U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak poging doodslag, Veroordeling in verband met poging zware mishandeling. Voorwaardelijk opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel.

Beroep op noodweer verworpen. Geen begin van aannemelijkheid bestaan (putatieve) noodweersituatie. Derhalve geen sprake van (putatief) noodweerexces.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10/261401-18

Datum uitspraak: 21 februari 2020

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,

raadsman mr. J.H. Fellinger, advocaat te Amsterdam.

1. Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2020.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3. Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:

vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot doodslag;

bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;

veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster, mevrouw [naam slachtoffer] .

4. Waardering van het bewijs

4.1.

Vrijspraak zonder nadere motivering

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

4.2.

Bewijswaardering

4.2.1.

Standpunt verdediging

De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad om de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft zich alleen maar verdedigd tegen de aangeefster die hem met een mes bedreigde. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

4.2.2.

Beoordeling

Vaststaande feiten

Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende. De verdachte heeft in een woning ruzie gekregen met de aangeefster en haar daarbij in het gezicht gestompt. Daarna zijn de verdachte en de aangeefster naar buiten gegaan, alwaar hij op haar af is gerend, haar ten val heeft gebracht en haar in haar gezicht, tegen haar hoofd en tegen haar lichaam heeft gestompt, geschopt en getrapt, terwijl zij op de grond lag. De verdachte hield daar pas mee op toen een ooggetuige hem iets toeriep.

De aangeefster heeft hierdoor een lichte hersenschudding opgelopen. Verder had zij een scheur achter haar linkeroor, een wond op haar voorhoofd, twee afgebroken voortanden, twee blauwe en opgezette ogen, dikke wangen, een dikke en blauwe neus, alsmede pijn en blauwe plekken op haar ledematen.

Voorwaardelijk opzet

Het hoofd en het gezicht zijn kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk te noemen dat de aangeefster door het met kracht stompen, schoppen en trappen tegen haar gezicht en hoofd zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door te handelen als hij heeft gedaan, willens en wetens die kans heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster.

Bespreking verweer

Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen. Dat de verdachte stelt zich te hebben moeten verdedigen tegen bedreiging met een mes door de aangeefster is niet relevant voor de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen, maar speelt hierna (bij de strafbaarheid van het feit) een rol.

4.2.3.

Conclusie met betrekking tot het bewijs

Bewezen is de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

4.3.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

hij

op 25 november 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen met kracht:- heeft gestompt in het gezicht en- heeft geschopt en/of getrapt tegen een been, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val kwam en- heeft geschopt en/of getrapt in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5. Strafbaarheid feit

Zoals gezegd, heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zich moest verdedigen tegen de aangeefster, die hem met een mes zou hebben bedreigd. Dat mes zou op de tafel hebben gelegen, in de woonkamer. Naar de rechtbank begrijpt, doet de verdediging hiermee een beroep op noodweer.

Het beroep op noodweer wordt verworpen. De overige aanwezigen in de woning hebben verklaard dat er geen mes lag op de tafel in de woonkamer. Ook voor het overige volgt nergens uit het dossier dat er een mes aanwezig zou zijn geweest in de woonkamer - laat staan dat het slachtoffer daarmee zou hebben gedreigd. Er is daarom geen begin van aannemelijkheid van een noodweersituatie.

Het bewezen feit levert op:

poging zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

6. Strafbaarheid verdachte

6.1.

Standpunt verdediging

De verdediging doet een beroep op noodweerexces of putatief noodweerexces. De aangeefster was onder invloed van alcohol en had de verdachte de hele avond al voor ‘nigger’ en wat dies meer zij uitgescholden en seksueel belaagd. De aangeefster was bovendien in de woning met een mes op de verdachte af gekomen. De verdachte is het huis uit gevlucht en werd buiten nogmaals door de aangeefster belaagd waarbij zij, in de veronderstelling van de verdachte, nog steeds het mes bij zich zou kunnen hebben.

6.2.

Beoordeling

Gelet op wat hiervoor onder 5. is overwogen, is er naar het oordeel van de rechtbank nog geen begin van aannemelijkheid voor het bestaan van een (putatieve) noodweersituatie. Voor zover de verdachte eerder die avond door de (al dan niet dronken) aangeefster zou zijn uitgescholden en/of seksueel belaagd, leidt dit niet tot een ander oordeel. Nu het bestaan van een (putatieve) noodweersituatie niet aannemelijk is, kan geen sprake zijn van (putatief) noodweerexces.

6.3.

Conclusie

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. Motivering straffen

7.1.

Algemene overweging

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

7.2.

Feit waarop de straffen zijn gebaseerd

De aangeefster logeerde na een stapavond in de woning van haar vriendin, tevens de toenmalige vriendin van de verdachte. Tussen de verdachte en de aangeefster is in de woonkamer een ruzie ontstaan, waarna de verdachte haar in het gezicht heeft geslagen. Buiten heeft hij haar met geweld ten val gebracht en haar onder meer in het gezicht en tegen het hoofd gestompt, geschopt en getrapt, terwijl zij op de grond lag. Hij heeft de aangeefster op deze manier zwaar verwond en veel pijn gedaan.

De aangeefster heeft door het handelen van de verdachte een trauma opgelopen en is nog steeds angstig. Zij heeft hierdoor noodgedwongen een periode verzuimd van school, waardoor haar studiebelasting is verdubbeld. De verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen bij de aangeefster. Pas doordat een omwonende begon te roepen naar de verdachte, stopte hij en rende hij weg.

7.3.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

7.3.1.

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van

15 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

7.3.2.

Rapportages

Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 maart 2019. Het rapport houdt het volgende in.

Er worden geen risicoverhogende factoren geconstateerd en er is geen sprake van een delictpatroon. Het risico dat de verdachte opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit zal plegen wordt als laag ingeschat. De reclassering ziet daarom geen noodzaak voor toezicht en begeleiding. De reclassering adviseert een taakstraf en een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod en deze direct uitvoerbaar te verklaren.

7.4.

Conclusies van de rechtbank

De aard en de ernst van het feit rechtvaardigen een forse straf. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.

In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk incident is veroordeeld en dat het geweldsincident al wat langer geleden heeft plaatsgevonden. De verdachte is nadien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies waarin het risico dat de verdachte opnieuw in de fout zal gaan, als laag wordt ingeschat.

De rechtbank zal gelet op het voorgaande een taakstraf opleggen van na te noemen duur en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, met een proeftijd van twee jaren en met daarbij de bijzondere voorwaarde die hierna wordt genoemd.

Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast vindt de rechtbank een contactverbod met de aangeefster aangewezen en zal zij dat als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf verbinden.

De rechtbank acht de straffen in dit geval passend en geboden.

8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mevrouw [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.467,85 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.200,- aan immateriële schade.

8.1.

Standpunt verdediging

De benadeelde partij dient in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het ziet op studievertraging, aangezien dit toekomstige schade betreft. Daarnaast dient de aansprakelijkheid percentueel te worden verminderd, gezien de eigen schuld van de benadeelde partij. Die eigen schuld bestond uit de dronkenschap van de benadeelde partij, haar discriminerende en seksueel overschrijdend gedrag en het feit dat zij na de eerste klap de achtervolging heeft ingezet.

8.2.

Beoordeling

Nu door de benadeelde partij onderbouwd gesteld is dat haar door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, bestaande uit ziekenhuisdaggeldvergoeding en reiskosten en deze gevorderde schadevergoeding niet is betwist door de verdediging, zal de vordering voor die kosten worden toegewezen.

Het deel van de vordering dat ziet op reeds opgelopen studievertraging, is niet gemotiveerd weersproken en zal, nu deze genoegzaam is onderbouwd, eveneens worden toegewezen. Dat er sprake is van toekomstige schade en dat deze - volgens de verdediging - daarom niet toewijsbaar zou zijn, vindt geen steun in de wet. Op grond van artikel 6:105 Burgerlijk Wetboek kan de rechter toekomstige schade begroten en toewijzen.

Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.

Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 1.200,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.

Dat de ontstane schade van de benadeelde partij mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend, is door de verdediging onvoldoende onderbouwd gesteld. Daar komt bij dat, zou er al sprake zijn van een normschending aan de kant van de benadeelde partij, de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de omstandigheden van het geval, eist dat de verdachte aansprakelijk is voor de gehele schade. Het beroep op eigen schuld van de benadeelde partij wordt daarom verworpen.

De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 november 2018, de datum van de onrechtmatige daad en daarmee van het ontstaan van de schade.

Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

8.3.

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.667,85 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11. Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drieënzestig (63) dagen,

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zestig (60) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op twee jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft;

stelt als algemene voorwaarde:

- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

stelt als bijzondere voorwaarde:

- de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , gedurende twee jaar na ingang van de proeftijd;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van € 5.667,85 (zegge: vijfduizend zeshonderd zevenenzestig euro en vijfentachtig eurocent), bestaande uit € 4.467,85 aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 5.667,85 (hoofdsom, zegge: vijfduizend zeshonderd zevenenzestig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door maximaal 63 (drieënzestig) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. R.H. Kroon, voorzitter,

en mrs. B.A. Cnossen en L. Daum, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2020.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

hij

op of omstreeks 25 november 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] (meermalen) (met kracht):- heeft geslagen en/of gestompt in het gezicht en/of- heeft geschopt en/of getrapt tegen een been, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val kwam en/of- heeft geschopt en/of getrapt in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:

hij

op of omstreeks 25 november 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (meermalen) (met kracht): - te slaan en/of te stompen in het gezicht en/of- te schoppen en/of te trappen tegen een been, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val kwam en/of- te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature