Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Renovatie PTT-gebouw Rotterdam. Geen aannemingsovereenkomst of bouwteamovereenkomst tot stand gekomen tussen partijen. Afgebroken onderhandelingen: Geen toewijzing vordering ter zake positief contractsbelang, maar wel toewijzing vordering terzake negatief contractsbelang.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

Zittingsplaats Rotterdam

zaaknummer / rolnummer: C/10/556717 / HA ZA 18-770

Vonnis van 9 oktober 2019

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam eiseres] ,

gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. H.A.H.W. Meijer te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam gedaagde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. P.E.M. Klein te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het exploot van dagvaarding van 7 augustus 2018, met producties;

- de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;

- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;

het tussenvonnis van 9 januari 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;

de akte overlegging producties van de zijde van [naam gedaagde] ;

het proces-verbaal van comparitie van 13 maart 2019;

de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie, met producties;

de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[naam gedaagde] is een aannemersbedrijf wiens speerpunt ketensamenwerking is, dat wil zeggen dat zij voor onderdelen van een project samenwerkt met diverse partijen. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is directeur van [naam gedaagde] .

2.2.

[naam gedaagde] heeft zich in 2017 ingeschreven als hoofdaannemer voor het werk dat bestaat uit de renovatie en de transformatie van het voormalige [pand] gelegen aan de [projectadres] (hierna: het project). De opdrachtgever ter zake het project is [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Het [pand] bestaat uit zes bouwlagen inclusief kelder.

2.3.

BOAG, een bureau dat advies en management levert, is vanaf het begin als integraal projectmanager betrokken bij het project.

De installatietechnisch adviseur van [naam 2] is [naam adviesbureau] (hierna: [naam adviesbureau] ).

2.4.

[naam eiseres] is een installatiebedrijf dat zich onder meer richt op werktuigbouwkundige installaties (hierna: W-installatiewerkzaamheden).

[naam 3] (hierna: [naam 3] ) is directeur van [naam eiseres] .

2.5.

Ten behoeve van de W-installatiewerkzaamheden voor het project heeft [naam gedaagde] [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) benaderd en deze verzocht een aanbieding te doen. [naam bedrijf] en [naam gedaagde] hebben vaak samengewerkt.

[naam 3] is in de periode 2012 tot en met juni 2017 in dienst geweest van [naam bedrijf] .

2.6.

[naam bedrijf] heeft aan [naam gedaagde] voorgesteld om [naam eiseres] een offerte te laten uitbrengen en heeft in overleg met [naam gedaagde] [naam eiseres] met dat verzoek benaderd. In reactie daarop heeft [naam 3] dhr. [naam 4] van [naam bedrijf] als volgt bericht bij e-mail van 22 november 2017:

“ [naam 4] ik heb mijzelf er ook even in verdiept maar dit is geen gewoon simpel werkje, hier moet in offerte stadium al een stuk engineering gebeuren om bijvoorbeeld vast te stellen hoeveel WP er opgesteld moeten worden etc. tevens dienen er diverse prijzen alsnog opgevraagd te worden, dus dat wordt niks om prijs vrijdag ingediend te krijgen, daar is zeker 2 weken voor nodig.

Ik heb tevens nog niet gehoord of [naam gedaagde] akkoord is dat ik het oppak, dus laat mij dat ook nog even weten a.u.b.? (…)”

2.7

[naam 4] heeft bij e-mail van 22 november 2017 als volgt gereageerd op voornoemde e-mail van [naam 3] :

“ [naam 3] ,

[naam gedaagde] is geheel akkoord

Bel [naam 1] anders even”

2.8.

[naam eiseres] heeft op 24 november 2017 op basis van het initiële bestek en ontwerp dat uitging van het realiseren van appartementen en kantoren een offerte aan [naam gedaagde] uitgebracht ter hoogte van € 784.934,00, waarbij in de begeleidende e-mail het volgende aan [naam gedaagde] is gemeld:

“Beste [naam 1] , hierbij na twee dagen intensief werk onze offerte voor de W-installaties voor de herbestemming van het [pand] te Rotterdam.

Bestek, tekeningen en principeschema laat geen ruimte voor alternatieven, alsmede was de tijd te kort om alle elementen met mogelijke alternatieven aangevraagd te krijgen. Offerte is dan ook geheel conform bestek, tekeningen en principeschema, waar na een mogelijke gunning altijd nog gekeken kan worden naar alternatieven voor warmtepompen, zonnecollectoren, regeltechniek, individuele installaties t.b.v. de appartementen etc. etc. Voor nu zijn de offertes zoals meegestuurd bij de aanvraag opgenomen t.b.v. warmtepompen en zonnecollectoren.

Succes.”

2.9.

[naam 1] heeft bij e-mail van 24 november 2017 als volgt gereageerd op de ontvangen offerte van [naam eiseres] :

“Bedankt [naam 3] ,

Dat is snel!!

Vanmiddag spreken we hem graag even met je door.

Kan jij dan ook voor ons aangeven wat er exact in zit en wat wij nog moeten rekenen? Bijv. elektra ed.

Tot vanmiddag.”

2.10.

Op 4 december 2017 heeft [naam eiseres] aan [naam gedaagde] een nieuwe offerte verstrekt ter hoogte van € 587.452,00. De nieuwe offerte is gebaseerd op door [naam 2] gewijzigde bouwplannen ten aanzien van de functie van het gebouw in die zin dat de kantoren vervielen en enkel nog appartementen gerealiseerd zouden worden.

2.11.

Op 14 december 2017 heeft [naam eiseres] aan [naam gedaagde] een offerte uitgebracht ter hoogte van € 495.000,00. In de offerte is vermeld:

“Naar aanleiding van ons telefonisch overleg van hedenmorgen, hebben wij onze offerte aangepast. Hiermee komen al onze voorgaande offertes te vervallen.

(…)

Uitgangspunt bij deze offerte is dat alle kantoren zijn komen te vervallen en worden vervangen door appartementen. De collectieve installatie blijft gehandhaafd. Er komt geen uitbreiding van de collectieve warmtapwater installatie t.b.v. de extra appartementen. Anders dan in onze offerte d.d. 4-12-2017 wordt het tekort aan warmtapwater d.m.v. elektrische boilers t.b.v. de appartementen op de 4e verdieping gecompenseerd.

(…)

Op al onze transacties zijn van toepassing de ALIB 2007 leverings- en betalingsvoorwaarden. (…)”

2.12.

[naam gedaagde] heeft bij e-mail van 14 december 2017 een e-mail van BOAG doorgestuurd aan [naam eiseres] , waarin het volgende is vermeld: “(…) Ik heb contact gehad met onze installatieadviseurs. Ze geven aan dat ze wel mogelijkheden zien om alle appartement verdiepingen aan te sluiten op het huidige installatieconcept. Het is namelijk niet praktisch (mede vanuit exploitatie oogpunt) om met verschillende installatieconcepten te werken. Het uitzoekwerk om de ene appartement verdieping full electric te maken komt hiermee dan te vervallen.

Ook de koelbehoefte veranderd namelijk door het vervallen van de kantoorlagen. Het gehele installatieconcept zou aan de tekentafel daarom herzien moeten worden om het weer uitgelijnd te krijgen op de scopewijziging en zou dus ook mogelijk moeten zijn volgens de adviseurs.

Het uitgangspunt is dus om het huidige installatieconcept te handhaven maar dan evt. vergroten van de capaciteiten (bijv. het bijplaatsen van een centrale boiler gaf de adviseur aan). Er moet in ieder geval gerekend worden en dat gaat voor nu niet lukken. Daarvoor moeten adviseurs en installateur met elkaar om tafel gaan zitten. (…)”.

2.13.

[naam 5] (hierna: [naam 5] ), projectmanager bij BOAG, heeft op 5 januari 2018 aan [naam 1] van [naam gedaagde] de volgende e-mail verstuurd:

“Hoi [naam 6] ,

Kan ik de afspraak dan bevestigen? Hebben jullie het al afgestemd met de installateur?”

2.14.

In reactie op de onder 2.13. weergegeven e-mail heeft [naam 1] [naam 5] als volgt bericht:

“Beste [naam 5] ,

Dinsdagmorgen is voor mij een beetje lastig (kan hooguit van 11.30-12.30 voor mij zou dinsdagmiddag beter passen vanaf 15.00 uur is dat een optie??

Ik heb onze installateur nog niet kunnen spreken, hoop ik vandaag of morgen te horen.

2.15.

[naam 5] heeft op 9 januari 2018 een e-mail met als onderwerp ‘locatiewijziging installatieoverleg Binnenrotte’ gestuurd aan de genodigden waaronder [naam 1] , waarin het volgende is vermeld:

“(...) @ [naam gedaagde] : de locatiewijziging graag nog doorgeven aan jullie installateur.

Tot vanmiddag!”

[naam 1] heeft deze e-mail op 9 januari 2018 doorgestuurd aan [naam 3] .

2.16.

Op 9 januari 2018 heeft een overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van [naam 2] , BOAG, [naam adviesbureau] , [naam gedaagde] . [naam 3] was namens [naam eiseres] aanwezig op dit overleg.

2.17.

Op 10 januari 2018 heeft [naam 3] dhr. [naam 7] en [naam 1] als volgt bericht:

“(…) Eerst even een kleine opsomming van de zaken die wij gisteren besproken hebben en die t.o.v. het bestek worden gewijzigd:

- Waterleiding in gehele gebouw van kunststof merk Rehau, behoudens leidingen vanaf de zonnecollectoren naar de technische ruimte in de kelder;

- Er is geen sprake van het aansluiten op bestaande regeltechniek, deze is geheel verwijderd en tevens vervalt de overwerkregeling;

- Koelvermogen is gewoon wat de lucht/water warmtepomp levert zoals die door [naam adviesbureau] is geselecteerd, ondanks dat er eigenlijk meer koelvermogen nodig zou zijn conform bestek, dit type is volgens [naam adviesbureau] tevens een buitenopstelling;

- Riolering in kelder in PE en de rest in PP, HWA’s in PVC gelijmd;

- Warmtemeters (indien nodig) van merk Ista;

- Wordt later onderzocht of er voordeliger alternatieven zijn voor de Carrier warmtepompen;

- Badkamer radiator wordt een elektrische;

- Sanitair gewoon standaard, merk of type niet van belang;

- Vuilwaterpompen en pompen, gelijkwaardig aan Grundfoss.

[naam adviesbureau] past ontwerptekeningen en principeschema aan zodat deze tot de contractstukken kunnen behoren als zijnde ontwerp principe, [naam eiseres] Installaties maakt werktekeningen van haar installaties. De lucht/water warmtepomp voor de TR op de 4e verdieping weegt ca. 700 kg.

Overzicht van prijswijzigingen t.o.v. onze offerte d.d. 14-12-2017:

- WTW ventilatie t.b.v. de appartementen omzetten naar mechanische ventilatie geeft minderprijs van -/- € 21.300,00

- Appartementen direct voorzien van koeling d.m.v. vloerkoeling/verwarming geeft meerprijs van +/+ € 22.180,00

Indien WTW vervalt doen wij kostenneutraal vloerkoeling aanbrengen in de appartementen

- Voorziening koeling appartementen in zijn geheel weglaten geeft minderprijs van -/- € 875,00

- Laten vervallen van de warmtemeters t.b.v. de appartementen geeft minderprijs van -/- € 1.300.00

- Het extra aanbrengen van 4e warmwatertap voorraadvat 1000 liter geeft een meerprijs van +/+ € 5.560,00

Is aanpassing op principeschema d.d. 3-11-2017 ”

2.18.

[naam adviesbureau] heeft bij e-mail van 15 januari 2018 aan [naam 5] de volgende e-mail verstuurd:

“(…) Bij deze ontvang je enkele aangepaste tekeningen voor de Binnenrottekade. Het verzoek is om deze stukken verder te distribueren naar alle partijen.

(…) Verdere uitwerking zal in uitvoering door aannemer opgepakt moeten worden.”

2.19.

[naam 5] heeft bij e-mail van 15 januari 2018 aan [naam 2] , [naam gedaagde] en [naam 3] een optimalisatievoorstel van [naam adviesbureau] doorgestuurd.

2.20.

In februari 2018 heeft tussen [naam 7] van [naam gedaagde] en [naam 3] een e-mailwisseling plaatsgevonden over wijzigingen ten aanzien van onder meer sanitaire voorzieningen.

2.21.

[naam 7] van [naam gedaagde] heeft [naam 5] bij e-mail van 7 februari 2018 als volgt bericht:

“(…) Wij hebben al wat voorwerk gedaan met betrekking tot de W-installatie, [naam eiseres] heeft contact gezocht met Carrier (de voorgeschreven leverancier van warmtepomp). Deze komen nu plots met een gegeven wat ons niet bekend was, maar kennelijk wel met de adviseur is gedeeld. Kun jij hier helderheid in verschaffen? De nu geselecteerde warmtepomp voldoet dus niet, en er dient een zwaardere variant te worden gekozen. Je begrijpt dit hebben wij niet voorzien.”

2.22.

[naam 5] heeft bij e-mail van 15 februari 2018 [naam 7] van [naam gedaagde] als volgt bericht:

“(…) Hierbij de reactie van [naam 8] inzake de warmtepompen, zie onderstaand in rood:

[DMA] in principeschema een 3-weg klep toegevoegd om lagere temperatuur te kunnen maken voor de WP aan de secundaire zijde. Deze in overleg met Carrier. Installateur dient deze dan te koppelen met de regeltechniek en op basis van aanvoer/retour temperatuur te mengen met de afgifte van de TSA KPN . Vermogen cq type warmtepomp aan te houden.

Graag afstemmen met jullie installateur.”

2.23.

[naam 7] van [naam gedaagde] heeft de onder 2.22. weergegeven e-mail aan [naam 3] doorgestuurd met daarbij de volgende vraag:

“Beste [naam 3] ,

Kreeg deze reactie terug op jullie bevindingen, kun je hier wat mee?”

2.24.

Op 5 maart 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [naam eiseres] en de heren [naam 9] en [naam 7] van [naam gedaagde] . [naam eiseres] heeft op 6 maart 2018 een e-mail aan [naam gedaagde] verstuurd met de volgende inhoud:

“Hieronder een aangepast prijzenoverzicht n.a.v. ons overleg van gistermiddag, waarin de volgende zaken zijn opgenomen cq. vervallen:

Offerte 14-12-2017 € 495.000,00

4e buffervat warmtapwater mail d.d. 10-1-2018 € 5.560,00

Koeling in appartementen mail d.d. 10-1-2018 € 22.180,00

Fontein in 20 appartementen mail d.d. 5-2-2018 € 7.100,00

2e wastafel aansluiting 20 appartementen € 3.970,00

Montage badkamermeubels appartementen € 4.200,00

Vervallen 20 wastafels uit basis € - 3.223,00

Vervallen 20 spiegels € - 635,00

Vervallen Horeca installaties € - 9.952,00

Vervallen keukenkranen mail d.d. 19-2-2018 € - 1.780,00

------------------

Totaal € 522.420,00

De vetvangput is niet door ons begroot, maar nogmaals de uitgangspunten in het installatiebestek gelezen te hebben, had ik dat wel moeten doen, aangezien de aannemer van het installatiebestek de installateur van het bestek is. Als jullie deze ook niet opgenomen hebben zal ik deze leveren, uiteraard voor mijn kosten. Plaatsen door grondwerker [naam gedaagde] , aansluiten doen wij weer.”

2.25.

Partijen hebben vervolgens een vervolgafspraak gemaakt voor 21 maart 2018.

2.26.

[naam gedaagde] heeft op 19 maart 2018 telefonisch aan [naam eiseres] medegedeeld dat [naam bedrijf] de W-installatiewerkzaamheden voor het project gaat uitvoeren in plaats van [naam eiseres] voor een overeengekomen bedrag van € 490.000,00.

2.27.

De bouwwerkzaamheden zijn in maart 2018 aangevangen.

2.28.

[naam 4] van [naam bedrijf] heeft op 19 maart 2018 het volgende WhatsApp-bericht aan [naam 3] verstuurd:

“Ik begrijp niet dat jij het gevoel heb dat je genaaid wordt. Een paar weken geleden benaderde [naam 1] mij voor het [pand] i.o.m. [naam 10] hebben wij besloten dat wij niet geïnteresseerd waren in dit project (zijn we nog steeds niet) i.o.m. [naam 10] heb ik toen jou benaderd voor dit project wij zagen dit voor jou als een mooie opstap (no hard feelings) Echter hebben wij dit standpunt bij moeten stellen gezien jou acties van de laatste maand het voelt echt als genaaid worden als je iemand een project gunt hij het met jou personeel wil uitvoeren. Ik ben van mening dat als je genaaid wordt je er minstens een goed gevoel aan moet overhouden en daar heb ik dan ook vrijdag geheel op eigen initiatief voor gezorgd. Jammer dat we niet naast elkaar met wederzijds respect in de markt kunnen opereren. Wij hebben dan ook vandaag de HR manager opdracht gegeven om via sociaalmedia personeel van [naam eiseres] te benaderen voor een functie binnen de [naam bedrijf] installatie groep. Desnoods gaan we de projecten bezoeken waar zij actief zijn.

Wie de kal kaatst……..”

2.29.

[naam eiseres] heeft op 13 juli 2018 ten laste van [naam gedaagde] onder vijf afzonderlijke derden conservatoir beslag gelegd.

3 Het geschil

in conventie 3.1.

[naam eiseres] vordert bij dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. primair [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen primair € 88.352,58;

II. subsidiair [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen € 52.768,58;

III. meer subsidiair [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen € 52.224,00;

IV. uiterst subsidiair [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen € 17.632,00;

V. in alle gevallen [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag van voldoening;

VI. in alle gevallen [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen € 1.658,53 aan buitengerechtelijke incassokosten;

VII. in alle gevallen [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de beslagkosten van € 2.005,85, en de nakosten van € 239,00, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen 14 dagen is voldaan.

3.2.

[naam gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in (voorwaardelijke) reconventie

3.4.

[eiseres] vordert voor zover in conventie de vorderingen van [verweerster] worden afgewezen althans [eiseres] niet wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan [verweerster] , [verweerster] te veroordelen tot vergoeding van de schade van [eiseres] van € 1.214.435,70 + PM binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis en vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten.

3.5.

[verweerster] voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie 4.1.

[naam eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat tussen haar en [naam gedaagde] een mondelinge overeenkomst van (onder)aanneming van werk tot stand is gekomen en dat [naam gedaagde] door opzegging van deze overeenkomst op grond van artikel 7:764 lid 2 BW gehouden is tot betaling van de aanneemsom minus de besparingen van [naam eiseres] , zijnde een bedrag van € 88.352,58 exclusief btw.

4.2.

De rechtbank neemt bij de beantwoording van de vraag of tussen partijen een overeenkomst van (onder)aanneming van werk tot stand is gekomen het volgende tot uitgangspunt.

Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 BW tot stand door een aanbod en een aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden, maar kunnen in elke vorm geschieden en kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). Of een overeenkomst tot stand is gekomen, moet volgens de Hoge Raad worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf: het is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden.

Een overeenkomst kan tot stand komen ook als partijen het niet over alle onderdelen van de overeenkomst eens zijn, ook wel een rompovereenkomst genoemd. Of een rompovereenkomst tot stand is gekomen, hangt volgens de Hoge Raad eveneens af van de bedoeling van partijen. De Hoge Raad heeft een aantal gezichtspunten genoemd die relevant kunnen zijn bij de vaststelling van die bedoeling van partijen: (i) de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, (ii) het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en (iii) de omstandigheden van het geval. Het eerstgenoemde criterium houdt in dat indien partijen het eens zijn over de wezenlijke elementen van een overeenkomst (de essentialia), een overeenkomst op hoofdpunten kan worden aangenomen. Wat een wezenlijk element van een overeenkomst is, is primair aan partijen om aan te geven. Het komt daarbij weer aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard.

Het tweede criterium houdt volgens de Hoge Raad in dat indien partijen niet het voornemen hebben verder te onderhandelen, dit een aanwijzing is dat partijen er op hoofdpunten uit zijn.

4.3.

De rechtbank kan [naam eiseres] niet volgen in haar stelling dat partijen op 5 en 6 maart 2018 alle essentialia van hun overeenkomst hebben uitonderhandeld. [naam eiseres] spreekt zichzelf hiermee immers tegen nu zij tevens betoogt dat over de hoogte van de aanneemsom nog geen overeenstemming bestond aangezien partijen op 5 maart de onderdelen van het als productie 10 overgelegde overzicht van [naam gedaagde] , waarin een prijs van € 517.103,00 is vermeld, hebben besproken en dat zij het slechts nog over een financieel verschil van € 5.000,00 eens moesten worden waarvoor op 21 maart 2018 een finaliseringsgesprek was gepland. Reeds uit deze stelling van [naam eiseres] volgt dat partijen nog geen (volledige) overeenstemming hadden bereikt over volgens [naam gedaagde] het meest wezenlijke element van de beoogde overeenkomst, te weten de prijs. In dat verband acht de rechtbank van belang dat [naam gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat het prijzenoverzicht dat in de e-mail van 6 maart is weergegeven een correctie betreft van [naam eiseres] op voornoemd overzicht van [naam gedaagde] en dat het totaalverschil in bedragen weliswaar slechts € 5.000,00 is, maar dat de opsomming van posten op meerdere punten van elkaar verschilt. Zo zijn in de e-mail vier posten vermeld die niet zijn vermeld in het overzicht van [naam gedaagde] en is in het overzicht van [naam gedaagde] een post vermeld die niet vermeld is in de e-mail van [naam eiseres] . De prijzen hebben aldus niet betrekking op dezelfde scope van werkzaamheden. [naam eiseres] stelt ook zelf dat zij op 5 maart 2018 constateerde dat nog enkele onderdelen ontbraken, waarop de heren [naam 9] en [naam 7] vroegen of [naam eiseres] dat nog zou kunnen aanvullen, zodat het twee weken later kon worden afgerond. Dat aanvullen heeft [naam eiseres] in haar e-mail van 6 maart 2018 gedaan. Dit duidt erop dat partijen op 5 maart 2018 nog niet in het stadium waren beland dat zij reeds overeenstemming hadden bereikt over de inhoud van de uit te voeren werkzaamheden en de daarbij behorende prijzen. Ook de zinssnede in de betreffende e-mail van [naam eiseres] over het leveren en het plaatsen van de vetvangput is aan te merken als een aanbod richting [naam gedaagde] , terwijl niet is gesteld en ook uit niets blijkt dat [naam gedaagde] met dat aanbod heeft ingestemd, zodat ook ten aanzien van dat punt nog nadere afstemming tussen partijen diende plaats te vinden. De nadien geplande vervolgafspraak van 21 maart 2018 dient -zoals door [naam gedaagde] is gesteld- in dat kader te worden bezien. Partijen zijn echter niet meer tot overeenstemming gekomen doordat [naam gedaagde] de onderhandelingen op 19 maart 2018 heeft afgebroken.

Op grond van het voorgaande kan aldus niet worden geoordeeld dat in maart 2018 reeds een aannemingsovereenkomst met een voldoende bepaalde inhoud ten aanzien van de essentialia daarvan tot stand is gekomen. Nu geen sprake is van een overeenkomst van (onder)aanneming, kan [naam eiseres] niet op grond van artikel 7:764 BW aanspraak maken op het primair gevorderde bedrag. De primaire vordering is derhalve bij gebreke van een deugdelijke grondslag niet toewijsbaar.

4.4.

De rechtbank constateert overigens dat [naam eiseres] in punt 5 van de dagvaarding stelt dat [naam eiseres] en [naam gedaagde] hebben afgesproken dat indien [naam gedaagde] de opdracht zou krijgen, [naam eiseres] ook de opdracht zou krijgen en dat [naam gedaagde] op 21 februari 2018 de opdracht voor het hoofdwerk van [naam 2] heeft gekregen. Voor zover zij hiermee heeft willen stellen dat partijen een tot het aangaan van een (onder)aannemingsovereenkomst verplichtende voorovereenkomst zijn aangegaan, krachtens welke [naam gedaagde] zich heeft verbonden om, zo het beoogde werk haar wordt gegund door [naam 2] , een bepaald onderdeel daarvan aan [naam eiseres] op te dragen, waartegenover [naam eiseres] zich op voorhand heeft verplicht dat onderdeel uit te zullen voeren op de in de voorovereenkomst bepaalde condities, heeft [naam eiseres] deze stelling, in het licht van de betwisting door [naam gedaagde] , op geen enkele wijze onderbouwd. Nu [naam eiseres] ook geen bewijsaanbod daartoe heeft gedaan, zal de rechtbank aan de gestelde afspraak voorbijgaan.

4.5.

[naam eiseres] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat tussen haar en [naam gedaagde] een bouwteamovereenkomst tot stand is gekomen en dat laatstgenoemde is tekortgeschoten in de daaruit voor haar voortvloeiende verplichting om door te onderhandelen met [naam eiseres] zolang er een redelijke kans op succes bestaat. [naam eiseres] stelt in dat kader dat [naam gedaagde] aan te merken is als opdrachtgever, omdat zij [naam eiseres] als haar W-installateur heeft betrokken in het bouwteam en dat partijen hebben afgesproken dat [naam eiseres] in het bouwteam zou participeren en zou adviseren vanuit haar installatietechnische invalshoek en dat [naam gedaagde] in ruil daarvoor mondeling heeft toegezegd dat zij eerst en alleen met [naam eiseres] in onderhandeling zou treden.

4.6.

[naam gedaagde] betwist dat tussen partijen sprake is geweest van een samenwerking in bouwteamverband, ook niet voor wat betreft haar eigen samenwerking met [naam 2] en het ontwerpteam, en zij betwist dat zij [naam eiseres] heeft uitgenodigd om plaats te nemen in een bouwteam en dat partijen een bouwteamovereenkomst hebben gesloten. Bovendien is kenmerkend voor de samenwerking in een bouwteam dat zij geschiedt op gelijke voet, terwijl in een eventuele samenwerking tussen [naam eiseres] als onderaannemer en [naam gedaagde] als hoofdaannemer sprake zou zijn ondergeschiktheid van [naam eiseres] ten opzichte van [naam gedaagde] . Tot slot hebben partijen geen exclusiviteit afgesproken.

4.7.

Voorop gesteld wordt door de rechtbank dat het traditionele verloop van een bouwproces is dat eerst een ontwerp voor de bouw wordt vervaardigd en dat pas wanneer dit in definitieve vorm gereed is, vervolgens de uitvoering ervan wordt aanbesteed onder een of meer gegadigden. Deze gang van zaken leidt ertoe dat tussen de bouwprocesfuncties ontwerpen en uitvoeren als het ware een wig wordt gedreven. Daardoor kan tijdens de ontwerpfase niet worden geprofiteerd van de specifieke uitvoerings- en kostendeskundigheid die bij professionele uitvoerders aanwezig is. Er bestaat echter een figuur die erop is gericht de traditionele scheiding tussen ontwerp- en uitvoeringsfunctie te doorbreken: het bouwteam. Een bouwteam is een tijdelijke vorm van samenwerking, waarbij de deelnemers in gecoördineerd verband de werkzaamheden verrichten die uit de eigen functie voortkomen, en daarnaast - waar mogelijk - door het geven van advies meewerken aan de taakvervulling van collega-deelnemers. De bouwteamovereenkomst is geen doel op zich, maar vormt een kader waarbinnen partijen naar de uiteindelijk beoogde aannemingsovereenkomst toe werken. De beide aan de uitvoeringsfase voorafgaande stadia, te weten ontwerp en prijsvorming, worden door haar omvat. De basis voor de samenwerking in een bouwteam wordt gewoonlijk gelegd door bilaterale afspraken tussen de opdrachtgever enerzijds en elk van de aan het team deelnemende ontwerp- of uitvoeringsdeskundigen anderzijds, welke afspraken plegen in te houden dat de contractspartijen hun taken zullen vervullen in het verband van een bouwteam. Deze afspraak wordt dan tot onderdeel gemaakt van de overeenkomst die de opdrachtgever met ieder van hen sluit. Deze overeenkomst heeft het karakter van een voorbereidende hulpovereenkomst. De opdrachtgever moet zich op grond van deze overeenkomst op een redelijke manier inspannen om tot prijsovereenstemming te komen, maar als dat ondanks voldoende inspanning niet lukt, dan is de functie van de bouwteamovereenkomst uitgewerkt en herleeft de vrijheid van de opdrachtgever om met andere gegadigden in contact te treden.

4.8.

Uitgaande van het hiervoor geschetste juridisch kader kan, anders dan [naam eiseres] meent, geen sprake zijn van een bouwteamovereenkomst tussen haar en [naam gedaagde] , omdat [naam gedaagde] niet als opdrachtgever zoals hiervoor bedoeld kan worden aangemerkt. [naam 2] is immers ter zake het onderhavige project de opdrachtgever en degene die een eventuele bouwteam kan samenstellen en dienaangaande een bouwteamovereenkomst met alle betrokken partijen, waaronder eventueel [naam eiseres] , kan aangaan en op wie de onderhandelplicht zou kunnen rusten. Gelet hierop wordt het bewijsaanbod van [naam eiseres] ter zake het bestaan van de gestelde bouwteamovereenkomst tussen haar en [naam gedaagde] gepasseerd en is de subsidiaire vordering niet op deze grondslag toewijsbaar.

Voor zover [naam eiseres] bedoeld heeft dat tussen haar en [naam 2] een bouwteamovereenkomst tot stand is gekomen, heeft zij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en had [naam eiseres] bovendien jegens [naam 2] een vordering dienen in te stellen, hetgeen zij in de onderhavige procedure niet heeft gedaan.

4.9.

[naam eiseres] heeft daarnaast aan haar subsidiaire vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van afgebroken onderhandelingen, terwijl dat gezien het gerechtvaardigd vertrouwen dat [naam eiseres] had in de totstandkoming van de overeenkomst en overige omstandigheden onaanvaardbaar is.

4.10.

De rechtbank stelt voorop dat als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen -die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen- vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (Hoge Raad 12 augustus 2005, NJ 2005, 467). In dit arrest heeft de Hoge Raad tevens overwogen dat de hiervoor genoemde maatstaf streng en terughoudend moet worden toegepast.

4.11.

[naam gedaagde] voert allereerst als verweer aan dat geen sprake is geweest van onderhandelingen met [naam eiseres] , maar dat [naam eiseres] enkel was gevraagd een prijs neer te leggen, zodat van precontractuele aansprakelijkheid geen sprake kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank was wel degelijk sprake van onderhandelingen over een overeenkomst. Vanaf november 2017 hebben tussen diverse betrokkenen bij dit project, onder wie partijen, vele e-mailwisselingen plaatsgevonden over de inhoud van de te verrichten W-installatiewerkzaamheden, een en ander zoals weergegeven onder de vaststaande feiten. Voorts was [naam eiseres] op verzoek van [naam gedaagde] aanwezig bij de bespreking op 9 januari 2018 en werd [naam eiseres] naar eigen zeggen in die vergadering door [naam gedaagde] gepresenteerd als de installateur van [naam gedaagde] , hetgeen [naam gedaagde] niet heeft weersproken. [naam eiseres] heeft onweersproken gesteld dat tijdens die bespreking de door haar uit te voeren installatiewerkzaamheden zijn besproken en dat zij heeft meegedacht over alternatieven. Dat [naam eiseres] nadien ook diverse voorbereidende werkzaamheden heeft verricht, blijkt onder meer uit de e-mails weergegeven onder 2.17 tot en met 2.23. Op 5 maart hebben partijen nog met elkaar om de tafel gezeten en hebben zij de laatste offerte van [naam eiseres] van 14 december 2017 en het overzicht van [naam gedaagde] (productie 10) met elkaar besproken en heeft [naam gedaagde] [naam eiseres] verzocht een aantal ontbrekende onderdelen aan te vullen, hetgeen [naam eiseres] bij e-mail van 6 maart heeft gedaan. Na ontvangst van die e-mail heeft [naam gedaagde] een vervolgbespreking gepland voor 21 maart 2018. Onder deze omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank sprake van onderhandelingen tussen partijen over een overeenkomst. Vast staat dat [naam gedaagde] op 19 maart 2018 telefonisch aan [naam eiseres] heeft medegedeeld dat de keuze niet op [naam eiseres] is gevallen, hetgeen valt aan te merken als het afbreken van de onderhandelingen.

4.12.

De rechtbank volgt [naam eiseres] echter niet in haar betoog dat de onderhandelingen in een zodanig stadium waren beland dat het afbreken daarvan in strijd was met de goede trouw. Die conclusie stuit af op het reeds eerder vastgestelde gegeven dat partijen ten tijde van het afbreken van de onderhandelingen nog geen overeenstemming hadden bereikt over een van de essentialia van de overeenkomst, te weten de prijs, waardoor geen sprake kon zijn van gerechtvaardigd vertrouwen van [naam eiseres] in het totstandkomen van de overeenkomst. Evenmin kan dat gerechtvaardigd vertrouwen zijn ontleend aan het bestaan van en de deelname aan een bouwteam en de daaruit voortvloeiende plicht om door te onderhandelen zolang een kans op succes bestaat, nu reeds is overwogen dat van een bouwteamovereenkomst geen sprake is geweest.

4.13.

[naam eiseres] heeft daarnaast nog gesteld dat [naam bedrijf] blijkens zijn WhatsAppbericht (2.28 van de vaststaande feiten) van mening was dat [naam eiseres] werknemers van [naam bedrijf] zou hebben benaderd en dat dit kennelijk tot wraaklustige gevoelens bij [naam bedrijf] heeft geleid, waarbij [naam bedrijf] de jarenlange vriendschap tussen [naam gedaagde] en [naam bedrijf] heeft benut om [naam eiseres] ‘eruit te werken’. Voor zover [naam eiseres] hiermee heeft bedoeld te stellen dat het afbreken van de onderhandelingen in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn, wordt overwogen dat deze categorie met name dienst zal kunnen doen wanneer de afbrekende partij zich schuldig heeft gemaakt aan onaanvaardbaar onderhandelingsgedrag, zoals het niet serieus onderhandelen, het aansturen op een breuk of het aanvoeren van een voorgewende reden om de onderhandelingen af te breken. Dat [naam gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijk onaanvaardbaar gedrag is niet gesteld of gebleken. De stellingen van [naam eiseres] zien op de handelswijze van [naam bedrijf] , terwijl dit laatste hier niet ter beoordeling voorligt.

4.14.

Er is derhalve geen grond voor toewijzing van de subsidiaire vordering, dat ziet op het positief contractbelang.

4.15.

Meer subsidiair vordert [naam eiseres] een bedrag van € 52.224,00, aan welke vordering zij ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag legt.

Hoewel deze juridische grondslag niet ondenkbaar is, mocht van [naam eiseres] aanzienlijk meer onderbouwing worden verwacht dan in de dagvaarding onder 45 en 46 is vervat. Ingevolge artikel 6:212 BW is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor beoordeling van een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking is van belang met welk bedrag de verrijkte is verrijkt, met welk bedrag de verarmde is verarmd en voorts in hoeverre het in de bijzondere omstandigheden van het geval redelijk is dat de schade door de verrijkte aan de verarmde wordt vergoed. [naam eiseres] heeft over de gestelde ongerechtvaardigde verrijking bij dagvaarding nauwelijks stellingen ontwikkeld. Naar aanleiding van die genoemde grondslag heeft [naam gedaagde] bij conclusie van antwoord onder 6.12 tot en met 6.16 uitgebreid gemotiveerd verweer gevoerd. Nu [naam eiseres] de genoemde grondslag ook nadien niet (alsnog) naar behoren heeft onderbouwd, is de subsidiaire vordering van [naam eiseres] jegens [naam gedaagde] ook op grond van deze grondslag niet toewijsbaar.

4.16.

Tot slot vordert [naam eiseres] uiterst subsidiair een bedrag van € 17.632,00 aan negatief contractbelang.

Hiervoor is reeds geoordeeld dat de onderhandelingen nog niet in een zodanig stadium waren geraakt dat [naam gedaagde] te goeder trouw de onderhandelingen niet meer had mogen afbreken, maar de rechtbank is van oordeel dat de onderhandelingen reeds wel in een dusdanig stadium waren gekomen dat het [naam gedaagde] niet meer vrij stond de onderhandelingen af te breken, zonder de door [naam eiseres] gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk voor haar rekening te nemen. Uit de onder de vaststaande feiten weergegeven e-mailcorrespondentie blijkt immers voldoende dat [naam eiseres] op verzoek van [naam gedaagde] en/of naar aanleiding van doorgevoerde wijzigingen vanuit het ontwerpteam specifieke werkzaamheden heeft verricht die de normale acquisitiewerkzaamheden overtreffen, zoals het verrichte onderzoek ten aanzien van de Carrier warmtepompen. Van ‘normale kosten’ voor het opstellen van een offerte die behoren tot het normale ondernemersrisico, zoals door [naam gedaagde] gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. In een dergelijke situatie waarin de (onder)aannemer op verzoek van de wederpartij specifieke kosten van voorbereiding maakt, hoewel hij geen zekerheid heeft dat het werk hem zal worden gegund, maar er wel op mag vertrouwen dat zijn kans op gunning groot genoeg is om het maken van de kosten te rechtvaardigen en de (hoofd)aannemer dan afziet van de overeenkomst of het werk gunt aan een derde, brengt de goede trouw mee dat de (hoofd)aannemer aan de (onder)aannemer diens kosten geheel of gedeeltelijk vergoedt. Dat [naam eiseres] er op mocht vertrouwen dat zijn kans op gunning groot genoeg was om het maken van de kosten te rechtvaardigen, volgt uit het gegeven dat [naam gedaagde] gedurende de gehele onderhandelingsperiode [naam eiseres] nimmer heeft gewaarschuwd voor het risico dat de onderhandelingen, met het oog op de kennelijk parallel lopende onderhandelingen met [naam bedrijf] die voor [naam eiseres] niet kenbaar waren, uiteindelijk op niets zouden kunnen uitdraaien. [naam gedaagde] heeft tot aan drie dagen voor de afspraak van 21 maart 2018 de onderhandelingen met [naam eiseres] gaande gehouden, terwijl ze wist dat [naam eiseres] daardoor kosten bleef maken.

4.17.

[naam eiseres] vordert in dit verband gemaakte voor kosten voor calculatie, engineering en begeleiding. [naam gedaagde] heeft bij antwoord gesteld dat dit bedrag niet is onderbouwd.

[naam eiseres] heeft vervolgens ter onderbouwing van haar kosten productie 29 in het geding gebracht, zijnde een uitdraai uit het projectmanagementsysteem van [naam eiseres] , waarin zij de fee van [naam 3] en de uren van de afdeling calculatie/engineering geboekt heeft.

[naam gedaagde] heeft deze uitdraai onvoldoende gemotiveerd weersproken. De enkele stelling dat [naam eiseres] haar eerste offerte van 24 november 2017 binnen twee dagen had aangeleverd en daar naar eigen zeggen blijkens haar e-mail van 24 november 2017 16 uur aan had besteed en om die reden de gestelde schade van € 17.632,00 zeer onwaarschijnlijk is, is daartoe onvoldoende, nu de hiervoor genoemde specifieke voorbereidingswerkzaamheden juist hebben plaatsgevonden in de periode januari 2018 tot en met maart 2018, zodat de genoemde 16 uur niet zagen op die werkzaamheden.

De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de ingebrachte productie en het gestelde schadebedrag.

4.18.

[naam gedaagde] heeft tot slot een beroep op haar algemene voorwaarden gedaan, waarin is bepaald dat, wanneer de offerte niet wordt geaccepteerd, de opdrachtnemer niet gerechtigd is de kosten die gemoeid zijn met het tot stand brengen van de offerte aan degene op wiens verzoek hij de offerte uitbracht, in rekening te brengen, indien hij zulks voor het uitbrengen van de offerte heeft bedongen.

[naam eiseres] betwist dat de algemene voorwaarden van [naam gedaagde] van toepassing zijn verklaard.

Naar het oordeel van de kantonrechter komt [naam gedaagde] geen beroep toe op haar algemene voorwaarden, nu er tussen partijen uiteindelijk geen overeenkomst tot stand is gekomen waarop de algemene voorwaarden van toepassing zouden kunnen zijn verklaard.

4.19.

Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat een hoofdsom van € 17.632,00 aan hoofdsom zal worden toegewezen.

4.20.

De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, nu geen (handels)overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. De wettelijke rente is wel toewijsbaar. [naam eiseres] vordert de rente vanaf 19 maart 2018, zijnde het moment waarop de onderhandelingen zijn afgebroken. [naam gedaagde] betwist dat zij in verzuim is geraakt.

De rechtbank overweegt dat wettelijke rente is verschuldigd over de tijd dat [naam gedaagde] met de voldoening van de schadevergoeding in verzuim is geweest en dat [naam gedaagde] in verzuim is gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 6:82 en 6:83 BW is voldaan, behalve wanneer nakoming reeds blijvend onmogelijk is. Anders dan [naam eiseres] stelt, gaat het hier niet om de nakoming van de plicht tot dooronderhandelen, maar om vergoeding van de schade. Gesteld noch gebleken is dat nakoming van die verbintenis blijvend onmogelijk is. Dit betekent een ingebrekestelling vereist is, nu van een situatie als omschreven in artikel 6:83 BW geen sprake is.

De ingebrekestelling, overgelegd als productie 30, dateert van 17 mei 2018, waarin aan [naam gedaagde] een termijn van 10 dagen is verstrekt voor betaling. Nu niet binnen die termijn is betaald, is [naam gedaagde] vanaf 28 mei 2018 in verzuim en wordt de wettelijke rente vanaf die datum toegewezen.

4.21.

[naam eiseres] vordert voorts een bedrag van € 1.658,53 aan buitengerechtelijke incassokosten.

Onvoldoende is gebleken dat de werkzaamheden die door (de advocaat van) [naam eiseres] zijn verricht, meer hebben omvat dan het versturen van een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [naam eiseres] heeft immers maar 1 brief van haar advocaat van 17 mei 2018 ingebracht. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een procedure is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.

4.22.

[naam eiseres] vordert [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. De vordering zal op grond artikel 706 Rv worden toegewezen. De beslagkosten worden begroot op € 931,85 aan betekeningskosten, € 629,00 aan griffierecht van het beslagrekest en op € 1.074,00 (1 punt) aan het salaris van de advocaat. De wettelijke rente over de beslagkosten zal als onweersproken worden toegewezen.

4.23.

Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [naam gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Ingevolge artikel 11 Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt op het griffierecht van de onderhavige procedure (€ 1.950,00) het griffierecht van de beslagrekesten (€ 629,00) in mindering gebracht. De rechtbank begroot de (overige) proceskosten aan de zijde van [naam eiseres] op:

- dagvaarding € 85,79

- griffierecht € 1.321,00

- salaris advocaat € 3.759,00 (3,5 punten × € 1.074 tarief)

Totaal € 5.165,79.

4.24.

De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen als onweersproken worden toegewezen.

in (voorwaardelijke) reconventie

4.25.

[eiseres] heeft een vordering in reconventie wegens onrechtmatige beslaglegging ingesteld onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat in conventie alle vorderingen van [verweerster] worden afgewezen althans onder dat [eiseres] niet wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan [verweerster] . Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat deze voorwaarde niet is vervuld. De vordering is reconventie wordt dan ook geacht niet te zijn ingesteld en de rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de vordering.

4.26.

Voor een proceskostenveroordeling is in deze situatie geen plaats.

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie

veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan [naam eiseres] van een bedrag van € 17.632,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag van af 28 mei 2018 tot aan de dag van volledige betaling;

veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] begroot op € 2.634,85 aan beslagkosten en € 5.165,79 aan overige proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

en indien [naam gedaagde] niet binnen 14 dagen na datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan:

veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] niet binnen 14 dagen na datum van dit vonnis aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde;

in (voorwaardelijke) reconventie

verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019.

2094


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature