Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bestuurdersaansprakelijkheid. Niet tijdig deponeren jaarrekening. Externe oorzaken faillissement. Afwijzing vorderingen met compensatie van kosten. Compensatie in verband met onbehoorlijke taakvervulling en voorafgaande aan de procedure bestaande onvoldoende duidelijkheid over hetgeen zich heeft voorgedaan voor zover relevant voor eventuele aansprakelijkheid van bestuurder.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/540534 / HA ZA 17-1154

Vonnis van 21 augustus 2019

in de zaak van

[naam curator] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1],

kantoorhoudende te Rotterdam,

eiser,

advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,

tegen

1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 2]

gevestigd te [vestigingsplaats bedrijf] ,

2. [naam gedaagde],

wonende te [woonplaats gedaagde] ,

gedaagden,

advocaat mr. R.A. Wolf te 's-Gravenhage.

Partijen zullen hierna de curator en [gedaagden] genoemd worden. [gedaagden] zullen afzonderlijk worden aangeduid als [naam bedrijf 2] en [naam gedaagde] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 22 november 2017, met producties;

de conclusie van antwoord van 14 maart 2018, met producties;

de brieven van 4 april, 7 mei en 16 mei 2018 van de rechtbank;

de brief van 9 mei 2018 van de curator;

de brief van 11 mei 2018 van [gedaagden] ;

de conclusie van repliek van 8 augustus 2018, met producties;

de conclusie van dupliek van 31 augustus 2018, met producties;

de akte uitlating producties tevens akte vermeerdering van eis van 2 januari 2019, met producties;

de antwoordakte vermeerdering van eis van 30 januari 2019;

de akte houdende overlegging producties van 27 februari 2019 van de curator;

de antwoordakte uitlaten producties.

1.2.

Nadat de conclusie van antwoord was genomen, is na overleg met partijen besloten vooralsnog geen comparitie van partijen te laten plaatsvinden, maar de zaak te verwijzen naar de rol voor conclusies van achtereenvolgens repliek en dupliek. Nadat het laatste hierboven onder 1.1 genoemde processtuk was genomen, heeft geen van beide partijen pleidooi gevraagd, dan wel de rechtbank verzocht alsnog een comparitie van partijen te bepalen. Daarom is na de antwoordakte uitlaten producties vonnis bepaald zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

2 De feiten

2.1.

Bij vonnis van 30 mei 2017 van deze rechtbank is [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) in staat van faillissement verklaard. Daarbij is de curator als zodanig aangesteld.

2.2.

Enig aandeelhouder en enig bestuurder van [naam bedrijf 1] is [naam bedrijf 2] .

2.3.

Enig bestuurder van [naam bedrijf 2] is [naam gedaagde] .

2.4.

Enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] is [naam bedrijf 3] .

2.5.

[naam bedrijf 1] heeft zeven dochtervennootschappen en drie kleindochtervennoot-schappen. De meeste daarvan zijn altijd (grotendeels) leeg en inactief geweest. De activiteiten van [naam bedrijf 1] hebben grotendeels te Tsjechië en deels in Nederland plaatsgevonden.

2.6.

In de Tsjechische dochtermaatschappij [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 4] ) werden reparatiewerkzaamheden verricht. In een Tsjechische dochtermaatschappij van [naam bedrijf 4] genaamd [naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] ) was het personeel van [naam bedrijf 4] ondergebracht.

2.7.

In de Tsjechische kleindochtermaatschappij [naam bedrijf 6] (hierna: [naam bedrijf 6] ) was het met de reparatiewerkzaamheden samenhangende transport van de te repareren goederen (o.a. van Nederland naar Tsjechië en vice versa) ondergebracht. Die te repareren goederen betroffen bij aanvang mobiele telefoons, later ook andere goederen.

2.8.

[naam gedaagde] was bestuurder van de Tsjechische dochtervennootschappen.

2.9.

[naam bedrijf 1] is in financiële problemen geraakt.

2.10.

Medio juli 2016 kwam [naam bedrijf 5] in de zogenoemde pre-insolventie te verkeren. In december 2016 is het faillissement van [naam bedrijf 5] definitief uitgesproken.

2.11.

[naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] kwamen medio januari 2017 in pre-insolventie te verkeren. Zij zijn in mei 2017 definitief failliet verklaard.

2.12.

Bij brief van 8 november 2017 heeft de curator [gedaagden] persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort betreffende [naam bedrijf 1] , subsidiair voor de schade die [naam bedrijf 1] en de gezamenlijke crediteuren van [naam bedrijf 1] in de visie van de curator als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagden] hebben geleden.

2.13.

Vanaf 9 november 2017 heeft de curator diverse conservatoire beslagen gelegd ten laste van [gedaagden]

3 Het geschil

3.1.

De curator vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

"- gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, althans één of meerderen van hen, zal veroordelen om aan eiser q.q. te betalen een bedrag gelijk aan het tekort in het faillissement van [naam bedrijf 1] , althans tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans hen zal veroordelen tot betaling aan eiser q.q. van dat wat de rechtbank juist en rechtvaardig acht; en

- gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, althans één of meerderen van hen, zal veroordelen tot betaling van een voorschot op de faillissementskosten ten belope van EUR 102.373,06 (zegge: honderdtweeduizend driehonderddrieënzeventig euro en zes eurocent, althans tot betaling van een bedrag dat de rechtbank juist en rechtvaardig acht; en

- gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, althans één of meerderen van hen zal veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de kosten van de conservatoire beslagleggingen ex art. 706 Rv en de nakosten."

3.2.

[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de curator in de kosten van het geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De curator grondt zijn vorderingen primair op artikel 2:248 BW (kennelijk onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak van het faillissement is), subsidiair op artikel 2:9 BW (toerekenbaar tekortschieten in een behoorlijke taakvervulling waarvan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt is te maken) en meer subsidiair op artikel 6:162 BW (onrechtmatig handelen jegens de gezamenlijke crediteuren) (zie de alinea's 61 tot en met 66 van de dagvaarding). Voor wat betreft de positie van [naam gedaagde] als indirect bestuurder beroept de curator zich mede op artikel 2:11 BW ("De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is."). Daartoe stelt de curator tegen de achtergrond van de vaststaande feiten - kort samengevat - het volgende (zie hierna onder 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5).

4.2.

Op grond van artikel 2:394 BW waren [gedaagden] verplicht de jaarrekeningen van [naam bedrijf 1] binnen acht dagen na vaststelling en binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar te publiceren. Aan deze verplichting(en) hebben [gedaagden] in de periode van drie jaar voorafgaande aan het faillissement niet (steeds) voldaan. De jaarrekeningen over 2013, 2014 en 2015 zijn te laat gepubliceerd. De jaarrekening over 2013 is gepubliceerd op 14 december 2015. Dat is ruim tien maanden te laat. De jaarrekening over 2014 is vastgesteld op 11 januari 2016 en gepubliceerd op 4 februari 2016. Dat is zestien dagen na de acht dagen na vaststelling en vier dagen na de dertien maanden termijn. Over 2015 is eerst op 30 december 2016 een onjuiste jaarrekening gepubliceerd, waarna op 8 juni 2017, na het faillissement en na het bijwerken van de administratie, nogmaals een jaarrekening over 2015 is gedeponeerd. Derhalve is niet eerder dan vier maanden en acht dagen te laat een (behoorlijke) jaarrekening over 2015 gedeponeerd. Hieruit blijkt dat [gedaagden] niet hebben voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2:394 BW. Daarmee staat op grond van artikel 2:248 lid 2 BW onweerlegbaar vast dat [gedaagden] [naam bedrijf 1] kennelijk onbehoorlijk hebben bestuurd. Dat wordt op grond van de wet vermoed een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement.

4.3.

Op grond van artikel 2:10 BW waren [gedaagden] verplicht om op zodanige wijze een administratie te voeren, en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van [naam bedrijf 1] kunnen en konden worden gekend. Aan deze verplichting hebben [gedaagden] niet voldaan. Ook daarmee staat op grond van artikel 2:248 lid 2 BW onweerlegbaar vast dat [gedaagden] [naam bedrijf 1] kennelijk onbehoorlijk hebben bestuurd. Dat wordt op grond van de wet vermoed een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement.

4.4.

Ook materieel hebben [gedaagden] [naam bedrijf 1] kennelijk onbehoorlijk bestuurd. Zij hebben niet gehandeld op een wijze waarop redelijk handelend bestuurders in dezelfde omstandigheden zouden hebben gehandeld en (ook) dat heeft het faillissement veroorzaakt. Door de gebrekkige administratie bestond gebrek aan inzicht. Daardoor kon er niet voldoende worden bijgestuurd, ingegrepen, gesaneerd of gereorganiseerd. Dat is dan ook niet gebeurd. Het ontbrak binnen [naam bedrijf 1] aan een behoorlijk financieel beleid en budgetbewaking. [gedaagden] hebben hoge groepsvorderingen laten ontstaan zonder daarvoor zekerheden te bedingen en zonder dat een reëel vooruitzicht op terugbetaling bestond. Er was sprake van ernstige bestuurlijke en organisatorische misstanden. [gedaagden] hebben de schijn van kredietwaardigheid gewekt en laten voortbestaan, waardoor [naam bedrijf 1] onnodig en onverantwoord lang verplichtingen is blijven aangaan.

4.5.

De gedragingen van [gedaagden] die de curator heeft gesteld in het kader van het primair aan hen verweten kennelijk onbehoorlijk bestuur zijn, subsidiair, elk afzonderlijk en ook in onderling verband beschouwd aan te merken als een onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:9 BW waarvan [gedaagden] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Meer subsidiair kwalificeren deze ook als een jegens de gezamenlijke crediteuren van [naam bedrijf 1] gepleegde onrechtmatige daad.

4.6.

De rechtbank oordeelt hierover als volgt.

4.7.

De kern van het geschil betreft de vragen of er sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagden] als (indirect) bestuurders van [naam bedrijf 1] en of aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

4.8.

De rechtbank acht evident dat [gedaagden] niet hebben voldaan aan hun verplichtingen uit artikel 2:394 BW . De jaarrekening over 2013 is ruim tien maanden te laat gepubliceerd. Van een onbelangrijk verzuim is geen sprake. Partijen hebben verder zeer uitvoerig gedebatteerd over de (mate van) termijnoverschrijding met betrekking tot de publicaties van de jaarrekeningen over 2014 en 2015 en over de vraag of de administratie zo(danig gebrekkig) werd gevoerd dat deze niet voldeed aan de minimumnorm van artikel 2:10 BW . Dat debat behoeft in het kader van het bepaalde in artikel 2:248 lid 2 BW echter geen beoordeling. Immers, op grond van hetgeen in de eerste drie zinnen van deze alinea is verwoord en hetgeen in artikel 2:248 lid 2 BW dwingend is bepaald, kan de conclusie slechts zijn dat [gedaagden] hun taak reeds op die grond kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. Daarmee wordt op grond van dezelfde bepaling (weerlegbaar) vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

4.9.

Bij deze stand van zaken brengen de wet en de jurisprudentie mee dat [gedaagden] het een en ander hebben uit te leggen. Een redelijke uitleg van artikel 2:248 lid 2 BW brengt echter mee dat ter weerlegging van het uit de wet voortvloeiende bewijsvermoeden volstaat dat [gedaagden] aannemelijk maken dat andere omstandigheden dan hun kennelijk onbehoorlijke taakvervulling (als bestuurder van [naam bedrijf 1] ) een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Stellen [gedaagden] daartoe een van buiten komende oorzaak en wordt hen door de curator verweten dat zij hebben nagelaten het intreden van die oorzaak te voorkomen, dan zullen zij tevens feiten en omstandigheden moeten stellen en zo nodig aannemelijk maken waaruit blijkt dat dit nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert.

4.10.

[gedaagden] hebben een van buiten komende oorzaak gesteld. In dit verband hebben zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd (zie hierna onder 4.11 tot en met 4.19).

4.11.

[naam bedrijf 1] heeft [naam bedrijf 4] in 2006 opgericht. [naam bedrijf 4] hield zich voornamelijk bezig met de reparatie van mobiele telefoons. [naam bedrijf 4] had daartoe een overeenkomst van opdracht met Teleplan. Teleplan was destijds verantwoordelijk voor de reparatie van alle mobiele telefoons met een KPN -abonnement. In opdracht van Teleplan, die daartoe opdracht kreeg van KPN, repareerde [naam bedrijf 4] gemiddeld 1.000 à 1.500 toestellen per dag, met een hoogtepunt van 2.500 toestellen. De TAT, turn around time, voor de reparaties was één dag. Daarom werden de toestellen 's nachts tussen Nederland en Tsjechië vervoerd.

4.12.

Het transport van de telefoontoestellen werd vanaf 2011 geregeld door [naam bedrijf 6] . De auto's waarmee de transporten plaatsvonden waren eigendom van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 6] was daarvoor een maandelijkse huurvergoeding aan [naam bedrijf 1] verschuldigd.

4.13.

Gedurende een periode van ongeveer tien jaar zijn naar schatting ongeveer 2,5 miljoen mobiele telefoons gerepareerd.

4.14.

[naam bedrijf 1] dreef vanaf 2007 in economische zin geen onderneming. Zij hield zich nagenoeg alleen bezig met het beheer en de financiering van haar (klein)dochtervennootschappen. [naam bedrijf 1] had twee werknemers in dienst, de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] . Zij waren verantwoordelijk voor de beperkte administratie van [naam bedrijf 1] . Zij verrichtten echter voornamelijk werkzaamheden ten behoeve van [naam bedrijf 4] . Daarom was [naam bedrijf 4] maandelijks een "managementvergoeding" aan [naam bedrijf 1] verschuldigd. [naam bedrijf 1] was afhankelijk van de inkomsten vanuit [naam bedrijf 4] (managementvergoeding) en [naam bedrijf 6] (huur voor de auto's). [naam bedrijf 1] genereerde geen andere inkomsten.

4.15.

De marktomstandigheden zijn in de loop van de tijd gewijzigd. De relatief simpele mobiele telefoon werd een ingewikkelde smartphone. Nokia en Ericsson verdwenen van het toneel. Apple en Samsung werden de nieuwe marktleiders. Zij trokken de macht, ook op reparatiegebied, naar zich toe. Ook de relatie tussen [naam bedrijf 4] en Teleplan wijzigde zich in voor [naam bedrijf 4] negatieve zin. Teleplan kreeg andere aandeelhouders die scherper onderhandelden over de door [naam bedrijf 4] te realiseren marge. Teleplan trok zich uiteindelijk terug uit de reparatiemarkt. De toelevering van te repareren mobiele telefoons werd minder en droogde uiteindelijk op. Het resultaat van [naam bedrijf 4] kwam door deze ontwikkelingen vanaf 2014 onder druk te staan.

4.16.

[naam bedrijf 4] is tijdig op zoek gegaan naar alternatieve opdrachten. Daartoe heeft zij vele gesprekken gevoerd. Daar kwamen ook enkele opdrachten uit voort. Deze opdrachten zagen niet alleen op het repareren van mobiele telefoons, maar ook op het repareren van andere elektronische apparatuur, bijvoorbeeld TV-setupboxen en tablets.

4.17.

Het wegvallen van Teleplan als hoofdopdrachtgever had onder meer tot gevolg dat de voorfinanciering door Teleplan van de huisvesting van [naam bedrijf 4] , van reparaties (arbeid) en de daarvoor benodigde onderdelen wegviel. Arbeid en (vaak kostbare) onderdelen in het kader van reparaties voor andere opdrachtgevers dan Teleplan moesten voorgefinancierd worden.

4.18.

Tot eind 2014 betaalden [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] substantiële bedragen in mindering op hetgeen zij verschuldigd waren aan [naam bedrijf 1] . Nadien namen deze betalingen af. [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] konden (tijdelijk) de managementvergoeding respectievelijk de autokosten niet voldoen. Er was geen sprake van externe bancaire financiering. [naam bedrijf 1] financierde haar deelnemingen. De continuïteit van JHL en [naam bedrijf 6] was noodzakelijk voor het voortbestaan van [naam bedrijf 1] .

4.19.

Externe oorzaken hebben geleid tot de faillissementen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] . Het faillissement van [naam bedrijf 1] is een direct gevolg van deze faillissementen.

4.20.

De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat andere omstandigheden dan hun kennelijk onbehoorlijke taakvervulling (als bestuurders van [naam bedrijf 1] ) een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bedrijf 1] zijn geweest.

4.21.

Duidelijk is dat zich voor het businessmodel van de [naam bedrijf 1] zeer ingrijpende relevante wijzigingen van de marktomstandigheden hebben voorgedaan. Die wijzigingen vloeien voort uit de opkomst van de smartphone die de plek van de oude mobiele telefoons heeft overgenomen. Dat heeft uiteraard ook tot ingrijpende wijzigingen op de reparatiemarkt voor mobiele telefoons geleid. Dat die ontwikkeling zich volledig buiten de invloedssfeer van de [naam bedrijf 1] heeft voorgedaan, is een feit.

4.22.

Indien zich dergelijke ontwikkelingen voordoen, betekent dat voor ondernemingen die daardoor worden getroffen dat zij zoveel mogelijk dienen te anticiperen op de zich wijzigende marktomstandigheden. In ieder geval zullen zij zich daaraan dienen aan te passen. De [naam bedrijf 1] is daar niet in geslaagd. Dat neemt echter niet weg dat [gedaagden] met hun onderbouwde stellingen hieromtrent voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat andere - buiten hun invloedssfeer liggende - omstandigheden dan hun kennelijk onbehoorlijke taakvervulling (als bestuurders van [naam bedrijf 1] ) een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bedrijf 1] zijn geweest.

4.23.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of naast externe oorzaken ook kennelijk onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagden] als (indirect) bestuurders van [naam bedrijf 1] een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dat dit het geval is geweest kan de rechtbank niet afleiden uit hetgeen is gesteld en gebleken. Ter toelichting wijst de rechtbank op het volgende.

4.24.

De rechtbank acht zeer wel denkbaar dat op verschillende momenten in het verleden anders had kunnen worden gehandeld dan is geschied en dat daarmee (ook) het faillissement van [naam bedrijf 1] had kunnen worden voorkomen. Relevant is dat echter niet. Het gaat er niet om of [gedaagden] als bestuurders van [naam bedrijf 1] achteraf beoordeeld in het verleden altijd de beste beslissingen hebben genomen en of zij altijd juist hebben gehandeld. In deze procedure gaat het erom of zij hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en of aannemelijk is dat (ook) dat een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam bedrijf 1] .

4.25.

De strekking van artikel 2:248 BW is niet om bestuurders te straffen voor eventuele onopzettelijke domheden en beleidsfouten. Slechts een in het oog springende onbehoorlijkheid van de taakuitoefening behoort in het kader van dit artikel in aanmerking te worden genomen. Daarvan is niet snel sprake. De lat voor het aannemen van het bestaan van relevante kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:248 lid 1 BW ligt hoog.

4.26.

Tegen deze achtergrond zal de rechtbank hierna ingaan op door de curator aan [gedaagden] gemaakte nadere verwijten.

4.27.

De rechtbank is met de curator van oordeel dat de wijze waarop de administratie van [naam bedrijf 1] en de administratie van de [naam bedrijf 1] als geheel werd gevoerd niet van zodanige kwaliteit was als wenselijk zou zijn geweest om als bestuur van [naam bedrijf 1] op ieder moment optimaal inzicht te hebben in het functioneren van [naam bedrijf 1] en in het functioneren van de [naam bedrijf 1] als geheel. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat [gedaagden] met een kwalitatief betere administratie op het niveau van [naam bedrijf 1] het wel daarheen zouden hebben kunnen leiden dat het faillissement van [naam bedrijf 1] zou zijn uitgebleven. Dat de wijze waarop de administratie werd gevoerd ook een belangrijke oorzaak is van het faillissement acht de rechtbank derhalve niet aannemelijk.

4.28.

De [naam bedrijf 1] , en dus ook [naam bedrijf 1] , is gedurende een reeks van jaren zeer afhankelijk geweest van één hoofdopdrachtgever, Teleplan. Het ligt in de rede, de curator heeft daar ook op gewezen, dat een goed ondernemer onder dergelijke omstandigheden het daarheen zal trachten te leiden dat die afhankelijkheid wordt verminderd. Dat is de [naam bedrijf 1] in de loop van de tijd kennelijk niet voldoende gelukt. Het constateren van dat feit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat (ook) in die zin sprake is geweest van kennelijke onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagden] als bestuurders van [naam bedrijf 1] . Dat wordt zelfs niet anders als aannemelijk zou worden gemaakt dat andere bestuurders in vergelijkbare omstandigheden hier mogelijk wel in zouden zijn geslaagd.

4.29.

De wijze waarop de [naam bedrijf 1] was gefinancierd (geen externe financiering), bracht mee dat daling van de omzet met betrekking tot de reparatie van mobiele telefoons (van het type niet-smartphone) al vrij snel tot gevolg had dat de vorderingen van [naam bedrijf 1] op [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] opliepen. Het zou, zoals de curator terecht heeft gesteld, bezien vanuit het belang van [naam bedrijf 1] zeker wenselijk zijn geweest dat [naam bedrijf 1] voor die oplopende vorderingen zekerheid van haar dochter- en kleindochtervennootschap had bedongen. Dat had dan bij voorkeur dienen te geschieden op een moment dat er nog geen twijfel was over de continuïteit op langere termijn. Of destijds in praktische zin voldoende zekerheid had kunnen worden verstrekt, staat echter geenszins vast. Relevanter is echter dat ook het feit dat die zekerheid binnen deze verhoudingen niet tijdig is bedongen niet de conclusie rechtvaardigt dat in zoverre sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagden] als bestuurders van [naam bedrijf 1] .

4.30.

Gelet op de marktontwikkelingen waarmee de [naam bedrijf 1] te maken kreeg, lag het in de rede dat getracht zou worden om alternatieve omzet met een voldoende marge te verwerven. Dat heeft de [naam bedrijf 1] ook geprobeerd, maar daarin is zij onvoldoende succesvol geweest. Inmiddels waren de schulden uiteraard opgelopen. Dat door de [naam bedrijf 1] niet voldoende alternatieve omzet met voldoende marge werd verworven, heeft geleid tot de faillissementen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] . Door de wijze van financiering van de [naam bedrijf 1] waren inmiddels de vorderingen van [naam bedrijf 1] op [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] fors toegenomen, terwijl de kosten van [naam bedrijf 1] waren doorgelopen. Met de faillissementen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] kwam vast te staan dat de vorderingen van [naam bedrijf 1] op haar dochter- en kleindochtervennootschap waardeloos waren. Daarmee werd ook het faillissement van [naam bedrijf 1] onvermijdelijk. Het eerder afwaarderen van de vorderingen, het tijdig vaststellen en deponeren van jaarrekeningen door [naam bedrijf 1] had dat niet voorkomen, noch het voeren van een betere administratie, althans dat acht de rechtbank niet aannemelijk.

4.31.

Achteraf is duidelijk dat het wenselijk was geweest dat [naam bedrijf 1] eerder was gestopt met het maken van vermijdbare kosten. Dat door [naam bedrijf 1] kosten werden gemaakt in pogingen om voldoende alternatieve omzet met voldoende marge te verwerven voor [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] is in beginsel echter begrijpelijk en aanvaardbaar. Dit vanuit de gedachte dat ook de continuïteit van [naam bedrijf 1] - inmiddels - afhankelijk was van de continuïteit van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 6] . Dat [gedaagden] er niet in zijn geslaagd om de door [naam bedrijf 1] te maken kosten tijdig zodanig te beperken dat in ieder geval een faillissement van [naam bedrijf 1] nog kon worden voorkomen, levert in de visie van de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen kennelijk onbehoorlijke taakvervulling op. Ook een achteraf bezien te optimistische visie en een daaruit voorvloeiend te lang volgehouden geloof in de mogelijkheid dat faillissementen nog te vermijden waren, brengt niet mee dat thans mag worden geconcludeerd tot kennelijk onbehoorlijke taakvervulling waarvan aannemelijk is dat die een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van [naam bedrijf 1] .

4.32.

De curator wijst er terecht op dat [gedaagden] jegens een of meer crediteuren aansprakelijk kunnen zijn indien zij met hen overeenkomsten zijn aangegaan terwijl zij bij het aangaan van die overeenkomsten (anders dan die crediteuren) wisten of behoorden te weten dat [naam bedrijf 1] niet aan haar verplichtingen uit die overeenkomsten zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die die crediteuren ten gevolge van die wanprestatie zouden lijden. Als dat al zo is, betekent ook dat echter nog niet dat in die zin sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling waarvan aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Evenmin levert een dergelijke eventueel jegens een of meer concrete crediteuren gepleegde onrechtmatige daad een jegens de gezamenlijke crediteuren gepleegde onrechtmatige daad op. Of [gedaagden] eventueel uit een dergelijke onrechtmatige daad aansprakelijk zijn jegens een of meer crediteuren zou per crediteur beoordeeld dienen te worden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het betreffende geval. Ter zake daarvan komt aan de curator geen rechtsvordering toe ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren.

4.33.

[gedaagden] hebben gemotiveerd aangevoerd dat voor zover [naam bedrijf 1] kosten voor [naam gedaagde] privé en/of groepsvennootschappen heeft betaald, dergelijke kosten bij het opmaken van de jaarrekening altijd werden verwerkt in de rekening-courantverhoudingen. Dat dit gebeurde met forse vertraging hing, naar de rechtbank voldoende aannemelijk acht, samen met de wijze waarop de administratie werd gevoerd. Zorgvuldig kan dat niet worden genoemd, maar van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling die een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement was naar het oordeel van de rechtbank ook in zoverre geen sprake.

4.34.

Een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling (als bestuurder van [naam bedrijf 1] ) die een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, is in de visie van de rechtbank evenmin gelegen in het volgende. De door tegenvallende bedrijfsresultaten ontstane liquiditeitsproblemen in Tsjechië hebben ertoe geleid dat in 2016 het Tsjechische UWV, de Tsjechische fiscus en het Tsjechische pensioenfonds beslagen hebben gelegd op de bankrekeningen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] . Daarna volgde de pre-insolventie van die rechtspersonen. Volgens de stellingen van [gedaagden] hebben [naam gedaagde] en [naam bedrijf 1] toen meermalen via andere Tsjechische rechtspersonen de salarissen van nog werkzame werknemers voldaan. Om die salarissen te kunnen voldoen, heeft [naam bedrijf 1] destijds enkele debiteuren van [naam bedrijf 4] gefactureerd vanuit [naam bedrijf 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat het via [naam bedrijf 1] omleiden van omzet van [naam bedrijf 4] , waarvan [naam gedaagde] bestuurder was, onrechtmatig was jegens [naam bedrijf 4] en haar crediteuren. Duidelijk is echter dat dit in ieder geval niet tot het faillissement van [naam bedrijf 1] heeft geleid.

4.35.

De stelling van de curator dat [naam gedaagde] in de periode 16 december 2016 tot datum faillissement zichzelf heeft bevoordeeld door € 69.000,00 aan zijn persoonlijke [naam bedrijf 7] over te maken terwijl andere crediteuren van [naam bedrijf 1] onbetaald bleven, dient naar het oordeel van de rechtbank tegen de achtergrond van het voorgaande te worden beoordeeld. Zoals de rechtbank de feiten begrijpt, beschikte [naam bedrijf 1] niet over een bedrag dat gebruikt had kunnen/mogen worden om haar crediteuren te betalen. De liquiditeiten waarover [naam bedrijf 1] beschikte, kwamen immers toe aan [naam bedrijf 4] . [naam bedrijf 1] verwierf die liquiditeiten door ten onrechte voor werkzaamheden die door [naam bedrijf 4] werden/waren verricht op naam van [naam bedrijf 1] te factureren aan debiteuren van [naam bedrijf 4] . Als [naam gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf 4] omzet van [naam bedrijf 4] heeft omgeleid, is het aan de curator van [naam bedrijf 4] om daar eventueel tegen op te treden. In dat verband is dan mogelijk wel relevant dat nader wordt beoordeeld hoe die omgeleide omzet is aangewend. Daarover hebben [gedaagden] in deze procedure gemotiveerd gesteld dat die omgeleide omzet volledig is gebruikt om salaris uit te betalen aan werknemers die voor [naam bedrijf 4] werkzaam waren.

4.36.

Indien en voor zover er sprake zou zijn geweest van, vanuit de [naam bedrijf 1] bezien, paulianeuze betalingen aan een aan [naam gedaagde] gelieerde rechtspersoon, zou het in de rede hebben gelegen dat de curator daar op die juridische grondslag tegen zou zijn opgetreden. Indien materieel echter sprake was van liquiditeiten die toekwamen aan [naam bedrijf 4] bestond daartoe voor de curator geen reden. Dan kan aan [gedaagden] in zoverre echter ook niet het verwijt worden gemaakt dat jegens [naam bedrijf 1] sprake was van een onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:9 BW waarvan [gedaagden] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Evenmin is dan sprake van een door [gedaagden] jegens de gezamenlijke crediteuren van [naam bedrijf 1] gepleegde onrechtmatige daad.

4.37.

De curator heeft erop gewezen dat door [naam bedrijf 1] vele dochtermaatschappijen zijn opgericht zonder enig zakelijk nut. Uit hetgeen [gedaagden] daartegen hebben aangevoerd begrijpt de rechtbank dat [gedaagden] met ieder van die handelingen een zakelijk belang nastreefden. Te betwijfelen valt of [gedaagden] steeds prudent handelden door (reeds) kosten en aandacht te besteden aan het oprichten van al die rechtspersonen, terwijl nog niet duidelijk was of deze in de praktijk een nuttige functie zouden kunnen gaan vervullen. Wat daarvan echter ook zij, ook dat handelen van [gedaagden] rechtvaardigt in het licht van de in deze procedure verstrekte toelichtingen niet de conclusie dat er sprake was van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, persoonlijk ernstig verwijtbare onbehoorlijke taakvervulling, dan wel onrechtmatig handelen jegens de gezamenlijke crediteuren van [naam bedrijf 1] .

4.38.

Ook overigens kan de rechtbank op basis van hetgeen in deze procedure is gesteld en gebleken niet vaststellen dat aannemelijk is dat kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagden] als bestuurders van [naam bedrijf 1] een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam bedrijf 1] . Evenmin kan de rechtbank, mede in het licht van hetgeen ter toelichting op het weerspreken van de diverse door de curator aan [gedaagden] gemaakte verwijten door [gedaagden] is aangevoerd, vaststellen dat sprake is geweest van persoonlijk ernstig verwijtbare onbehoorlijke taakvervulling, dan wel onrechtmatig handelen van [gedaagden] jegens de gezamenlijke crediteuren van [naam bedrijf 1] . Hetgeen is gesteld en gebleken noopt evenmin tot het opdragen van bewijs van door de curator gestelde en door [gedaagden] betwiste feiten. Voor zover de curator door [gedaagden] gemotiveerd betwiste feiten voldoende heeft onderbouwd, leiden deze niet tot een andere beslissing.

4.39.

De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen.

4.40.

Hoewel de vorderingen worden afgewezen, zal de rechtbank de kosten van deze procedure compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Deze beslissing motiveert de rechtbank als volgt. Dat sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagden] staat vast (zie hiervoor onder 4.8). Het handelen van [gedaagden] is ook afgezien van het administratieve tekortschieten in de visie van de rechtbank niet steeds zuiver geweest (zie bijvoorbeeld hiervoor onder 4.33 en 4.34). De curator is door [gedaagden] gesteld voor een weinig inzichtelijk complex van feiten. [gedaagden] zijn dan ook niet in staat gebleken om jegens de curator voorafgaande aan deze procedure voldoende aannemelijk te maken dat kennelijke onbehoorlijke taakvervulling van hun zijde, waarvan evident sprake was, geen belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bedrijf 1] is geweest. Weliswaar acht de rechtbank dat thans wel voldoende aannemelijk, maar dat is na twee uitgebreide conclusiewisselingen en het overleggen van een veelheid aan producties. Pas daardoor is in de visie van de rechtbank een redelijke mate van duidelijkheid ontstaan over hetgeen zich heeft voorgedaan voor zover relevant voor eventuele aansprakelijkheid van [gedaagden] jegens de boedel en/of de gezamenlijke schuldeisers van [naam bedrijf 1] . Hierbij past niet de curator als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure te veroordelen. De curator is echter evenmin in het gelijk gesteld. Compensatie van kosten komt de rechtbank passend voor.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2019.

[1729;2221]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature