U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing t.t.v. corona

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd

Zaakgegevens: C/10/593768 / JE RK 20-808

datum uitspraak: 3 april 2020

beschikking op het verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2010 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 24 maart 2020, ingekomen bij de griffie

op 24 maart 2020;

- het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. R.F.P. Scheele, advocaat te Rotterdam, van 2 april 2020, ingekomen bij de griffie op 2 april 2020.

De mondelinge behandeling van deze zaak ter terechtzitting stond gepland op 3 april 2020. Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter op 3 april 2020 de volgende personen telefonisch gehoord:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Scheele,

- de vader,

- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

[voornaam minderjarige] verblijft in een gezinshuis.

Bij beschikking van 26 juli 2019 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 26 juli 2020. De kinderrechter heeft op 19 maart 2020 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 1 april 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verlengd tot

16 juni 2020.

De GI heeft op 20 maart 2020 een e-mailbericht aan de moeder gestuurd waarin onder andere het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] wordt beperkt. Hierin is - voor zover relevant - het volgende opgenomen:

“ [voornaam minderjarige] mag twee keer per week (video)bellen met zijn moeder. De belcontacten worden geobserveerd door de gezinshuisouders.

De gezinshuisouders mogen het gesprek stoppen indien het gesprek niet goed verloopt, als er geen kindvriendelijke vragen worden gesteld en/of beloften worden gemaakt die niet waargemaakt kunnen worden. Het is in het belang voor de rust en duidelijkheid van [voornaam minderjarige] dat de contacten goed verlopen.

Vanwege het Coronavirus is fysiek contact op dit moment niet mogelijk , intern is blijvend overleg om de mogelijkheden met elkaar te evalueren.”

Het verzoek

De moeder heeft verzocht het e-mailbericht van de GI van 20 maart 2020 aan te merken als een schriftelijke aanwijzing, deze geheel vervallen te verklaren en de volgende regeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige] te bepalen:

“Moeder en [voornaam minderjarige] zien elkaar twee keer per week en indien [voornaam minderjarige] onverhoeds niet direct thuis wordt geplaatst dient er binnen enkele weken sprake te moeten zijn van een weekendregeling, waarbij [voornaam minderjarige] ieder weekend bij moeder is en welke dan wordt uitgebreid binnen twee maanden richting terugplaatsing.

Dan wel zoals uw rechtbank in goede justitie juist acht.”

De moeder heeft het verzoek in het telefoongesprek van 3 april 2020 gehandhaafd. Zij en haar advocaat hebben dit als volgt toegelicht.

Het perspectief van [voornaam minderjarige] ligt bij de moeder. Dit is duidelijk gebleken uit de beslissing van de kinderrechter van 1 april 2020. De komende periode wordt met behulp van hulpverlening gewerkt naar een thuisplaatsing. Om die redenen moet er ingezet worden op uitbreiding van de contactmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. Door de maatregelen tegen het coronavirus zijn de contactmomenten op dit moment beperkt tot twee keer per week videobellen. Dit is niet in het belang van [voornaam minderjarige] en in strijd met het recht op gezinsleven. [voornaam minderjarige] en de moeder hebben een hechte band en [voornaam minderjarige] geeft aan dat hij zijn moeder mist. Het is belangrijk dat [voornaam minderjarige] twee keer per week fysiek omgang heeft met zijn moeder en dat er op korte termijn gewerkt wordt naar een weekendregeling.

De GI heeft ten onrechte aangegeven op dit moment geen fysieke omgangsmomenten te kunnen begeleiden in verband met het coronavirus. Uit de richtlijnen van het RIVM blijkt dat kinderen niet tot de kwetsbare groep behoren. Het is goed mogelijk om aan de richtlijnen van het RIVM te voldoen. De omgang kan worden begeleid door één persoon, daarmee wordt voldaan aan de richtlijn dat het contact wordt beperkt tot maximaal drie personen. Ook kan er er anderhalve meter afstand tot elkaar worden gehouden. [voornaam minderjarige] is voldoende in staat om te begrijpen wat het coronavirus betekent en om de regels van het RIVM op te volgen. Daarnaast ervaren [voornaam minderjarige] noch de moeder klachten die op besmetting met het coronavirus duiden. Daarom staat niets aan de fysieke omgang tussen [voornaam minderjarige] en de moeder in de weg.

Tot slot maakt de moeder bezwaar tegen de begeleiding door de gezinshuisouders van de videocontacten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. Het is niet aan de gezinshuisouder om te bepalen wat in het belang van [voornaam minderjarige] is.

Het standpunt van de GI

De GI heeft in het telefoongesprek van 3 april 2020 verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en daartoe het volgende aangevoerd.

De komende periode moet in het kader van de ondertoezichtstelling een plan gemaakt worden om te bezien wat nodig is om [voornaam minderjarige] thuis te kunnen plaatsen. De GI maakt zich zorgen over de interactie tussen de moeder en [voornaam minderjarige] . Daarnaast zijn er zorgen over het emotioneel welzijn van de moeder. Begeleide omgangsmomenten zijn daarom noodzakelijk om zicht te krijgen op de opvoedsituatie en -vaardigheden van de moeder.

De GI erkent dat fysiek contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] belangrijk is. Er is op dit moment echter sprake van een uitzonderlijke situatie door het coronavirus. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft in nauw overleg met o.a. het RIVM en Jeugdzorg Nederland, waarbij de GI is aangesloten als beleid bepaald dat er in verband met het coronavirus op dit moment geen begeleide omgang wordt geboden om de veiligheid van alle betrokkenen te waarborgen. De begeleide omgang zal daarom op een andere manier moeten plaatsvinden. Ook Enver Pleegzorg beperkt fysiek contact. Om die redenen is de GI genoodzaakt om contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te laten plaatsvinden via (video)bellen.

De gezinshuisouders zijn opgeleid om het contact tussen ouders en kinderen te begeleiden en ontvangen daarvoor bovendien ondersteuning van de ambulant hulpverlener. Het bezwaar van de moeder tegen die begeleiding is daarom niet terecht. Eventueel kan de GI zelf die videocontacten door middelvan een Skypeverbinding begeleiden.

Het standpunt van de vader

De vader benoemt dat de GI hem niet betrekt bij de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Al viereneenhalve maand is er geen contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] . Hij wil graag dat het ouderschapsplan wordt nagekomen. De vader voelt zich hierin niet (voldoende) gesteund door de GI.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige en voor de duur daarvan, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt de beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing. Artikel 1:264 en 1: 265 van het BW zijn daarop van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.

Vast staat dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] geen fysieke omgang met hem heeft gehad. De GI heeft vanwege veiligheidsmaatregelen die verband houden met het coronavirus besloten om de contactmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te laten plaatsvinden via (video)bellen. Het e-mailbericht van de GI aan de moeder waarin zij dit mededeelt dient als een schriftelijke aanwijzing te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:263 van het BW . Het betreft immers een regeling waarin het contact tussen de moeder als de ouder met gezag en de minderjarige [voornaam minderjarige] beperkt wordt.

Met dit e-mailbericht daags na de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] heeft de GI aan de moeder laten weten hoe de contactmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder de komende periode van twee weken worden vormgegeven. In een dergelijke geval is naar het oordeel van de kinderrechter vooraf overleg met de moeder niet vereist. Deze aanpak van de GI is inherent aan en volgt direct uit de uitvoering van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter acht deze handelwijze daarom niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Om een goed beeld te krijgen van de interactie tussen de moeder en [voornaam minderjarige] en om te kunnen onderzoeken of het mogelijk is en in het belang van [voornaam minderjarige] , en zo ja wat er nodig is om hem thuis te plaatsen is het van belang en noodzakelijk dat de contactmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder begeleid worden. Hiervoor is het belangrijk dat de GI (of een andere onfhankelijk instantie) de contactmomenten begeleidt en observeert. De kinderrechter acht het minder wenselijk dat de contacten begeleid worden door de gezinshuisouder(s). Niet omdat zij daartoe niet voldoende in staat zouden zijn, maar omdat zij minder op afstand tussen de kinderen en de ouders staan. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaren voor zover deze ziet op de begeleiding van het (video)bellen door de gezinshuisouders.

De kinderrechter overweegt voorts het volgende. Het uitgangspunt is dat kinderen recht hebben op contact met hun beide ouders. Thans doet zich de uitzonderlijke situatie voor waarin dit niet zo vanzelfsprekend kan worden geacht. Vanwege de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen is het landelijk beleid dat ook voor de GI geldt, dat geen begeleide omgang plaatsvindt. De kinderrechter zal het voorstel van de GI, waarbij het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] uitsluitend bestaat uit (video)bellen, daarom in stand houden. De contactmomenten zullen daarbij begeleid moeten worden door de GI of een andere onfhankelijke zorgprofessional (Enver Pleegzorg).

De kinderrechter acht het echter van belang dat het ontbreken van fysieke contactmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] niet te lang duurt. Het is voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en de hechtingsrelatie met zijn moeder niet in het belang van [voornaam minderjarige] om voor langere tijd geen fysiek contact te hebben met zijn moeder. Dat er op dit moment gekozen is om de contacten plaats te laten vinden via (video)bellen valt voor een korte periode te billijken in verband met de maatregelen rondom het coronavirus. Het belang van [voornaam minderjarige] om fysiek contact te hebben met zijn moeder zal na langere tijd echter moeten prevaleren in het geval hij noch zijn moeder gezondheidsklachten ontwikkelen die duiden op besmetting met het coronavirus en zij niet in direct contact zijn gekomen met mensen die daarmee besmet zijn.

De kinderrechter zal daarom bepalen dat de huidige regeling uiterlijk zal gelden gedurende het huidige beleid van de regering, dus tot 28 april 2020. Na 28 april 2020 zal er ingezet moeten worden op fysieke omgangsmomenten, met dien verstande dat ook de dan geldende voorschriften van het RIVM zo goed mogelijk moeten worden nageleefd. De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI het nog vorm te geven contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] na 28 april 2020 vervat in een schirftelijke aanwijzing aan de moeder.

Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat de GI ook oog moet hebben voor het contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn vader.

De beslissing

De kinderrechter:

verklaart de schriftelijke aanwijzing, opgenomen in het e-mailbericht van de GI van 20 maart 2020 en waarin de GI de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] beperkt, deels vervallen;

bepaalt de volgende regeling met betrekking tot het contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder tot uiterlijk 28 april 2020:

[voornaam minderjarige] heeft twee keer per week een half uur contact met de moeder, het contact vindt plaats via (video)bellen;

deze contactmomenten worden begeleid door de GI of een andere onafhankelijk zorginstelling (Enver Pleegzorg);

wijst het verzoek voor het overige af.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020 door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 april 2020.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofDen Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature