U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Gerechtelijke vaststelling vaderschap overledene (art 1:207 BW). DNA onderzoek gelast op stoffelijk overschot.

Kosten DNA onderzoek voor verzoekster. Overige proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/523314 / FA RK 17-2400

Beschikking van 4 februari 2020 betreffende vaststelling ouderschap

in de zaak van:

[naam verzoekster] ,

wonende te [woonplaats verzoekster],

hierna te noemen verzoekster,

advocaat mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat te Alblasserdam,

In deze zaak zijn belanghebbenden:

1. [naam verweerder 1],

2. [naam verweerder 2],

beiden wonende te [woonplaats verweerder],

hierna te noemen verweerders,

advocaat mr. T.J.E. op de Weegh te Alkmaar.

1. De verdere procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

de beschikking van deze rechtbank van 4 juni 2019 en de daarin genoemde stukken;

het F-formulier met bijlagen van verzoekster, gedateerd 1 juli 2019;

het F-formulier met bijlagen van verweerders, gedateerd 26 juli 2019.

1.2.

Bij het inleidend verzoekschrift, ingekomen op 20 maart 2017, verzoekt verzoekster (onder andere) over te gaan tot postume vaststelling van het ouderschap van [naam ] (hierna: [naam ]) als haar vader.

1.3.

In voornoemde beschikking van 4 juni 2019 is de behandeling van de zaak aangehouden om verzoekster in de gelegenheid te stellen om het door haar verzochte DNA-onderzoek door/via MyHeritage nader te onderbouwen. Verzoekster heeft dit bij F-formulier van 1 juli 2019 gedaan en verweerders hebben daarop bij F-formulier van 26 juli 2019 gereageerd.

In voornoemde beschikking is verder overwogen dat de resterende verzoeken en het verdere verloop van de procedure in een nadere mondelinge behandeling zouden worden besproken. Daarbij is [naam verweerder 2] als belanghebbende aangemerkt, omdat vaststaat dat zij en

[naam verweerder 1] rechthebbenden zijn op het graf van [naam ].

1.4.

Deze nadere mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2019. Bij die gelegenheid zijn verschenen:

verzoekster, bijgestaan door haar advocaat die pleitaantekeningen in het geding heeft gebracht;

verweerders, bijgestaan door hun advocaat.

2. De verdere beoordeling

Verzoek tot (nader) DNA-onderzoek

2.1.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen geconcludeerd dat een nader DNA-onderzoek door/via MyHeritage met zoveel onzekerheden is omkleed dat er een groot risico bestaat dat ook op basis van dat onderzoek geen uitspraak kan worden gedaan over de mate van zekerheid dat [naam ] de verwekker is van verzoekster. De rechtbank sluit zich bij deze conclusie van partijen aan en zal het verzoek tot het gelasten van een DNA-onderzoek door/via MyHeritage dan ook afwijzen.

Verzoek tot afname DNA-materiaal van de overledene

2.2.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster verklaard dat zij haar (bij

F-formulier van 21 maart 2018 ingediende aanvullende) verzoek sub d niet langer handhaaft, zodat ter beoordeling ligt haar verzoek sub e. Daarin wordt verzocht om verzoekster, bij het uitblijven van de medewerking van de rechthebbenden op het graf, vervangende toestemming te verlenen voor opening van het graf alsmede voor opgraving van het lijk en voor het laten verrichten van die handelingen die nodig zijn om voor een DNA-onderzoek te beschikken over lichaamseigen materiaal van [naam ].

2.3.

De rechtbank begrijpt het verzoek als het gelasten van een DNA-onderzoek op het stoffelijk overschot van [naam ], waarbij verzoekster vervangende toestemming wordt verleend om al die handelingen te verrichten die voor dat onderzoek nodig zijn, zoals het doen openen van het graf, het doen opgraven van het stoffelijk overschot en het doen afnemen van lichaamseigen materiaal van [naam ]. Verweerders verzetten zich hiertegen.

2.4.

Partijen hebben bevestigd dat er geen andere familieleden van [naam ] zijn die zouden kunnen deelnemen aan een door Verilabs uit te voeren verwantschapsonderzoek om alsnog te komen tot een conclusieve uitkomst over het vaderschap van [naam ] en dat er ook geen voorwerpen met lichaamseigen materiaal van [naam ] beschikbaar zijn op basis waarvan met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [naam ] de verwekker is van verzoekster. Met partijen concludeert de rechtbank dat voor een verwantschapsonderzoek tussen verzoekster en [naam ] nog slechts de mogelijkheid resteert dat lichaamseigen materiaal van [naam ] wordt verkregen door afname van dat materiaal van zijn stoffelijk overschot, hetgeen meebrengt dat zijn graf daartoe moet worden geopend. Beoordeeld dient te worden of in het kader van een te bevelen deskundigenonderzoek opening van het graf van [naam ] gelet op een afweging van alle belangen gerechtvaardigd is.

2.5.

De rechtbank acht het recht en het belang van verzoekster om te weten wie haar vader is, zwaarder wegen dan het door verweerders aangedragen belang van een ongestoorde rustplaats voor de overledene. Ook het afwachten van de periode van grafrust (die nog vijf jaar duurt) uit respect voor de overledene en voor rust voor verweerders weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het genoemde zwaarwegende belang van verzoekster.

Het verzochte DNA-onderzoek door afname van het stoffelijk overschot van [naam ] acht de rechtbank dan ook gerechtvaardigd. Dit betekent dat verweerders als rechthebbenden op het graf verplicht zijn tot medewerking aan dat onderzoek, inhoudende dat zij toestemming moeten verlenen voor opening van het graf en het laten verrichten van die handelingen die ertoe leiden dat er in het kader van het onderzoek de beschikking kan worden beschikt over lichaamseigen materiaal van [naam ]. Tijdens de mondelinge behandeling hebben verweerders verklaard dat zij emotioneel gezien niet in staat zijn die medewerking te verlenen. Gelet hierop zal de verzochte vervangende toestemming worden toegewezen.

2.6.

Verzoekster heeft zich nog niet heeft uitgelaten over de vraag wie tot het openen van het graf en het opgraven van het stoffelijk overschot kan overgaan en door wie afname van het DNA-materiaal en het DNA-onderzoek kan worden uitgevoerd. Verweerders hebben zich ter zitting gerefereerd aan de persoon van de te zake te benoemen deskundige(n).

2.7.

Voordat de rechtbank het deskundigenonderzoek zal bevelen, stelt zij verzoekster als de aangewezen partij in de gelegenheid om zich, bij voorkeur na afstemming met verweerders, schriftelijk uit te laten over de persoon van te benoemen deskundige(n) en over de daaraan verbonden kosten.

2.8.

De rechtbank wijst er op dat artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging van toepassing is, waarin wordt bepaald dat voor het opgraven van het stoffelijk overschot niet alleen de toestemming van de rechthebbenden op het graf, maar ook een vergunning nodig is van de burgemeester van de gemeente waarin het stoffelijk overschot begraven is. Verzoekster is de aangewezen partij om zodanige vergunning aan te vragen. De rechtbank gaat er vanuit dat daarvoor de hiervoor in 2.7. bedoelde deskundige(n) bekend moeten zijn.

2.9.

De rechtbank is voornemens om net als in de tussenbeschikking van 13 april 2018 het voorschot van de door de deskundige(n) te maken kosten, waaronder die tot opgraving van het stoffelijk voorschot en de daarvoor vereiste vergunning, alleen aan verzoekster op te leggen. In de eindbeschikking zal een beslissing worden genomen over de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundigen.

2.10.

In afwachting van het vorenstaande wordt de zaak aangehouden.

3. De beslissing

De rechtbank:

3.1.

stelt verzoekster in de gelegenheid om zich uiterlijk 16 maart 2020 schriftelijk uit te laten over de persoon van te benoemen deskundigen (zie r.o. 2.7.) en over de daaraan verbonden kosten. Verweerders zullen daarop schriftelijk mogen reageren;

3.2.

houdt iedere overige beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. E.S. Jansen op 4 februari 2020.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature