U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Huur woonruimte. O&o huurachterstand. In februari 2019 vertrokken ex-partner heeft huur pas met ingang van 24 juni 2020 opgezegd. Hoofdelijke veroordeling ex-partners in huurachterstand. Afwijzing BIK omdat schuldregeling nog liep ttv 14-dagenbrief.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8625019 CV EXPL 20-22462

uitspraak: 16 oktober 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

de stichting

Stichting Woonbron,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres bij exploot van dagvaardingen van 26 juni 2020,

gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,

tegen

1. [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,

gedaagde sub 1,

die niet in deze procedure is verschenen,

2. [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,

gedaagde sub 2,

procederend in persoon.

Partijen worden hierna aangeduid als “Woonbron” respectievelijk “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”. Gedaagden tezamen worden aangeduid als “gedaagden”.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:

 de dagvaardingen, met producties;

 het schriftelijke antwoord van [gedaagde 2] , met productie;

 het tussenvonnis van 27 juli 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;

 de fax van 7 september 2020 van Flanderijn namens Woonbron, met producties.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Namens de gemachtigde van Woonbron is mevrouw [naam persoon] verschenen. [gedaagde 2] is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

1.3.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1.

Tussen Woonbron als verhuurder en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als huurders bestond tot 24 juni 2020 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). Sinds 24 juni 2020 is [gedaagde 1] de enige huurder van het gehuurde.

2.2.

De bij vooruitbetaling verschuldigde huur bedraagt € 746,51 per maand.

2.3.

Gedaagden hebben een huurachterstand laten ontstaan.

2.4.

Bij brieven van 5 februari 2020 heeft de gemachtigde van Woonbron [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd om de huurachterstand binnen vijftien dagen nadat de brieven zijn bezorgd te voldoen, bij gebreke waarvan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd worden.

3. Het geschil

3.1.

Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

wordt ontbonden de in de dagvaarding omschreven overeenkomst;

gedaagden worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening en bevel van dit vonnis het gehuurde met al degenen die en al datgene dat zich daarin van de zijde van de gedaagden mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels daarvan aan Woonbron af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter beschikking van Woonbron te stellen en te laten;

gedaagden - ieder van hen hoofdelijk - worden veroordeeld om aan Woonbron tegen kwijting te betalen:

de verschuldigde hoofdsom van € 5.372,38, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf de datum van de dagvaarding tot er is betaald;

de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, steeds te rekenen van de eerste dag van elke maand vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot er betaald is:

o voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 juli 2020 tot de dag van ontbinding aan huur, en

o daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;

de verschuldigde buitengerechtelijke kosten van € 270,98, of een bedrag dat de kantonrechter redelijk vindt;

met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de omzetbelasting (btw) over de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.

3.2.

Aan haar vordering heeft Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Gedaagden hebben een huurachterstand laten ontstaan van € 5.372,38, berekend tot en met juni 2020. Ondanks verzoeken daartoe hebben zij het verschuldigde bedrag niet (volledig) voldaan. Zij zijn in verzuim. Woonbron maakt daarom ook aanspraak op de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf de dag van de dagvaarding. Woonbron maakt tevens aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten die zij heeft moeten maken.

3.3.

[gedaagde 2] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Op 25 februari 2019 is [gedaagde 2] ernstig mishandeld door [gedaagde 1] en is zij het huis uit gevlucht. [gedaagde 2] heeft aan Woonbron doorgegeven dat zij niet meer in het gehuurde verbleef en dat zij de huur wilde opzeggen. Volgens Woonbron kon dat niet. Nu zij sinds 25 februari niet meer in het gehuurde heeft gewoond, is zij de huur vanaf maart 2019, althans april 2019, althans eind december 2019 niet verschuldigd. Op advies van een advocaat heeft [gedaagde 2] in juni 2020 officieel de huur opgezegd. Voor hetgeen zij moet betalen wil [gedaagde 2] een regeling treffen met Woonbron.

3.4.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonbron haar vordering tot ontbinding en ontruiming jegens [gedaagde 2] ingetrokken. Tevens heeft Woonbron haar vordering tot betaling van de huurachterstand jegens [gedaagde 2] beperkt tot de periode tot en met 23 juni 2020, te weten een bedrag van € 5.198,19.

4. De beoordeling

4.1.

[gedaagde 1] is niet in deze procedure verschenen, maar [gedaagde 2] wel. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen. Op de voet van artikel 140 lid 1 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt daarom tegen [gedaagde 1] verstek verleend, maar wordt dit vonnis wel als een vonnis op tegenspraak beschouwd ten aanzien van alle partijen.

de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1]

4.2.

De vorderingen jegens [gedaagde 1] komen de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en deze worden dan ook toegewezen, behoudens voor zover hierna niet anders is bepaald.

4.3.

Woonbron maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voor toewijzing van deze vordering in aanmerking te komen is vereist dat sprake is van verzuim. Weliswaar was ten tijde van het verzenden van de veertiendagenbrief (zie 2.4) sprake van een huurachterstand, maar Woonbron was volgens haar eigen stellingen in de dagvaarding toen nog in afwachting van de uitvoering van een door haar geaccordeerde schuldregeling. Hiermee strookt niet het opeisen van de volledige huurachterstand, zoals Woonbron per brieven van 5 februari 2020 heeft gedaan. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken. De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal om die reden worden afgewezen.

de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2]

4.4.

Nu de huurovereenkomst ten aanzien van [gedaagde 2] eerst met ingang van 24 juni 2020 is geëindigd kan zij, naast [gedaagde 1] , uit hoofde van de huurovereenkomst in beginsel tot en met 23 juni 2020 worden aangesproken tot betaling van de huur. Dat zij vanaf 25 februari 2019 niet daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het gehuurde doet daar niet aan af.

4.5.

[gedaagde 2] heeft gesteld dat zij de huur na haar vertrek uit de woning per 25 februari 2019 wilde opzeggen, maar dat dit volgens Woonbron niet mogelijk was. Indien [gedaagde 2] daarmee heeft bedoeld te stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij, naast [gedaagde 1] , wordt aangesproken tot betaling van de huur vanaf 25 februari 2019, wordt het volgende overwogen. Woonbron heeft gesteld dat zij [gedaagde 2] op haar verzoek op 28 februari 2019 een opzegformulier per e‑ mail heeft gestuurd, maar dat zij dit formulier niet retour heeft mogen ontvangen. In juni 2020 heeft [gedaagde 2] weer een opzegformulier aangevraagd. Dit opzegformulier is wel retour ontvangen. Op grond hiervan is de huurovereenkomst met [gedaagde 2] beëindigd met ingang van 24 juni 2020. Tegen deze achtergrond, die door [gedaagde 2] niet is weersproken, valt niet in te zien dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde 2] , naast [gedaagde 1] , wordt aangesproken tot betaling van de huur vanaf 25 februari 2019. Zij had deze immers toen al kunnen opzeggen, maar heeft dat niet gedaan.

4.6.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde 2] (hoofdelijk met [gedaagde 1] ) zal worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met 23 juni 2020, door Woonbron onbetwist berekend op een bedrag van € 5.198,19.

4.7.

De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen.

4.8.

Hetgeen hiervoor is overwogen in 4.3 ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten geldt evenzeer voor [gedaagde 2] . De vordering wordt daarom ook afgewezen voor zover ingesteld tegen [gedaagde 2] .

4.9.

[gedaagde 2] heeft bij antwoord aangegeven dat zij een betalingsregeling wenst. Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW kan de kantonrechter zonder instemming van Woonbron geen betalingsregeling vaststellen. Voor het (eventueel) treffen van een betalingsregeling met Woonbron wordt [gedaagde 2] verwezen naar (de gemachtigde van) Woonbron.

de proceskosten

4.10.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron worden vastgesteld op € 704,92 aan verschotten (twee keer € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 300,00 per punt). De proceskosten worden als volgt onderverdeeld: [gedaagde 1] dient een bedrag van € 102,96 te betalen voor de aan hem uitgebrachte dagvaarding. Daarnaast worden hij en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 499,00 en het salaris van de gemachtigde voor het opstellen van de dagvaarding (1 punt van € 300,00). [gedaagde 2] wordt voorts veroordeeld om aan Woonbron een bedrag van € 102,96 te betalen voor de kosten van de aan haar uitgebrachte dagvaarding en tot betaling van het salaris van de gemachtigde voor het bijwonen van de mondelinge behandeling (1 punt van € 300,00).

5. De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te Rotterdam;

5.2.

veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met al degenen die en al datgene dat zich daarin van de zijde van [gedaagde 1] mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels daarvan aan Woonbron af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter beschikking van Woonbron te stellen en te laten;

5.3.

veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk - in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd - om aan Woonbron tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.198,19 voor de huur tot en met 23 juni 2020, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag te rekenen van af de datum van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;

5.4.

veroordeelt [gedaagde 1] om aan Woonbron tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de bedragen waarop Woonbron recht heeft bij nakoming van de huurovereenkomst, tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst ten titel van huur en nadien ten titel van gebruiksvergoeding, vanaf 24 juni 2020 en vervolgens per de eerste van de daaropvolgende maand(en), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat van af de data van verzuim aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit– en debetmutatie, heeft uitgestaan tot de dag der algehele voldoening;

5.5.

veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als volgt in de proceskosten van Woonbron:

[gedaagde 1] wordt veroordeeld om aan Woonbron te betalen de dagvaardingskosten van € 102,96;

[gedaagde 2] wordt veroordeeld om aan Woonbron te betalen de dagvaardingskosten van € 102,96 en € 300,00 aan salaris gemachtigde;

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaald, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, veroordeeld om aan Woonbron te betalen het griffierecht van € 499,00 en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;

5.6.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

44478


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature