Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Huurprijsvermindering in verband met Corona gedeeltelijk toegewezen. Contractuele boete afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8540288 CV EXPL 20-16779

uitspraak: 24 december 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],

eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

gemachtigde: mr. C.L. Verhoef te Berkel en Rodenrijs,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Vanilia the Shops B.V.,

gevestigd te Wormerveer,

gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

gemachtigde: mr. E. Hunneman.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘Vanilia’.

1. Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

het exploot van dagvaarding van 20 mei 2020, met producties;

de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;

het tussenvonnis van 17 augustus 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;

de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis in conventie, met producties.

1.2

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens [eiseres] [naam 1] (eigenaar [eiseres]) en [naam 2] (adviseur van de eigenaar van [bedrijf]) verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens Vanilia is verschenen [naam 3] (eigenaar), bijgestaan door haar gemachtigde. Van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gehouden.

1.3

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1

Tussen [eiseres], vertegenwoordigd door [naam 4], als verhuurster en Vanilia, een winkel in dameskleding, vertegenwoordigd door [naam 3], als huurster is voor de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2021 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres].

2.2

Uit hoofde van deze huurovereenkomst is Vanilia gehouden om aan [eiseres] maandelijks bij vooruitbetaling huurpenningen te voldoen, laatstelijk bedragend € 20.590,27 (inclusief btw) per maand.

2.3

Op de huurovereenkomst zijn de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. Voor zover van belang is in artikel 26.1 en artikel 33.1 van de algemene bepalingen het volgende bepaald:

“26.1 De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel – zonder enige opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben – geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. Het staat verhuurder vrij door middel van schriftelijke opgave aan huurder wijziging aan te brengen in de plaats of wijze ven betaling. Verhuurder is gerechtigd te bepalen op welke openstaande vordering uit de huurovereenkomst een door hem van huurder ontvangen betaling in mindering komt, tenzij huurder bij de betaling uitdrukkelijk anders aangeeft. In het laatste geval is het gestelde in artikel 6:50 Burgerlijk Wetboek niet van toepassing. ”

“33.1 In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte – met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten – aan verhuurder te voldoen. De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.”

2.4

Op 10 april 2020 is tussen IVBN, INretail, Vastgoed Belang, Detailhandel Nederland, EZK, NVB en VGO een steunakkoord overeengekomen.

2.5

Op 4 mei 2020 en 8 mei 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] Vanilia gesommeerd de verschuldigde huur voor de maanden april 2020 en mei 2020, de incassokosten en contractuele boete te betalen.

2.6

Bij brief van 11 mei 2020 heeft Vanilia aan [eiseres] voor zover van belang het volgende bericht:

“(…) Omdat de onderhandelingen met uw cliënte min of meer in een impasse zijn beland lijkt het ons een voor de hand liggende (voorlopige) oplossing om in de lijn van genoemd akkoord de huren voor april, mei en juni te verlagen met het percentage waarmee onze omzet is gedaald sedert de aanvang van de lockdown. Voor onze boutique aan de [adres] bedroeg dit percentage tot en met april gemiddeld -52,36 (maart -40,11 en april -63,46). Na instemming door uw cliënte zullen wij overgaan tot betalingen van de huren onder aftrek van genoemd percentage. In juli zouden we dan gezamenlijk de balans kunnen opmaken en afspraken kunnen maken over definitieve kwijtschelding van (een deel van) de huur. (…)”

2.7

Bij brief van 14 mei 2020 heeft [eiseres], voor zover van belang, gereageerd met het volgende bericht:

“(…) U stelt dat een steunakkoord is gesloten en cliënte de huur moet verlagen met het percentage waarmee uw omzet is gedaald. Ten eerste merkt cliënte op dat het steunakkoord richtlijnen biedt maar zeker niet leidend is tussen partijen. De huurovereenkomst, bijbehorende algemene bepalingen en de wet zijn leidend tussen partijen. Ten tweede ontbreekt een onderbouwing van de omzetdaling door een accountantsverklaring. Cliënte kan en wil op basis van de door u beweerde omzetdaling geen afspraken maken over opschorting van de huur met de door u genoemde percentages. Ook stemt cliënte niet in met een voortijdige ontbinding van de huurovereenkomst. Cliënte houdt u aan de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst.

(…) Daarbij komt dat de huidige tegenvallende bezoekersaantallen en omzet geen aan cliënte te wijten omstandigheid zijn, deze komen voor uw risico. Ondertussen is uw winkel geopend en heeft u uw online verkoop. U komt als onderneming in aanmerking voor steunmaatregelen vanuit de overheid in tegenstelling tot cliënte. Dit alles maakt dat cliënte onverkort aanspraak blijft maken op betaling van de huur. (…)”

2.8

Op 3 juni 2020 is in aanvulling op het steunakkoord van april 2020, tussen dezelfde partijen, een vervolg steunakkoord overeengekomen.

2.9

Vanilia heeft de tussen partijen gesloten huurovereenkomst opgezegd tegen 30 juni 2021.

3. De vordering in conventie

3.1

[eiseres] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Vanilia te veroordelen aan haar te betalen € 37.350,38 aan hoofdsom, contractuele boete en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de contractuele boete van 2% per maand met een minimum van € 300,00, althans de wettelijke handelsrente, over € 30.885,39 vanaf 14 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;

Vanilia te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 20.590,27 voor iedere maand of gedeelte daarvan met ingang van 1 november 2020, te betalen voor de eerste dag van iedere maand en bij niet tijdige voldoening te vermeerderen met de contractuele boete van 2% per maand met een minimum van € 300,00 vanaf de dag dat Vanilia met voldoening in verzuim is tot aan de dag van algehele voldoening;

Vanilia te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2

Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.

3.2.1

Vanilia is, ondanks herhaalde aanmaning en sommatie, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen voor de maanden april, mei en juni 2020 en heeft een huurachterstand laten ontstaan van € 30.885,39. In eerste instantie heeft Vanilia de volledige huurpenningen voor deze maanden onbetaald gelaten. Na het uitbrengen van de dagvaarding is 50% alsnog betaald. Vanilia stelt zich op het standpunt dat [eiseres], vanwege de coronacrisis, huurkorting moet verlenen. Deze huurkorting moet volgens Vanilia gelijk zijn aan de omzetdaling. Deze omzetdaling is volgens [eiseres] echter onvoldoende onderbouwd. Verder stelt [eiseres] dat de coronacrisis geen omstandigheid is die haar kan worden aangerekend. De ten gevolge hiervan tegenvallende bezoekersaantallen is aan te merken als een ondernemingsrisico en komt voor rekening van Vanilia. Ook heeft Vanilia van de overheid steunmaatregelen ontvangen en is de winkel de gehele periode open geweest naast de doorlopende onlineverkoop. Dit leidt tot de conclusie dat Vanilia misbruik maakt van de situatie om een huurkorting af te dwingen.

3.2.2

Door de wanbetaling van Vanilia zag [eiseres] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 986,12 (exclusief btw) komen op grond van artikel 33.1 van de algemene bepalingen en de wet voor rekening van Vanilia.

3.2.3

Verder maakt [eiseres] op grond van artikel 26.2 van de algemene bepalingen aanspraak op een contractuele boete van 2 % per maand over het verschuldigde voor iedere maand of gedeelte daarvan dat er te laat betaald wordt, met een minimum van € 300,00 per maand. Subsidiair maakt [eiseres] vanaf 14 oktober 2020 aanspraak op de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119 a BW.

4. Het verweer in conventie

4.1

Het verweer van Vanilia strekt tot niet-ontvankelijk verklaren van [verweerster], dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, welke moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente.

4.2

Daartoe heeft Vanilia – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat Vanilia tevergeefs heeft geprobeerd om met [verweerster] afspraken te maken die overeenkomen met het steunakkoord. Het doel van het steunakkoord is kort gezegd het voorkomen/oplossen van liquiditeitsproblemen bij huurders en een evenredige verdeling van de financiële pijn tussen retailers (zoals Vanilia) en verhuurders. Vanwege de coronacrisis is vanuit de overheid het dringende advies gegeven om zo veel mogelijk thuis te blijven. Als gevolg daarvan was het een aantal weken zeer rustig in de winkelstraten en heeft Vanilia omzetverlies gehad. Vanilia stelt dat het onredelijk zou zijn indien Vanilia deze klap als gevolg van de overheidsmaatregelen volledig moet dragen.

5. De vordering in reconventie

5.1

Vanilia heeft in reconventie gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad met een beroep op overmacht en onvoorziene omstandigheden de gevolgen van de huurovereenkomst te wijzigen, dan wel de huurovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden overeenkomstig het steunakkoord en het vervolgakkoord zodat Vanilia wordt bevrijd van de verplichting tot betaling van 50% van de huur over de maanden april en mei 2020 en 50% van de huur van de maand juni 2020 mag opschorten tot uiterlijk 5 januari 2021.

5.2

Ter onderbouwing van haar vorderingen in reconventie heeft Vanilia – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.

5.2.1

Vanilia stelt dat er sprake is van overmacht. Uiteindelijk is zowel Vanilia als [verweerster] afhankelijk van de consument in de straat. [verweerster] kan zich er niet zonder meer achter verschuilen dat de Vanilia als tussenschakel de klappen van een crisis als deze dient op te vangen. Door de getroffen maatregelen is er sprake van een fundamentele verstoring van het evenwicht tussen de prestatie van [verweerster] en Vanilia.

5.2.2

Verder is er volgens Vanilia sprake van onvoorziene omstandigheden. Vanilia stelt dat het onverkort in stand houden van de gevolgen van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De beperkingen in verband met Covid-19 kunnen worden aangemerkt als onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Bij het sluiten van de huurovereenkomst hebben partijen niet voor ogen gehad dat een wereldwijde pandemie zich zou voordoen en dat daartoe overheidsmaatregelen zouden moeten worden getroffen waardoor het gebruik van het gehuurde voor een langere periode ernstig zou worden belemmerd, dan wel geheel onmogelijk zou worden gemaakt. De coronacrisis is niet in de overeenkomst verdisconteerd. De gevolgen van een crisis van deze aard en omvang in het licht van de aard van de overeenkomst en de verkeersopvatting dient niet enkel voor rekening te komen van Vanilia. Het beperkte genot van het gehuurde nu de toeloop van consumenten als gevolg van de oproep van de overheid om thuis te blijven enkel noodzakelijke boodschappen te doen en niet onnodig naar een winkel te gaan, levert ook in dit geval een gebrek op in de zin van artikel 7:204 BW. De oproep van de regering om zo veel mogelijk binnen te blijven is een omstandigheid die het genot van het gehuurde ernstig beperkt. Zelfs nu in de huurovereenkomst een huurkorting is uitgesloten kan deze door onvoorziene omstandigheden wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare gevolgen hebben doorbroken worden. Tot slot merkt Vanilia nog op dat voor een beroep op onvoorziene omstandigheden niet vereist is dat sprake is van een gebrek.

6. Het verweer in reconventie

6.1

Het verweer van [verweerster] strekt tot niet-ontvankelijk verklaren dan wel de vordering van Vanilia af te wijzen, met veroordeling van Vanilia in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de nakosten, welke moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente over de (na)kosten.

6.2

Daartoe heeft [verweerster] – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd.

6.2.1

Volgens [verweerster] slaagt een beroep op overmacht niet. In de maanden april, mei en juni 2020 heeft Vanilia het huurgenot van de winkel gehad. De maatregelen die voor Covid-19 zijn getroffen zorgen er niet voor dat Vanilia haar prestatie tot het betalen van de huur niet kon verrichten. Onder overmacht moet uitsluitend de situatie worden verstaan dat de prestatie kan worden verricht.

6.2.2

De vraag die voor ligt is of de coronacrisis kan worden opgemerkt als een onvoorziene omstandigheid. In deze huurovereenkomst ontbreekt een bepaling waarin partijen de gevolgen van een pandemie hebben voorzien. Tussen partijen is bewust niet gekozen voor een omzet gerelateerde huurprijs. Een omzet gerelateerde huurprijs verdisconteerd stilzwijgend tegenvallende omzet en bezoekersaantallen. Wanneer wordt vastgesteld dat er sprake is van een onvoorziene omstandigheid, moet gekeken worden of het van dien aard is dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van [verweerster] niet mag worden verwacht dat de huurovereenkomst ongewijzigd in stand blijft. In artikel 1.3 van de huurovereenkomst is de bestemming ‘winkelruimte’ opgenomen. In de periode april 2020 tot en met juni 2002 heeft Vanilia het gehuurde overeenkomstig deze bestemming kunnen gebruiken. Er zijn geen (overheids)maatregelen geweest die het gebruik als zodanig hebben belemmerd. Het omzetverlies dat Vanilia heeft geleden behoort tot het ondernemingsrisico en dient voor haar eigen risico te komen. Artikel 6:258 BW is er niet voor bedoeld om een contractspartij de mogelijkheid te geven de beëindiging of wijzing van een overeenkomst met een willekeurige contractspartij af te dwingen. Dit klemt te meer nu, zoals hiervoor aangegeven, van een belemmering in het huurgenot geen sprake is. Temeer het gegeven dat tegenvallende bezoekersaantallen in het verleden door de HR niet zijn aangemerkt als een gebrek. Voor zover de oproep van de overheid om binnen te blijven aangemerkt wordt als een gebrek, dan verwijst eiseres naar artikel 11.3 van de algemene bepalingen. Hierin is opgenomen dat huurprijsvermindering vanwege een gebrek is uitgesloten. Eventuele (overheids)maatregelen die een gebrek vormen kunnen op grond van de huurovereenkomst niet leiden tot huurprijsvermindering.

7. De beoordeling van de vordering

7.1

Gelet op de samenhang zullen de vordering in conventie en reconventie gezamenlijk worden besproken.

Huurachterstand

7.2

Uit de door eiseres bij akte van wijziging van eis overgelegde recente huurspecificatie blijkt dat de huurachterstand tot en met 13 oktober 2020 € 30.885,39 bedraagt. Daarbij is rekening gehouden met de door Vanilia na dagvaarding tot en met de conclusie van antwoord gedane betalingen. Nu door Vanilia verder geen betalingen zijn aangevoerd die niet in de specificatie zijn verwerkt en de inhoud van de specificatie verder niet door Vanilia is betwist, zal ervan worden uitgegaan dat er een huurachterstand bestaat van € 30.885,39 berekend tot en met de maand oktober 2020. Dit bedrag is in beginsel toewijsbaar.

Huurtermijnen vanaf juli 2020

7.3

[eiseres] heeft gevorderd Vanilia te veroordelen tot betaling van de toekomstige huurpenningen, te vermeerderen met de contractuele boete vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] bevestigd dat de huurpenningen vanaf juli 2020 volledig door Vanilia zijn voldaan. Nu [eiseres] op grond van de tussen partijen lopende huurovereenkomst aanspraak kan maken op de betaling van de huurtermijnen, heeft [eiseres] onvoldoende belang bij de toewijzing van de vordering tot betaling van de toekomstige huurpenningen, zeker niet nu niet vaststaat dat Vanilia met betaling van de toekomstige huurtermijnen in gebreke zal blijven. De vordering ter zake zal dan ook worden afgewezen.

Huurprijsvermindering voor de maanden april 2020 en mei 2020

7.4

Vanilia beroept zich op opschorting van de huurbetalingen, althans zij doet een beroep op huurprijsvermindering op grond van overmacht en onvoorziene omstandigheden.

7.5

Voor zover Vanilia een beroep op overmacht doet, wordt dit verweer verworpen. Op grond van artikel 6:75 BW kan een tekortkoming aan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. In dit geval wordt de prestatie zelf (het betalen van de huur) niet belemmerd door de coronacrisis, waardoor dit beroep niet slaagt.

7.6

Van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW is sprake als het genot van het gehuurde wordt verhinderd door een staat of eigenschap van de zaak of aan een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid. Het was weliswaar niet onmogelijk voor Vanilia om gedurende de maanden april tot en met juni 2020 in het gehuurde haar bedrijf uit te oefenen, maar de uitbraak van de pandemie en de maatregelen die de overheid daarna heeft getroffen hebben een grote impact gehad op de bedrijfsvoering van Vanilia. Of dit omstandigheden zijn die niet aan de huurder zijn toe te rekenen, kan buiten beschouwing blijven nu het beroep op onvoorziene omstandigheden slaagt en het vaststellen dat sprake zou zijn van een gebrek niet tot een hogere huurprijsvermindering zal leiden.

7.7

Op grond van artikel 6:258 lid 1 BW kan de rechter op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden als sprake is van onvoorziene omstandigheden, die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Het betreft hier een afwijking van de hoofdregel dat partijen er op moeten kunnen vertrouwen dat gemaakte afspraken worden nagekomen; dat betekent dat een beroep op deze bepaling slechts in uitzonderlijke gevallen slaagt. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept (artikel 6:258 lid 2 BW).

7.8

De vraag of de beperkingen die verbonden zijn aan de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid moeten worden aangemerkt, wordt door de kantonrechter bevestigend beantwoord. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat partijen een dergelijke pandemie bij het sluiten van de huurovereenkomst in 2010 voor ogen hebben gehad. Niet eerder is voorgekomen dat overheidsmaatregelen op nationaal en internationaal niveau het gebruik van vrijwel alle bedrijfsruimte voor een langere periode juridisch of feitelijk onmogelijk maken, dan wel ernstig belemmeren. In zoverre verschilt de coronacrisis ook van bijvoorbeeld de economische-crisis uit 2008. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze crisis in de overeenkomst is verdisconteerd.

7.9

De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de coronacrisis van dien aard is dat [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de huurovereenkomst ongewijzigd in stand blijft. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt ook deze vraag bevestigend beantwoord. Hoewel Vanilia het gehuurde in de periode van april 2020 tot en met juni 2020 overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming heeft kunnen gebruiken, is het in het licht van de aard van de overeenkomst en de verkeersopvattingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als de door de coronacrisis en de daarop gevolgde overheidsmaatregelen veroorzaakte omzetdaling geheel voor rekening van Vanilia komt. Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een dermate ernstige crisis, dat niet kan worden gezegd dat deze omzetdaling onder het normale ondernemersrisico van Vanilia valt.

7.10

Anders dan de gemachtigde van [eiseres] heeft bepleit, kan de vraag of en in welke mate een recht bestaat op huurprijsvermindering dan ook niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Het enkele feit dat er een coronacrisis met overheidsmaatregelen is, is daarvoor onvoldoende, omdat daarvoor immers alle omstandigheden van het geval relevant zijn. Met name zal van belang zijn wat partijen zijn overeengekomen, de hoedanigheid van partijen, in hoeverre de huurder door de overheidsmaatregelen werd geraakt, de mate waarin de huurder van door de overheid is gecompenseerd en in hoeverre de huurder anders had kunnen of moeten handelen, alsmede de belangen en de financiële positie van de verhuurder. Het enkele verlies van omzet in die periode is van groot belang, maar niet zonder meer doorslaggevend.

7.11

De kantonrechter is van oordeel dat Vanilia de door haar gevorderde huurprijsvermindering van 50% per maand over de maanden april 2020 en mei 2020 onvoldoende heeft onderbouwd. Van Vanilia mocht worden verwacht dat zij de door haar gestelde omzetdaling - mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] - nader (met stukken) had onderbouwd. Dat heeft zij niet gedaan. De kantonrechter is wel van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat Vanilia - ondanks de eventuele toename in online verkopen - te maken heeft (gehad) met een omzetdaling. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en met inachtneming van het onder 7.10 overwogene, acht de kantonrechter het schattenderwijs redelijk om voor de maanden april 2020 en mei 2020 een huurprijsvermindering van 10% toe te wijzen.

7.12

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op de huurachterstand zoals deze onder 7.2 is toegewezen voor de maanden april 2020 en mei 2020 een bedrag van € 4.118,06 in mindering strekt waardoor berekend voor de maanden april 2020 en mei 2020 een bedrag van € 16.472,21 (inclusief btw) wordt toegewezen.

Opschorting huurpenningen juni 2020

7.13

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Vanilia het gedeelte van haar vordering dat ziet op de opschorting van de verschuldigde huurpenningen over de maand juni 2020 onvoldoende onderbouwd, zodat dit gedeelte van haar vordering wordt afgewezen.

Buitengerechtelijke incassokosten

7.14

[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De vergoeding waar aanspraak op kan worden gemaakt zal - gelet op de toegewezen huurprijsvermindering - worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 986,12 is dan ook toewijsbaar.

Boete en wettelijke rente

7.15

[eiseres] heeft over de maanden waarover zij de huur van Vanilia niet (tijdig) heeft ontvangen, een boete gevorderd op grond van artikel 26.2 van de algemene bepalingen. [eiseres] is uitgegaan van een bedrag van € 5.478,87 berekend tot 14 oktober 2020. Nu tussen partijen niet in geschil is dat Vanilia in gebreke is met de tijdige en volledige betaling van de huur voor de maanden april, mei en juni 2020, is Vanilia inderdaad een boete verschuldigd.

7.16

Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vanilia aangevoerd dat de gevorderde boete in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Daarin leest de kantonrechter een beroep op matiging van de boete ex artikel 6:94 BW. Op grond van het voornoemde artikel kan de rechter een boete, indien de billijkheid dit klaarblijkelijke eist, matigen. Hiermee dient terughoudend omgegaan te worden. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, LJN AZ6638, NJ 2007/262 Intrahof/Bart Smit).

7.17

De kantonrechter is gelet op de door Vanilia gestelde omstandigheden - die met name betrekking hebben op de huidige coronacrisis - en het onder 7.9 vermelde van oordeel dat in dit geval onverkorte toepassing van het boetebeding zou leiden tot een onaanvaardbaar en buitensporig resultaat. De gevorderde boete wordt daarom gematigd tot nihil.

7.18

[eiseres] heeft subsidiair de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW gevorderd van af 14 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening. Deze vordering zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen, zoals onder de beslissing vermeld.

Proceskosten

7.19

In de omstandigheid dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten van partijen te compenseren.

8. De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

veroordeelt Vanilia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 27.753,46 (inclusief btw) aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2020 en vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over € 26.767,35 van af 14 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;

in reconventie

wijzigt de huurovereenkomst in die zin dat de maandelijkse huurprijs voor april 2020 en mei 2020 tijdelijk wordt verlaagd met 10% tot een bedrag van € 18.766,04 inclusief btw per maand;

in conventie en reconventie:

compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting door E.I. Mentink.

44485


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature