Uitspraak
zaaknummer: 7562792 VZ VERZ 19-2853
uitspraak: 19 juni 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Bosveld te Rotterdam,
tegen
de stichting Stichting Humanitas,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.P.C. Kütemann te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘Humanitas’ genoemd.
1 De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met producties, ontvangen op 25 februari 2019, van het verweerschrift met producties, ontvangen op 29 april 2019, en van de brief met een aanvullende productie van Humanitas van 9 mei 2019.
De mondelinge behandeling vond plaats op 10 mei 2019. [verzoekster] is verschenen met haar gemachtigde mr. A. Bosveld. Namens Humanitas is de heer [naam] (manager HR) verschenen, met de gemachtigde van Humanitas mr. R.P.C. Kütemann. De gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt van wat verder besproken is.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun geschil in onderling overleg op te lossen. De gemachtigde van Humanitas heeft bij e-mail van 17 mei 2019 laten weten dat partijen daar niet in geslaagd zijn.
2 De feiten
Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoekster] (geboren op [geboortedatum verzoekster] ) werkt sinds 1984 (opnieuw) bij Humanitas als Medewerker Verzorging.
2.2
[verzoekster] is sinds 11 april 2016 arbeidsongeschikt (artrose in nek en schouders) voor haar werk bij Humanitas. Zij ontvangt sinds 9 april 2018 een WGA-uitkering en Humanitas heeft vanaf dat moment (na 104 weken loondoorbetaling bij ziekte) de loonbetaling aan [verzoekster] gestaakt. Er is sinds 9 april 2018 dus sprake van een ‘slapend dienstverband’.
3 Het geschil
3.1[verzoekster] verzoekt de kantonrechter Humanitas te veroordelen aan haar de transitievergoeding te betalen, primair op grond van de Kolomuitspraak van de Hoge Raad van 14 september 2018, subsidiair via veroordeling van Humanitas tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.2
De gevraagde transitievergoeding bedraagt € 69.269,00 bruto als uitgegaan wordt van 1 juli 2019 als einddatum van de arbeidsovereenkomst en € 65.211,00 bruto als 1 mei 2018 als einddatum van de arbeidsovereenkomst moet worden gezien.
3.3
Humanitas voert verweer tegen het verzoek.
3.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoekster] en Humanitas het verzoek en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.
3.5
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat [verzoekster] haar verzoek tot veroordeling van Humanitas tot betaling van € 2.039,79 bruto aan niet opgenomen vakantie-uren heeft ingetrokken.
4 De beoordeling
4.1Het gaat in deze zaak primair om de vraag of [verzoekster] recht heeft op een transitievergoeding zonder dat er een einde komt aan de arbeidsovereenkomst en subsidiair om de vraag of Humanitas verplicht is een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken (het einde van de arbeidsovereenkomst betekent in beginsel recht op de transitievergoeding).
primair: Kolomuitspraak
4.2
[verzoekster] baseert zich wat haar primaire verzoek tot veroordeling van Humanitas tot betaling van de transitievergoeding betreft op de Kolomuitspraak van de Hoge Raad van 14 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1617). De Hoge Raad overweegt in die uitspraak, voor zover nu van belang:
3.5.1
De wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst voorziet niet in gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Volgens het wettelijk stelsel wordt een arbeidsovereenkomst slechts in haar geheel opgezegd of ontbonden.
3.5.2
Bij de regeling van de transitievergoeding is kennelijk bij dit wettelijk stelsel aangesloten. Blijkens de regeling van die vergoeding in art. 7:673 lid 1 BW is een transitievergoeding alleen verschuldigd als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. In de wet is niet voorzien in een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding in het geval van een vermindering van de arbeidsduur.
3.5.3
Desalniettemin moet de mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag met daaraan gekoppeld de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding wel worden aanvaard voor het bijzondere geval dat, door omstandigheden gedwongen, wordt overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer. Hierbij valt te denken aan het noodzakelijkerwijs gedeeltelijk vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden en aan blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
4.3
De situatie van de Kolomuitspraak doet zich in de arbeidsverhouding tussen [verzoekster] en Humanitas naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd door blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid houdt in zijn algemeenheid ook in dat er een relevant deel van de arbeidstijd overblijft, een werknemer gaat bijvoorbeeld van 40 uur werken in de week naar 20 uur. Daarvan is bij [verzoekster] geen sprake. Door haar arbeidsongeschiktheid verricht zij in het geheel geen arbeid meer. De Hoge Raad doet in zijn arrest over die situatie geen uitspraak.
4.4
Een belangrijk verschil tussen gedeeltelijke en volledige arbeidsongeschiktheid is dat bij een gedeeltelijke vermindering van de arbeidstijd de werknemer, bij een later ontslag, in beginsel een transitievergoeding ontvangt die is gebaseerd op het mindere aantal arbeidsuren en het daaraan gekoppelde lagere salaris. De werknemer mist door de vermindering van de arbeidstijd dan een deel van zijn transitievergoeding. Bij volledige arbeidsongeschiktheid is dit anders. Als een volledig arbeidsongeschikte werknemer wordt ontslagen, ontvangt hij in beginsel een transitievergoeding die is gebaseerd op de volledige (onverminderde) arbeidstijd. Hij mist dan, anders dan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer van wie de arbeidstijd is teruggebracht, geen deel van zijn transitievergoeding.
4.5
[verzoekster] merkt in dit verband op dat het onredelijk is dat iemand van wie de arbeidsduur door arbeidsongeschiktheid wordt teruggebracht tot één uur in de week op grond van de Kolomuitspraak wel een transitievergoeding krijgt en iemand van wie de arbeidsduur volledig teruggebracht wordt niet. De situatie dat de arbeidsomvang wordt teruggebracht tot één uur zal zich naar het oordeel van de kantonrechter niet vaak voordoen, maar als zo’n situatie zich voordoet moet worden beoordeeld of de afname van het aantal arbeidsuren substantieel en structureel is. Van meer (en doorslaggevend) gewicht is echter dat [verzoekster] , anders dan in het door de Hoge Raad beoordeelde geval, niet minder werkt omdat haar contractuele uren zijn teruggebracht, maar dat zij binnen een op zichzelf ongewijzigd dienstverband niet meer werkt omdat zij arbeidsongeschikt is. Er is geen sprake van een beëindiging of aanpassing van het dienstverband zoals door de Hoge Raad bedoeld in zijn arrest in rechtsoverweging 3.5.5.
4.6
Humanitas is op grond van de Kolomuitspraak niet verplicht [verzoekster] een transitievergoeding te betalen. Het verzoek van [verzoekster] is op de primaire grondslag dan ook niet toewijsbaar.
subsidiair: ontslagplicht Humanitas
4.7
[verzoekster] verzoekt subsidiair Humanitas te gelasten haar arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. Dit verzoek is naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar. Een werkgever kan op grond van de in de wet genoemde redelijke gronden (artikel 7:669 BW) een arbeidsovereenkomst opzeggen maar de wet verplicht een werkgever daar niet toe. Ook de Wet compensatie transitievergoeding kent die plicht niet. Uitgangspunt is dat het aan de werkgever is om te bepalen of zij een arbeidsovereenkomst al dan niet wil opzeggen.
4.8
Een werkgever heeft zoals gezegd in beginsel de vrijheid een arbeidsovereenkomst al dan niet op te zeggen. Onder omstandigheden zou het echter in strijd met het goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) kunnen zijn als een werkgever een arbeidsovereenkomst niet opzegt. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden echter geen strijd met het goed werkgeverschap. Humanitas noemt een aantal redenen waarom zij de arbeidsovereenkomst niet wil opzeggen (waaronder haar niet rooskleurige financiële situatie, mede in combinatie met het feit dat sprake is van 67 slapende dienstverbanden, waardoor voorfinanciering van transitievergoedingen een te zware last is) en [verzoekster] heeft daartegenover onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het desondanks strijdig met de wettelijke norm van goed werkgeverschap is wanneer Humanitas de arbeidsovereenkomst niet opzegt. De kantonrechter overweegt in dit verband nog wel dat een omstandigheid, naast andere aan te voeren omstandigheden, die op termijn zou kunnen leiden tot het oordeel dat het in strijd met goed werkgeverschap is een arbeidsovereenkomst niet op te zeggen, daadwerkelijke uitkering uit het UWV-fonds op grond van de Wet compensatie transitievergoeding zou kunnen zijn, maar die situatie doet zich op dit moment nog niet voor.
4.9
De kantonrechter onderkent het belang van [verzoekster] bij opzegging van haar dienstverband maar een verplichting van Humanitas om dat (nu) te doen is er naar het oordeel van de kantonrechter niet.
4.10
De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek van [verzoekster] ook op de subsidiaire grond niet toewijsbaar is.
kosten van de procedure
4.11
De kantonrechter ziet in de verhouding van partijen (werkgever-werknemer) aanleiding te bepalen dat ieder van hen de eigen kosten van deze procedure draagt.
5 De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686