemen waren met de meeste verzekeringen van verdachte/zijn huisgenote, werden die van de verzekeringen met betrekking tot het slachtoffer stipt nagekomen. Verdachte was degene die de geldzaken in huis regelde. Verdachte heeft bovendien eind augustus 1991, dus ongeveer drie weken voor de dood van het slachtoffer, aan de verzekeraar gevraagd de begunstiging van een van de twee verzekeringen zo aan te passen dat de verdachte enig begunstigde werd. De door verdachte gestelde bedoeling van de verzekering, het financieel kunnen verzorgen van de kinderen van het slachtoffer, blijkt in het geheel niet uit de hiervoor beschreven (voorgestelde aanpassingen van deze) verzekering. En evenmin uit andere handelingen van verdachte en/of zijn huisgenoot voorafgaand aan én na het overlijden van het slachtoffer.

Op grond van bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Voor het aannemen van voorbedachte raad tot het plegen van de levensberoving zoals ten laste gelegd biedt het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Wat wel vast staat is dat verdachte voor en na de doodslag bezig was de uitkering van de (levens)verzekering aan hem en/of zijn huisgenote toe te laten komen. Hij pleegde daartoe valsheid in geschrift en poogde de verzekeraars op te lichten. De dood van het slachtoffer, de verzekerde, was een absolute voorwaarde voor uitkering van de (levens)verzekeringen, zodat sprake is van een duidelijk verband tussen deze (poging tot) oplichting en de dood van het slachtoffer.

Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.

De verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde ‘medeplegen’, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) het slachtoffer om het leven heeft gebracht.

4.2.

Vrijspraak primair ten laste gelegde (moord)

Omdat het bewijs voor de strafverzwarende voorbedachte raad in de zin van artikel 289 van het Wetboek van strafrecht niet aanwezig is, zal de rechtbank de verdachte daarvan vrijspreken.

4.3.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

Subsidiair

hij op of omstreeks 7 september 1991 te Rotterdam, een persoon genaam [naam slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, (meermalen) met geweld op/tegen het hoofd en romp, van die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt,

tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten oplichting van verzekeringsmaatschappijen en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5. Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

Subsidiair

doodslag, gevolgd en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

6. Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

7. Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. Hij heeft het destijds 39-jarige slachtoffer op een buitengewoon brute wijze om het leven gebracht.

Het slachtoffer is meermalen tegen zijn lichaam geslagen en gestompt en vervolgens vastgebonden in de laadbak van zijn auto gelegd. Daar is hij vervolgens op 8 september 1991 door een voorbijganger gevonden. Door de ontkennende houding van de verdachte is het tot op heden niet duidelijk geworden wat zich precies heeft afgespeeld in de avond/nacht van 7 op 8 september 1991.

Het slachtoffer bevond zich in een afhankelijke positie. Hij is in 1988 tegen betaling een schijnhuwelijk aangegaan met de huisgenote van de verdachte om een verblijfsvergunning in Nederland te krijgen. Hij is vervolgens door de verdachte en zijn huisgenote financieel uitgebuit. De afhankelijkheid van het slachtoffer zou op korte termijn eindigen, aangezien de drie jaren huwelijk die toentertijd vereist waren voor een verblijfsvergunning bijna waren verstreken. Op het leven van het slachtoffer waren twee levensverzekeringen van (rond de) 100.000 gulden afgesloten. Kort voor de dood van [naam slachtoffer] is door de verdachte een verzoek ingediend om hem enig begunstigde van een van deze levensverzekeringen te maken. De dood van het slachtoffer zou de verdachte veel geld opleveren. De verdachte is na de dood van het slachtoffer nog bezig geweest met het tot uitkering laten komen van de verzekering. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn zucht naar geld, het enige voorstelbare motief voor de dood van het slachtoffer. Hiervoor werd het leven van een ander opgeofferd.

Doodslag is één van de meest ernstige delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent en het recht op leven behoort tot de meest fundamentele rechten die in onze rechtsorde dienen te worden beschermd. Dat geldt eens te meer indien die doodslag rechtstreeks in verband staat tot een ander misdrijf, zoals hier de (poging tot) oplichting van de verzekeraars.

De verdachte heeft het leven van het slachtoffer op grove wijze beëindigd. Zeer ernstige feiten zoals deze gekwalificeerde doodslag veroorzaakten (en veroorzaken) veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en in de directe omgeving van het slachtoffer.

Hij heeft vooral de directe nabestaanden een bijna onvoorstelbaar groot en onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat de nabestaanden bijna dertig jaar in onwetendheid zijn gelaten over wie verantwoordelijk is voor die daad. Dit moet het verdriet van de nabestaanden extra schrijnend hebben gemaakt.

De verdachte is ter zitting blijven volharden in zijn ontkenning. Hiermee heeft hij niet alleen geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, maar ook aan de nabestaanden de erkenning van het leed dat hen is toegebracht onthouden, terwijl juist een dergelijke erkenning van groot belang kan zijn voor een gedeeltelijke verwerking van hun leed. Dit blijkt ook uit de op zitting naar voren gebrachte verklaring van de heer [naam nabestaande] , een familielid van het slachtoffer, uitgesproken namens de gezamenlijke nabestaanden.

Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

De rechtbank zal de door de officier van justitie geëiste, en in beginsel passende gevangenisstraf van 16 jaren, enigszins matigen vanwege de gevorderde leeftijd van de verdachte, zijn slechte gezondheid en het feit dat hij partieel wordt vrijgesproken van het strafverzwarende aspect ‘medeplegen’.

De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 14 (veertien) jaar, met aftrek van voorarrest.

Verzoek omtrent de voorlopige hechtenis

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De rechtbank wijst dit verzoek af gelet op de inhoud van dit vonnis.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.

9. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10. Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals dat hiervoor is omschreven.

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. W.A.F. Damen, voorzitter,

en mrs. L. Feraaune en W.H.S. Duinkerke, rechters,

in tegenwoordigheid van mrs. H.C. Fraaij en A-L.H. Wilkens, griffiers,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De oudste rechter en de griffier mr. Wilkens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

Primair

hij op of omstreeks 7 september 1991 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met geweld (met een voorwerp) op/tegen het hoofd en/of romp,

althans het lichaam van die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;

Subsidiair

hij, op of omstreeks 7 september 1991 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een persoon genaamd [naam slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk, (meermalen) met geweld (met een voorwerp) op/tegen het hoofd

en/of romp, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt,

tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) in vereniging van een portemonnee en/of geld en/of een

horloge en/of een rijbewijs, in elk geval van enig goed, en/of oplichting (van een of meer verzekeringsmaatschappijen) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of

het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

Meer subsidiair

hij, op of omstreeks 7 september 1991 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk, (meermalen) met geweld (met een voorwerp) op/tegen het hoofd en/of romp, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt,

tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature