U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De vrouw verzoekt kinderbijdrage en de man doet voorwaardelijk verzoek tot partnerbijdrage (alleen in het geval enige kinderbijdrage wordt vastgesteld). Partijen hebben tijdens de echtscheidingszitting een overeenkomst gesloten over de kinder- en partnerbijdrage. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de afspraak in strijd is met de dwingendrechtelijke bepaling dat iedere ouder tenminste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Rechtbank stelt vast dat dat hier niet het geval is, maar dat hier is afgezien van het vorderen van de kinderbijdrage.

Ook het beroep van de vrouw op vernietiging van de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden wordt afgewezen.

Omdat er in de tussen partijen gesloten overeenkomst bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven en er geen wijziging van omstandigheden is die maakt dat in het licht van alle omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht, zal het verzoek van de vrouw (en daarmee ook het verzoek van de man) worden afgewezen.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/577964 / FA RK 19-6033

Beschikking van 22 oktober 2020 betreffende de onderhoudsbijdragen

in de zaak van:

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende te [woonplaats vrouw] ,

advocaat mr. C.G.A. van Stratum te Rotterdam,

t e g e n

[naam man] , de man,

wonende te [woonplaats man] ,

advocaat mr. R. Bottenheft te Velsen-Zuid.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 11 juli 2019;

het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 6 september 2019;

het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 31 oktober 2019;

de brief met bijlagen van de vrouw van 10 september 2020;

de brief met bijlagen van de man van 11 september 2020;

de brief met bijlagen van de man van 14 september 2020.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak tussen partijen met zaak- en rekestnummer C/10/559331 / FA RK 18-7701. Daarbij zijn verschenen:

de vrouw met haar advocaat;

de man met zijn advocaat.

1.3.

Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

1.4.

De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft op 17 september 2020 een gesprek met de kinderrechter gehad.

2. De vaststaande feiten

2.1.

Het huwelijk van partijen is op 7 december 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 mei 2018 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Partijen zijn de ouders van de minderjarige:

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] .

2.3.

Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3. De beoordeling

3.1.

Onderhoudsbijdragen

3.1.1.

De vrouw verzoekt, na vermeerdering van haar eerdere verzoek, vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage) van € 1.020,- per maand, met ingang van 15 december 2016.

3.1.2.

De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt voorwaardelijk – voor het geval de rechtbank enige kinderbijdrage vaststelt – vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) van € 4.869,- per maand, met ingang van 6 september 2019.

Overeenkomst

3.1.3.

De man stelt zich op het standpunt dat partijen tijdens de mondelinge behandeling inzake de echtscheiding in 2018 een overeenkomst hebben gesloten over de onderhoudsbijdragen. Dit wordt door de vrouw niet betwist. Er staat dan ook vast dat er sprake is van een overeenkomst tussen de vrouw en de man over de onderhoudsbijdragen.

3.1.4.

Over de (inhoud van) deze overeenkomst staat in de echtscheidingsbeschikking van 25 mei 2018 van deze rechtbank het volgende opgenomen:

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de vrouw alle kosten ten behoeve van de minderjarige zal dragen, met uitzondering van de kosten die verbonden zijn aan een verblijf van de minderjarige bij de man. Deze kosten komen voor rekening van de man.

Om die reden heeft de vrouw haar verzoek ten aanzien van de kinderbijdrage ingetrokken, waardoor de gronden van dat verzoek niet meer kunnen worden onderzocht en het verzoek zal worden afgewezen.

In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2018 staat:

Over de partner- en kinderalimentatie hebben partijen ook afspraken gemaakt. De man trekt zijn verzoek tot partneralimentatie in. Ten aanzien van de kosten van [naam minderjarige] zijn partijen overeengekomen dat de vrouw de kosten van [naam minderjarige] voor haar rekening gaat nemen met uitzondering van de kosten die de man heeft voor [naam minderjarige] als er contact is.

Het is juist dat de vrouw dus alle kosten behalve de kosten die verbonden zijn aan de zorgregeling betaalt.

Wel of geen strijd met dwingendrechtelijke bepaling

3.1.5.

De vrouw beaamt dat dit is wat er is afgesproken op zitting, maar zij stelt dat de afspraak die partijen hebben gemaakt in strijd is met de dwingendrechtelijke bepaling dat iedere ouder tenminste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Volgens de vrouw is de overeenkomst daarom nietig.

3.1.6.

De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de vrouw terecht stelt, kan een partij geen overeenkomst sluiten waarin afstand wordt gedaan van de kinderbijdrage. Dit is in strijd met de openbare orde en artikel 1:400 lid 2 BW . Wel kan een partij op een bepaald moment afzien van het vorderen van de kinderbijdrage. Uit de voornoemde inhoud van de afspraken die zijn gemaakt, begrijpt de rechtbank dat de vrouw geen kinderbijdrage vraagt als de man ook geen partneralimentatie vraagt. Hieruit blijkt niet dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht om een kinderbijdrage te vragen, maar eerder dat zij vooralsnog heeft afgezien van het vragen van een kinderbijdrage. Dat betekent dat de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig is.

Misbruik van omstandigheden

3.1.7.

De vrouw stelt verder dat zij ten tijde van het maken van de afspraak onder hoge druk stond en dat zij niet volledig in staat was om de gevolgen van de overeenkomst te overzien. Voor zover de vrouw hiermee een beroep doet op vernietiging van de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden, overweegt de rechtbank het volgende.

3.1.8.

De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 3:44 lid 4 BW misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hij weet of moet begrijpen dat hij hem daarvan zou behoren te weerhouden.

3.1.9.

Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2018 blijkt niet dat er door de rechtbank of de man oneigenlijke druk is uitgeoefend op de vrouw om de overeenkomst te sluiten. Ook blijkt hieruit niet van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vrouw de overeenkomst zou hebben gesloten. Bovendien werd de vrouw tijdens het sluiten van de overeenkomst bijgestaan door een advocaat. In het licht van deze omstandigheden, heeft de vrouw haar stelling dat er sprake was van misbruik van omstandigheden onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling van de vrouw.

Wijziging van omstandigheden

3.1.10.

Vervolgens zal beoordeeld moeten worden of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW op grond waarvan de overeenkomst betreffende de kinderbijdrage kan worden gewijzigd.

Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende het levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Indien partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken is wijziging van de overeenkomst alleen mogelijk als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat in het licht van alle omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht. Daarbij moet worden gelet op hetgeen partijen destijds in het licht van alle afspraken voor ogen stond.

3.1.11.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn partijen bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. Door de man is onbetwist gesteld dat partijen ten tijde van het maken van de afspraken beiden werden bijgestaan door een eigen advocaat, dat er al gedurende anderhalf jaar werd overlegd over de afwikkeling van de echtscheiding waarbij ook de onderhoudsbijdragen aan de orde waren en er berekeningen waren gemaakt om de hoogte van de onderhoudsbijdragen te bepalen. Daarnaast lag het ook niet voor de hand dat de man naar de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht geen kinderbijdrage hoefde te voldoen aangezien hij ten tijde van het maken van de afspraken ruim voldoende inkomen had om een kinderbijdrage te kunnen voldoen en er niet gesteld of gebleken is dat de man zodanige lasten had dat hij de kinderbijdrage niet kon voldoen. Bovendien is de afwijzing van de wettelijke maatstaven met betrekking tot de kinderbijdrage gelet op de totale afspraken (de vrouw vraagt niet om een kinderbijdrage als zij geen partneralimentatie aan de man hoeft te betalen) goed te begrijpen.

3.1.12.

De vrouw heeft niet gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat in het licht van alle omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht.

Indien de vrouw met haar stellingen dat zij er na de mondelinge behandeling van 25 april 2018 achter is gekomen dat de man in andere procedures financiële stukken heeft verzwegen en bewerkt, waardoor een deel van het vermogen van de man buiten de verdeling is gebleven, en dat er momenteel geen sprake is van een zorgregeling, heeft bedoeld een beroep te doen op wijziging van omstandigheden, dan is dat onvoldoende. De vrouw heeft niet gesteld dat en op welke manier deze omstandigheden een rol gespeeld hebben bij het maken van de afspraak over de kinderbijdrage. Afgesproken is dat de man geen kinderbijdrage zou betalen en alleen de kosten van de minderjarige zou betalen als de minderjarige bij hem verbleef in het kader van de zorgregeling. Op het moment van het maken van de afspraken was er echter geen sprake van een zorgregeling en die zorgregeling is ook nooit tot stand gekomen. Er is ook niet gesteld of gebleken op welke wijze het verzwijgen of bewerken van de financiële stukken door de man over zijn vermogen van invloed was op de (hoogte van de) kinderbijdrage en het maken van de afspraak over de kinderbijdrage.

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden die maakt dat in het licht van alle omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht.

Conclusie ten aanzien van de kinderbijdrage

3.1.13.

Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een kinderbijdrage zal worden afgewezen.

Voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de man tot vaststelling van een partnerbijdrage

3.1.14.

Nu het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen, behoeft het verzoek van de man tot vaststelling van een partnerbijdrage geen behandeling meer. Dit verzoek zal worden afgewezen.

3.2.

Proceskosten

3.2.1.

De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer.

3.2.3.

In hetgeen de man heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van compensatie van de proceskosten. De rechtbank zal dan ook bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst het verzoek van de vrouw af;

4.2.

wijst het verzoek van de man af;

4.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. D.I. Hendriks-van Wel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A.C. van Dijk op

22 oktober 2020.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature