U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek wijziging voogdij door gecertificeerde instelling verzocht op grond van woonplaatsbeginsel afgewezen wegens strijdigheid met het belang van de minderjarige.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer /rekestnummer : C/10/566471 / FA RK 19-522

Beschikking van 4 juni 2018 betreffende de voogdij

in de zaak van:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming ***, verzoekster,

hierna te noemen de voogdes,

gevestigd te ***.

In deze zaak zijn belanghebbenden:

[naam pleegmoeder] en [naam pleegvader], hierna: de pleegouders,

wonende op een geheim adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming ***,

hierna te noemen de aspirant-voogdes,

gevestigd te ***.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift met bijlagen van de voogdes, ingekomen op 21 januari 2019;

de brief van de pleegouders van 13 maart 2019.

1.2.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 maart 2019.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

de voogdes, ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam 1] ;

de aspirant-voogdes, ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam 2] ;

de pleegouders;

de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam 3] .

1.3.

De minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2 De vaststaande feiten

2.1.

De minderjarige [naam minderjarige] is op [geboortedatum minderjarige] 2003 te [geboorteplaats minderjarige] geboren als kind van [naam moeder] (de moeder).

2.2.

De minderjarige is erkend door [naam vader] (de vader).

2.3.

Bij Koninklijk Besluit van 20 december 2016 is, vanwege de wijziging van de geslachtsnaam van de vader in [geslachtsnaam vader] , de geslachtsnaam van de minderjarige gewijzigd in [geslachtsnaam vader] .

2.4.

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2005 is de moeder van het ouderlijk gezag ontheven en is verzoekster (voorheen genaamd: ***) benoemd tot voogdes over de minderjarige.

2.5.

De aspirant-voogdes heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over te nemen.

2.6.

De gewone verblijfplaats van de minderjarige is bij de pleegouders.

3 De beoordeling

3.1.

Voogdij

3.1.1.

De voogdes verzoekt haar te ontslaan van de voogdij over de minderjarige en Jeugdbescherming *** te benoemen tot voogdes. Dit omdat de minderjarige volgens het woonplaatsbeginsel onder het werkgebied van de aspirant-voogdes valt.

3.1.2.

De pleegouders voeren gemotiveerd verweer. Zij wensen dat de voogdij niet zal worden overgedragen aan de aspirant-voogdes.

3.1.3.

Iedere voogd kan op grond van artikel 1:322 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zich van zijn bediening doen ontslaan, indien

hij aantoont dat hij ten gevolge van een sedert de aanvang van zijn bediening opgekomen geestelijke of lichamelijk gebrek niet meer in staat is deze waar te nemen;

hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk bereid heeft verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarige acht.

3.1.4.

Ter zitting is besproken dat het verzoek van de voogdes is ingegeven door de wijziging in de Jeugdwet waarbij het woonplaatsbeginsel van artikel 1:12 BW als uitgangspunt is genomen. Aan de hand van het woonplaatsbeginsel wordt bepaald welke gemeente inhoudelijk en financieel verantwoordelijk is voor een jeugdige. In het verlengde hiervan hebben gemeenten contracten gesloten met gecertificeerde instellingen in hun regio. Op grond van artikel 1.1 Jeugdwet is in deze zaak de woonplaats van de minderjarige die van zijn werkelijk verblijf, omdat de voogdij berust bij een gecertificeerde instelling. De gemeente waar de minderjarige sinds zijn verblijf in het pleeggezin woont, valt in het werkgebied van Jeugdbescherming ***. Omdat de moeder van de minderjarige indertijd woonachtig was in ***, is de huidige instelling in 2005 tot voogdes benoemd.

3.1.5.

Anders dan verzoekster stelt is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang is van de minderjarige dat de voogdij wordt overgenomen. De pleegouders hebben schriftelijk en ter zitting verklaard dat zij meerdere redenen hebben waarom zij bezwaar maken tegen een overdracht van de voogdij aan een andere instelling. De rechtbank is van oordeel dat al deze bezwaren hout snijden. Vanaf 2003, het moment waarop de minderjarige in het pleeggezin werd geplaatst, werken pleegouders samen met de huidige voogdijinstelling. Een wijziging betekent dat de pleegouders zwaarder worden belast omdat zij dan met twee voogdijinstellingen overleg moeten voeren omdat er nog een pleegkind in hun gezin woont. De voogdij van dit pleegkind rust en blijft rusten bij de huidige voogdijinstelling. Een zwaardere belasting van de pleegouders is niet in het belang van de minderjarige. Daarbij komt dat de minderjarige dit jaar is gestart met een zeer intensief behandeltraject waarin het noodzakelijk is dat er snel en goed wordt samengewerkt met de voogdijinstelling. Het behandeltraject houdt meerdere behandelingen per week in. Pleegouders zijn –naar het oordeel van de rechtbank terecht- beducht dat een tussentijdse voogdijoverdracht naar een voogdijinstelling die tot nu toe niet betrokken is geweest bij de minderjarige, deze behandeling doorkruist. Tot slot hebben pleegouders en de minderjarige uit veiligheidsoverwegingen er belang bij dat de regio waar de minderjarige met zijn pleegouders woont, niet kan worden afgeleid uit het werkgebied van de voogdijinstelling. De rechtbank acht daarom een overname van de voogdij niet in het belang van de minderjarige.

3.1.6.

Daarbij komt dat bij de parlementaire behandeling van de nieuwe Jeugdwet aan de orde is gekomen dat het in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen belangrijk is om zoveel als mogelijk de bestaande situatie voor de minderjarige en de ouders te continueren. Ook is op Kamervragen van de CDA-fractie door de toenmalige bewindslieden geantwoord dat het bij verhuizing van de minderjarige mogelijk moet zijn een rechter te laten bepalen dat een andere gecertificeerde instelling dan waarmee de financieel verantwoordelijke gemeente een contract heeft, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel voortzet (TK, 2014/15, 33983, nr 6, p. 24). Bij de eerste evaluatie van de Jeugdwet is geconstateerd dat het woonplaatsbeginsel tot problemen heeft geleid in de hulpverlening aan minderjarigen, maar dat wijziging van de huidige regeling geen garantie biedt op het voorkomen van ongewenste effecten. Afstemming tussen gemeenten onderling over eventuele uitzonderingssituaties zal nodig blijven. Eerder heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2016:8227) al geoordeeld dat het hebben van een bepaalde woonplaats niet tot gevolg mag hebben dat een minderjarige niet de hulp krijgt die hij nodig heeft.

De rechtbank komt ook op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat het belang van de minderjarige leidend is.

3.1.7.

Daarom wordt beslist als volgt.

3.2.

Proceskosten

3.2.1.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst het verzoek van de voogdes af;

4.2.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Brito op 4 juni 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature