U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

WWZ. E-grond slaagt niet: zonder deugdelijke grond niet nakomen van de re-integratieverplichting, deskundigenoordeel ontbreekt. G-grond slaagt wel. Verstoorde verhouding, o.a. heeft werknemer beoordeling bedrijfsarts gefrustreerd.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7370728 \ VZ VERZ 18-24446

uitspraak: 15 maart 2019

beschikking ex artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Albert Heijn B.V.,

gevestigd te Zaandam,

verzoekster,

gemachtigde: mr. J.E. Tjaden te Amsterdam,

tegen

[verweerster] ¸

wonende te Rotterdam

verweerster,

gemachtigde: mr. N.M. Fakiri te ’s-Gravenhage.

Partijen worden hierna Albert Heijn en [verweerster] genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 22 november 2018;

het verweerschrift, met producties, ontvangen op 14 februari 2019;

de ten behoeve van de mondelinge behandeling nader ingediende producties aan de zijde van Albert Heijn;

de ten behoeve van de mondelinge behandeling nader ingediende productie aan de zijde van [verweerster] ;

de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van de zijde van Albert Heijn.

1.2

De mondelinge behandeling is gehouden op 22 februari 2019.

Namens Albert Heijn is ter zitting verschenen mevrouw [naam 1] , Business Manager, bijgestaan door de gemachtigde mr. J.E. Tjaden.

[verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. N.M. Fakiri.

Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht. Van hetgeen ter zitting met partijen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3

De beschikking is bepaald op heden.

2 De feiten

In de onderhavige procedure zal - voor zover van belang - van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

2.1

[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is op 11 september 2009 in dienst getreden bij Albert Heijn in Gouda, laatstelijk in de functie van caissière B. De arbeidsomvang is in de loop van jaren toegenomen van 20 naar 37 uur per 4 weken. Het laatstverdiende salaris van [verweerster] bedraagt € 12,34 per uur, exclusief 8 % vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Personeel van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen van toepassing evenals de (huis)regels van Albert Heijn (hierna gezamenlijk: de voorschriften).

2.2

Naar aanleiding van het eenzijdig door Albert Heijn verminderen van de arbeidsomvang heeft [verweerster] Albert Heijn begin 2017 in kort geding gedagvaard. De kantonrechter te Gouda heeft bij wege van voorlopige voorziening (zaaknummer 5621167 \ CV EXPL 17-19) geoordeeld dat Albert Heijn niet gerechtigd was tot wijziging van de arbeidsomvang. Vervolgens heeft Albert Heijn de arbeidsomvang van [verweerster] (terug) aangepast.

2.3

Naar aanleiding van de ziekmelding van [verweerster] op 10 februari 2017 is zij opgeroepen om op 13 februari 2017 bij de bedrijfsarts, de heer F.A.A. Brouwers, te verschijnen. In de consultrapportage schrijft de bedrijfsarts:

“(…)

In verband met gevoel dat ik geen vertrouwen heb in goede objectieve onderlinge arts patient relatie heb ik voorgesteld het gesprek te beeindigen.

Mijn voorstel dit te laten uitvoeren door andere bedrijfsarts.

Mevr [verweerster] geeft aan dat zij wel vertrouwen kan en wil geven in mij.

Mijn advies is toch om een andere bedrijfsarts hiervoor in te schakelen.

(…)”

Op 15 februari 2017 heeft de bedrijfsarts in een e-mail aan Albert Heijn geschreven:

“(…) Ik heb haar vorig jaar mei ook gezien ter vervanging van [naam 2] . Ik heb toen hervattingsadvies gegeven. Zij heeft DO oordeel aangevraagd bij UWV omdat zij het niet eens was met mijn advies. UWV arts bleek mijn advies te delen. (aug 2016)

(…)

Het gesprek verliep daarna in mijn beleving dusdanig weinig constructief dat ik naar mijn mening niet tot een goed onpartijdig hervattingsadvies te komen. (…)”

2.4

Op 20 februari 2017 heeft [verweerster] een andere bedrijfsarts bezocht, de heer N.J. Hoogwout. In de consultrapportage van dat gesprek schrijft de bedrijfsarts:

“(…) Wij bespraken haar klachten, en de achterliggende oorzaken.

Het gaat om spanningsklachten ten gevolge van de discussie rond de vermindering van haar contracturen. (…)

Geschiktheid: ik acht mevrouw geschikt voor haar taken en uren in de volle omvang.

Ten aanzien van de re-integratie adviseer ik: treed zo spoedig mogelijk met elkaar in contact en maak afspraken over de werkhervatting.”

2.5

Op 3 maart 2017 heeft Albert Heijn een brief aan [verweerster] gestuurd waarin is opgenomen:

“(…) Op zaterdag 04-02-2017 hebben wij een gesprek met jou gevoerd, in het kader van de voortzetting van onze samenwerking. In dit gesprek hebben wij nogmaals uiteen gezet wat wij van jou verwachten met betrekking tot de geldende afspraken en regels binnen de winkel. Tevens hebben wij uiteen gezet wat de consequenties zijn van het (herhaaldelijk) niet naleven van deze regels en afspraken. Dit gesprek is het gevolg van het feit dat uit jouw dossier naar voren komt dat jij je al jaren, herhaaldelijk, niet aan de regels en afspraken houdt die we binnen de winkel met elkaar maken. Wij benadrukken dat het nakomen van de regels en afspraken essentieel is voor een gezonde arbeidsrelatie en een constructieve samenwerking. Wij wijzen ze je hierbij concreet op de regels omtrent het op tijd aanwezig zijn bij aanvang van iedere shift, het kauwen van kauwgom op de werkvloer, het gebruik van je mobiele telefoon op de werkvloer, afspraken omtrent verzuim en het respectvol omgaan met elkaar.

Op 10 februari 2017 meld jij je ziek bij de Teamleider. Jij wilt ons geen enkel inzicht geven in jouw verzuim, waardoor wij ons genoodzaakt zien om jou met spoed op te laten roepen bij de bedrijfsarts. (…) Jij hebt op maandag 13 februari 2017 geen contact met ons opgenomen, en je derhalve niet aan de gemaakt afspraken gehouden.

(…) Deze bedrijfsarts heeft ons het advies gegeven dat jij per direct volledig inzetbaar bent.

Op zaterdag 25 februari 2017 ben jij verschenen op werk. Tijdens je beoordeling over 2016 heb jij je ziek gemeld bij de teamleiders. Dit was 10 minuten na aanvang van jouw shift. Je hebt hierbij aangegeven dat je het advies van je eigen huisarts volgt. Omdat wij het advies van de bedrijfsarts van de arbounie volgen en geen aanleiding hebben daaraan te twijfelen, zijn wij genoodzaakt jouw loon te staken en hebben we je geadviseerd een second opinion aan te vragen bij het UWV. Voor zover we weten is dat nog niet gebeurd. (…)”

2.6

[verweerster] heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Partijen zijn het erover eens dat het UWV op 20 april 2017 heeft geoordeeld:

“Cliënt is per 20-02-2017 medisch geschikt te achten voor het eigen werk. Tevens is van belang dat cliënt en werkgever samen in gesprek gaan om de problematiek ten aanzien van de arbeidsrelatie op te lossen, eventueel met een onafhankelijke 3e persoon.”

2.7

In de periode van 20 mei tot en met 26 mei 2017 hebben partijen elkaar gemaild over het plannen van een gesprek:

op 20 mei 2017 schrijft [naam 3] (supermarktmanager) aan [verweerster] :

“(...) Ik wil je op 2 juni om 16.00 uur uitnodigen voor een gesprek met [naam 4] (asm) en mij. Aangezien wij beide nieuw zijn gestart zal er van onze kant geen 3e partij aanschuiven. Wij hopen jou te zien op 2 juni.”

[verweerster] reageert daarop als volgt:

“(…) Een nieuwe afspraak is prima maar ik kan niet 2 juni om 16 uur. Vanaf 19 uur is het mogelijk.”

vervolgens schrijft [naam 3] aan [verweerster] :

“Dan schuiven we in de tijd, en zien je op 2 juni om 19:00 uur.”

2.8

Op 2 juni 2017 heeft het gesprek plaatsgevonden. Op 27 juni 2017 heeft [naam 5] (HR Business Partner) aan [verweerster] geschreven:

“(…) Allereerst ben ik blij te horen dat begin juni een goed gesprek heeft plaatsgevonden met de SM en ASM van de winkel, waarin jij aangaf je beschikbaarheid te willen uitbreiden en je werkzaamheden weer te willen hervatten. Ik heb begrepen dat je vanaf deze week weer begint (…)

Albert Heijn heeft door direct na de hoorzitting met jou in gesprek te gaan, al gehandeld conform het advies van de Bedrijfsarts. Ook heeft Albert Heijn na de uitkomst van de second opinion jou direct uitgenodigd voor een gesprek. (…)”

2.9

In de periode 28 juli tot en met 4 augustus 2017 communiceert [verweerster] met [naam 6] (HR Business) over de medische geschiktheid van [verweerster] . [naam 6] citeert uit het deskundigenoordeel van het UWV. Vervolgens schrijft [verweerster] :

“Klopt dat staat inderdaad in de conclusie van de bedrijfsarts maar ik zie dat u een zin mist, en toevallig gaat het in dit geval nu precies om deze zin: per datum 25-02-2017 (datum dat ik me dus opnieuw heb ziekgemeld omdat het MT zich niet hield aan het advies van de bedrijfsarts om met mij in gesprek te gaan) is het geven van een oordeel omtrent de arbeids(on)geschiktheid niet mogelijk.

(…) Ik zou graag met een onafhankelijke derde (zoal de uwv arts adviseerde) om de tafel willen. Ik wil dit namelijk graag afsluiten en mijn energie steken in een goede samenwerking.”

2.10

In een gesprek op 23 september 2017 biedt Albert Heijn [verweerster] aan om een doordeweekse shift in de Albert Heijn vestiging in Leiden te werken, de plaats waar [verweerster] studeert. [verweerster] gaat niet op dit voorstel in.

2.11

In de periode van 1 april tot en met 31 december 2017 is [verweerster] ingeroosterd voor 28 shifts. Zij heeft zich voor 11 shifts ziekgemeld. Het ziekteverzuim bedroeg in deze periode 39 %.

2.12

In december 2017 corresponderen partijen over het ziekteverzuim van [verweerster] en wordt zij opgeroepen bij de bedrijfsarts:

Op 18 december 2017 schrijft [naam 3] (supermarktmanager) aan [verweerster] :

“Als organisatie willen wij jouw inzetbaarheid getoetst hebben door een bedrijfsarts. Het verzuim van de laatste maanden is hier aanleiding toe.

De afspraak staat op 21 december om 13:20 uur.”

[verweerster] reageert daar op 18 december 2017 als volgt op:

“Dat is prima. Weet wel dat ik eerder op die dag al een afspraak heb staan met m’n huisarts (zoals reeds aangegeven). Daarnaast wil ik hierbij alvast aangeven dat ik het gesprek met de arboarts zal opnemen. (…)”

Op 21 december 2017 om 11.21 uur schrijft [verweerster] aan [naam 3] :

“Ik kom net van m’n huisarts. Het gaat nog niet goed met mij. Mijn huisarts overlegt momenteel met een specialist. Gezien het advies van de huisarts ben ik niet in staat om naar de arboarts te komen in Delfgauw. Indien je toch wil dat mijn inzetbaarheid wordt getoetst, dan kan de arboarts naar mij toe komen.”

De afspraak bij de bedrijfsarts op 21 december 2017 gaat niet door.

2.13

Op 23 januari 2018 mailt [verweerster] aan [naam 3] (supermarktmanager):

“Wil via deze weg doorgeven dat ik beter ben. Ik vindt het ook heel vervelend dat mijn ziektepercentage zo hoog is.

Ten aanzien van het evt. inplannen van een afspraak met de arboarts terwijl ik beter ben, wil graag meegeven dat ik daar het nut niet zo van inzie. Aangezien de arboarts mijn inzetbaarheid niet kan beoordelen terwijl ik beter ben. Daarnaast had de arboarts alle ruimte om mijn inzetbaarheid te beoordelen terwijl ik ziek was, dit door middel van een huisbezoek. Echter is dit laatste niet gebeurd. (…)”

2.14

In de periode van 1 januari tot en met 9 juni 2018 is [verweerster] ingeroosterd voor 31 shifts. Zij heeft zich voor 28 shifts ziekgemeld, voor 1 shift heeft [verweerster] zich afgemeld vanwege het overlijden van haar oma. Het ziekteverzuim bedroeg in deze periode 94 %.

2.15

[verweerster] heeft het College voor de Rechten van de Mens gevraagd te beoordelen of Albert Heijn jegens haar verboden onderscheid maakt op grond van leeftijd, door haar niet in te roosteren op zon- en feestdagen, haar niet toe te staan haar diensten te ruilen met jongere collega’s, haar niet te vragen om over te werken, waaronder het overnemen van diensten van jongere collega’s, en door haar discriminatieklacht niet zorgvuldig te behandelen. Op 20 februari 2018 heeft de zitting plaatsgevonden. Op 20 maart 2018 heeft het College voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat Albert Heijn jegens [verweerster] geen verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt.

2.16

In de periode januari tot juni 2018 heeft Albert Heijn meermaals tevergeefs geprobeerd een afspraak voor [verweerster] te maken bij de bedrijfsarts. [verweerster] heeft zich steeds (kort) voor de ingeplande afspraak met de bedrijfsarts beter gemeld bij Albert Heijn.

2.17

Eind maart 2018 discussiëren partijen over het al dan niet thuis aanwezig zijn van [verweerster] tijdens een bezoek van de arbodienst. Daarnaast stuurt Albert Heijn op 27 maart 2018 de volgende brief aan [verweerster] en schrijft daarin:

“(…) Tevens hebben wij wederom voor jou een afspraak bij de bedrijfsarts gemaakt. Door de snelle opvolging van ziekmelden is er sprake van samengesteld verzuim. In het kader van de wet Poortwachter wordt er zowel van jou als vanuit de werkgever een inspanning verwacht. De afspraak met de bedrijfsarts zal in het teken staan van het opmaken van een probleemanalyse. Op basis van deze probleemanalyse kunnen wij, tesamen met jou, een plan van aanpak re-integratie opstellen.

Bij deze laten wij je weten dat de afspraak gepland staat op 10 april a.s., om 15.20 uur. Wij gaan er vanuit dat je je voor deze afspraak bij de arbodienst zult melden.(…)”

Op 28 maart 2018 reageert [verweerster] per e-mail als volgt:

“(…) Ten aanzien van het geplande gesprek met de arboarts op 10 april wil ik doorgeven dat ik niet voornemens ben te komen terwijl ik beter ben. Ik heb de afgelopen maand namelijk al twee keer een bezoek gehad van de arboarts. Beide artsen concludeerde dat ik destijds ziek was. (…)”

Vervolgens mailt [naam 7] (HR Business Partner) [verweerster] op 3 april 2018 het volgende:

“(…) Zoals wij, zul jij ongetwijfeld ook de uitspraak gehad hebben van het College van de Rechten van de Mens. Ik ben benieuwd hoe het met je gaat en hoe jij die uitspraak ontvangen hebt. Maar vooral ook hoe jij ernaar kijkt hoe we op hopelijk goede voet verder kunnen. Daarom denk ik dat het goed is om even met elkaar te zitten en dit eens te bespreken.

Daarnaast maak ik me zorgen omdat ik van Linda begrijp dat je veel ziek bent. Dat vind ik vervelend voor je! Niettemin betekent dit ook dat we, door de frequentie van jouw verzuim, inmiddels te maken hebben met zgn. samengesteld verzuim en er dus vanuit Wet Poortwachter een Probleemanalyse opgesteld moet worden door de Bedrijfsarts en wij adhv die analyse een reintegratieplan moeten opstellen. Derhalve wil ik je toch dringend verzoeken wel naar de Bedrijfsarts toe te gaan, danwel de afspraak om te zetten in een telefonische afspraak.

Beste [voornaam verweerster] , ik hoop dat we samen met [naam 3] met elkaar in gesprek kunnen om te kijken naar een constructieve samenwerking, waarin jij je niet meer gediscrimineerd voelt en we op een prettige wijze kunnen samenwerken!

Laat jij weten of je as donderdag kunt?”

[verweerster] reageert niet inhoudelijk op deze e-mail. Het gesprek met [naam 7] vindt niet plaats en [verweerster] brengt op 10 april 2018 geen bezoek aan de bedrijfsarts.

2.18

Vervolgens mailt [naam 7] (HR Business Partner) op 10 april 2018 aan [verweerster] :

“Ik heb helaas nog geen alternatieve data van je vernomen om eens te zitten tbv van onze samenwerking. Per SMS heb je evenwel aangegeven met data te komen, dus ik wacht je mailtje af. Graag verneem ik voor einde deze week van je.

(…)

Tot slot wil ik je er nog op attenderen dat je de afspraak bij de Bedrijfsarts ook mag omzetten via jouw SM in een telefonische afspraak, maar we verwachten wel dat je contact hebt met de Bedrijfsarts, zodat hij een probleemanalyse kan maken en wij daaruit voortvloeiend een plan van aanpak reintegratie. Dit aangezien er sprake is van een aaneengesloten ziekteverzuim en de verplichtingen betreffende Wet Poortwachter.”

[verweerster] reageert op 11 april 2018 met de volgende e-mail:

“Ik heb het momenteel heel druk in verband met mijn verzuim van de afgelopen perioden, hierdoor heb ik voorlopig geen tijd. Uiteraard kan dit gesprek wel plaatsvinden onder werktijd.

(…)

Zoals al eerder aangegeven wil ik geen contact met de Bedrijfsarts terwijl ik beter ben (Wanneer ik ziek ben is dit uiteraard anders). Overigens heb ik de afgelopen maanden al 2x een bezoek gehad van de bedrijfsarts, dit is een goede basis om een probleemanalyse op te stellen.”

2.19

Op 24 april 2018 mailt [naam 7] (HR Business Partner) het volgende aan [verweerster] :

“(…)

Ik zou je graag willen uitnodigen voor een afspraak op 19 mei onder werktijd. Ik begrijp dat je meestal op zaterdagen tussen 9.00-17.00 ingepland wordt, dus zou graag om 10.00 uur willen afspreken in jouw winkel. Ik ga ervanuit dat dat dan in orde is, laat je me dat even weten?!

Je zult net als wij inmiddels kennis hebben genomen van de uitspraak van het College waarbij al jouw klachten ongegrond zijn verklaard. Goed om daar samen nog even bij stil te staan, waarbij we kort willen terugkijken, maar vooral vooruitkijken. Want terugkijkend stellen we vast dat je slechts 2 keer gewerkt hebt en jij je 13 maal ziek hebt gemeld. Het is dan ook zinvol om eens te zitten hoe we jou kunnen helpen om jou druk (mede ontstaan door het verzuim) kunnen reguleren. Daarnaast heb je tot op heden nog steeds geen uitbreiding van je beschikbaarheid opgegeven. Ook dat zullen we van je vragen.

Ten aanzien van je veelvuldig ziekteverzuim hebben we een aantal keren aangedrongen op een bezoek aan de bedrijfsarts om je duurzame inzetbaarheid te bespreken. Dat heb je tot nu toe geweigerd; niettemin maken we ons zorgen om jouw duurzame inzetbaarheid en een duurzaam herstel dus mocht je de volgende keer weer ziek zijn, dan laten we je ziekmelding even staan, zodat je toch de Bedrijfsarts kunt bezoeken, zodat hij een probleemanalyse kan maken waarop wij een reintegratieplan kunnen maken. We gaan ervanuit dat je je medewerking daaraan wilt verlenen.

Kortom, we gaan kijken hoe we de arbeidsovereenkomst weer op een constructieve manier inhoud kunnen geven. Ik hoop oprecht dat we een prettig gesprek kunnen hebben met het oog op een fijne samenwerking voor nu en in de toekomst.”

2.20

Op 15 mei 2018 schrijft [verweerster] :

“Zoals al eerder vermeld is de bedrijfsarts meerdere malen bij mij op bezoek geweest ten aanzien van mijn ziekteverzuim. Zodoende ben ik dan ook niet bereid om terwijl ik beter ben, de arboarts te bezoeken. Wanneer ik ziek ben is dit natuurlijk anders.

Zodoende lijkt het mij dan ook verstandig om de afspraak te annuleren aangezien ik niet aanwezig zal zijn.”

Op 16 mei 2018 om 09:28 uur [naam 3] (supermarktmanager) daarop:

“Je stelt in je mail dat een arboarts jouw verzuim vaker heeft beoordeelt. Echter de controles gedaan door de arbo dienst, om te beoordelen of je daadwerkelijk ziek thuis bent. En niet om probleemanalyse of plan van aanpak op te stellen na aanleiding van jouw verzuim.

(…)

Bij deze kondig ik jou aan dat wij je loon vanaf heden zullen gaan inhouden. Er zal een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts voor je worden ingepland. Wanneer je hier gehoor aan geeft zullen wij de loondoorbetaling weer hervatten. (…)”

Vervolgens mailt [verweerster] op 16 mei 2018 om 14.16 uur:

“Graag wil ik je op de hoogte brengen van de volgende toezegging met betrekking tot een telefonisch gesprek met de bedrijfsarts, in een eerdere mail van [naam 7] .

(…)

Zoals eerder vermeld wil ik het gesprek enkel telefonisch voeren, indien je dit niet wilt, getuigt dat van geen welwillendheid van jouw kant.”

En om 15:07 uur:

“Ik heb zojuist de regels met betrekking tot re-integratie plan gelezen, daaruit blijkt dat ik enkel verplicht ben om daaraan mee te werken als ik ziek ben. Gezien het feit dat ik beter ben en dat ik aankomende zaterdag werk ben, is het onnodig om dit gesprek te voeren.

Daarnaast blijkt uit jouw houding dat je het vrijwillige gesprek met de bedrijfsarts niet wilt vergemakkelijk hierdoor is dit gesprek voor mij niet te doen waardoor ik in z’n geheel af zie van dit gesprek.”

2.21

Het gesprek tussen [naam 7] (HR Business Manager) en [verweerster] op 19 mei 2018 vindt niet plaats. [verweerster] meldt zich op die dag ziek. Daarover wordt het volgende gemaild:

Op 18 mei 2018 mailt [verweerster] aan [naam 7] :

“Ik ben morgen aanwezig, echter voer ik het gesprek liever een andere keer. Ik werk morgen weer na een lange tijd, waardoor ik graag even rustig wil inkomen. Een gesprek voeren over zoiets beladen past er dan ook niet bij.”

[naam 7] reageert daarop als volgt:

“Wat mij betreft wil ik er geen beladen gesprek van maken, maar juist een constructief gesprek! Wellicht hebt het jou juist om de draad dan weer op te pakken in de winkel.

Ik kom morgen dus gewoon vanuit Haarlem naar Gouda om je te spreken. Want ik vind het belangrijk om als werkgever en werknemer goed in contact te blijven.”

[verweerster] reageert als volgt:

“Dat klopt, voor mij is het gesprek wel beladen. Ik wil het gesprek dan ook niet morgen voeren. Ik wil er namelijk niet tegen op kijken, en dat doe ik momenteel wel.”

Vervolgens schrijft [naam 7] aan [verweerster] :

“Wat maakt het beladen? Hoe kunnen we doorbreken dat je een gesprek met ons als zwaar en beladen ziet? Ik ga er vanuit dat we beiden hetzelfde doel hebben, namelijk een prettige werkrelatie. Ik kom ook echt niet met de gedachte om het jou moeilijk te maken in een gesprek. Ik neem speciaal voor jou de moeite om in het weekend te komen, nogmaals omdat ik het belangrijk vind.

Ik kan jou uiteraard niet dwingen om in gesprek te gaan, maar bedenk wel dat we een redelijk verzoek doen om met jou in gesprek te treden. Dit verzoek is al een maand geleden aangekondigd en zijn op jouw voorwaarden (in jouw eigen winkel onder werktijd). Het gesprek zal er toch van moeten komen dus wat mij betreft graag wel door laten gaan. Wat kan ik nu nog doen voor je zodat je er niet tegen op kijkt? (...)”

[verweerster] mailt op 19 mei 2018 om 00:34 uur het volgende:

“Hierbij wil ik me ziek melden. Daarnaast wil ik doorgeven dat ik wil stoppen met mijn werkzaamheden bij Albert Heijn. Graag hoor ik meer over eventueel te volgen procedures.”

2.22

[naam 3] reageert op 23 mei 2018 op de mail van [verweerster] :

“Ik hoop dat je weer bent opgeknapt. Laat dit nog even weten, dan kan ik je beter melden bij de Bedrijfsarts.

Voor de procedure van opzegging geldt gewoonlijk een opzegtermijn van 4 weken vanaf de schriftelijke bevestiging, maar ik ga er ook mee accoord om zonder opzegtermijn uit elkaar te gaan. Mocht je de 4 weken aan willen houden, wil ik je er op attenderen dat de afspraak van loonsanctie blijft staan bij ziekmeldingen totdat je de bedrijfsarts persoonlijk hebt bezocht.

Samenvattend, zonder opzegtermijn zal jouw laatste werkdag bij Albert Heijn op 23-5-2018 zijn. Jij dient je opzegging schriftelijk in te dienen.”

Vervolgens schrijft [verweerster] op 24 mei 2018:

“Ik ben nog steeds ziek. Ik zal volgende week dinsdag naar de bedrijfsarts gaan. Ik zie trouwens af van het opzeggen van de dienstverband.”

2.23

Voorafgaand aan het bezoek aan de bedrijfsarts op 29 mei 2018 heeft [verweerster] om 00:21 uur die dag aan [naam 3] (supermarktmanager) gemaild:

“Hierbij wil ik me graag beter melden. Gezien het vele verzuim heb ik desondanks morgen vroeg een afspraak met mijn huisarts staan om verdere verzuim te voorkomen (indien mogelijk door middel van medicatie). Ik wil je graag verzoeken het gesprek met de arboarts telefonisch plaats te laten vinden. Ik kan namelijk onmogelijk optijd in delfgauw zijn, gezien het feit dat ik om half 9 een gesprek heb met mijn huisarts. (…). Ik neem aan dat dit geen probleem vormt aangezien [naam 7] in een eerdere mail te kennen heeft gegeven dat het gesprek met de arboarts ook telefonisch kan plaatsvinden. (…)”

Op 29 mei 2018 om 12.28 uur heeft [naam 7] (HR Business Manager) aan [verweerster] gemaild:

“Wat goed om te lezen dat jij actief bezig bent met je gezondheid. We hopen dat een bezoek aan je huisarts verbetering brengt. Wat je schetst, is reden te meer om ook een bezoek te brengen aan de Bedrijfsarts in de vorm van een persoonlijk bezoek, dus niet telefonisch. Dit omdat de Bedrijfsarts ook specifiek advies kan geven over inzetbaarheid op het werk en dat kan een huisarts niet.

Daarnaast wil ik een nieuwe afspraak inplannen op zaterdag 16 juni 2018 om 10.00 tot 11.00 uur omdat ons gesprek op zaterdag 19 mei niet door kon gaan. Dan kunnen we ook praten over jouw eerdere mail dat je wilde stoppen bij Albert Heijn.”

[verweerster] is op 29 mei 2018 niet op het spreekuur bij de bedrijfsarts, de heer T.S. Oeij, verschenen.

2.24

[verweerster] heeft zich vervolgens op 2 juni 2018 ziekgemeld. Albert Heijn heeft een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts gemaakt voor 21 juni 2018 om 9.00 uur. Zowel op het gesprek van 16 juni 2018 met [naam 7] (HR Business Manager) als op het spreekuur van de bedrijfsarts is [verweerster] niet verschenen.

2.25

Op 29 juni 2018 heeft Albert Heijn een brief met de referentie ‘Laatste waarschuwing’ aan [verweerster] gestuurd:

“Hierbij bevestigen wij dat jou een laatste officiële sommatie geven voor een gesprek met [naam 3] , SM, en [naam 7] , HRBP op zaterdag 7 juli om 15.00 uur.

Aanleiding voor deze brief is het volgende.

Je hebt afgelopen maand, ondanks herhaalde oproepen daartoe, geen contact opgenomen en bent niet op afspraken verschenen op de werkverhouding te bespreken, onder meer na de uitspraak van het College van de rechten van de mens. We hebben j uitgenodigd voor gesprekken 5 april, 19 mei en 16 juni. Op geen van deze afspraken ben je verchenen.

(…)

Voor een (constructieve) werkrelatie is communicatie essentieel. Wij vinden het onacceptabel dat jij elk gesprek met ons uit de weg gaat en zo een onwerkbare situatie creëert. Hetzelfde geldt voor jouw mededeling alleen nog per mail te willen communiceren. Dit maakt de arbeidsverhouding praktisch onuitvoerbaar. Het is van groot belang dat wij met elkaar in gesprek blijven. (…)”

[verweerster] verschijnt niet op het gesprek en Albert Heijn betaalt haar geen salaris meer.

2.26

Op het verzoek van de gemachtigde van Albert Heijn om te laten weten of [verweerster] (ter voorkoming van een gerechtelijke procedure) bereid is om in te stemmen met de opzegging van haar arbeidsovereenkomst, reageert [verweerster] bij e-mail van 18 september 2018 als volgt:

“(…) Tot op heden heb ik ziek. Ik heb al geruime tijd niets meer gehoord van Albert Heijn en ook niets meer van de arbo arts (er zijn geen nieuwe afspraken gemaakt en er hebben ook geen bezoeken bij mij thuis plaatsgevonden). Ik vind het dan ook vreemd dat Albert Heijn gezien mijn verzuim en de ongeïnteresseerde houding, verzoekt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

Zoals u op basis van het bovenstaande hoogstwaarschijnlijk al kunt inschatten, wijs ik het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, af.”

2.27

Vervolgens heeft de gemachtigde van [verweerster] het personeelsdossier bij Albert Heijn opgevraagd. Correspondentie tussen de gemachtigden heeft niet tot een oplossing geleid.

2.28

Op het moment dat de mondelinge behandeling werd gehouden was door [verweerster] geen procedure aanhangig gemaakt terzake van de loonsanctie die vanaf 16 mei 2018 van kracht is.

3 Het verzoek

3.1

Albert Heijn verzoekt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst primair te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen en subsidiair te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Tevens verzoekt Albert Heijn vast te stellen dat [verweerster] geen transitievergoeding toekomt en dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, althans op de kortst mogelijke termijn wordt ontbonden.

3.2

Aan haar primaire verzoek legt Albert Heijn ten grondslag dat [verweerster] door niet te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen en overige voorschriften verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. [verweerster] heeft stelselmatig geweigerd om naar afspraken bij de bedrijfsarts te gaan door zich steeds vlak daarvoor beter te melden. Hierdoor kon geen plan van aanpak worden opgesteld ter bevordering van de re-integratie van [verweerster] . Bij controles van de arbodienst bij [verweerster] thuis, was zij herhaaldelijk afwezig. [verweerster] heeft eveneens nagelaten om mee te denken welk werk wel passend voor haar zou zijn en heeft stelselmatig geweigerd om in te gaan op verzoeken van Albert Heijn om een gesprek met de betrokken supermarkt manager in te plannen. Albert Heijn heeft [verweerster] meermaals schriftelijk aangemaand tot nakoming van haar re-integratieverplichtingen. Uiteindelijk heeft Albert Heijn de loonbetaling aan [verweerster] stopgezet.

3.3

Aan haar subsidiaire verzoek legt Albert Heijn ten grondslag dat door het handelen van [verweerster] de arbeidsverhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat van Albert Heijn niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW. [verweerster] heeft zich stelselmatig niet gehouden aan de voorschriften van Albert Heijn. [verweerster] heeft daarvoor verschillende schriftelijke en mondelinge waarschuwingen en aanmaningen ontvangen. De gedragsproblemen van [verweerster] zouden in iedere andere functie binnen Albert Heijn opnieuw opspelen. In het filiaal van Gouda hebben verschillende teamleiders van verschillende afdelingen en met verschillende achtergronden met [verweerster] samengewerkt. Al deze teamleiders bestempelen deze samenwerking als ‘zeer negatief’. Albert Heijn heeft meermaals tevergeefs geprobeerd in gesprek te gaan met [verweerster] over een verdere constructieve samenwerking tussen partijen. [verweerster] heeft deze gesprekken herhaaldelijk geweigerd. Albert Heijn heeft geen vertrouwen meer in een succesvolle terugkeer van [verweerster] in enig filiaal van Albert Heijn en ook niet bij de aan Albert Heijn gelieerde ondernemingen.

3.4

[verweerster] heeft zich verwijtbaar gedragen zodat herplaatsing niet in de rede ligt.

Er is voorts geen plaats voor toekenning van een transitievergoeding, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW. [verweerster] heeft Albert Heijn willens en wetens misleid door zich steeds ziek en vervolgens weer beter te melden teneinde een afspraak met de bedrijfsarts te ontlopen.

De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] , zodat ingevolge artikel 7:671b lid 8 sub b BW de arbeidsovereenkomst onmiddellijk tot een einde dient te komen.

4 Het verweer

4.1

Het verweer strekt tot afwijzing van het ontbindingsverzoek van Albert Heijn. [verweerster] voert daartoe, samengevat en voor zover van belang, het volgende aan.

4.2

[verweerster] is arbeidsongeschikt en heeft, voor zover zij dat kon, haar re-integratieverplichtingen nagekomen. Van ontlopen van afspraken met de bedrijfsarts was geen sprake. [verweerster] heeft Albert Heijn laten weten dat zij de bedrijfsarts thuis kan ontvangen en is op het voorstel van Albert Heijn ingegaan om per telefoon contact te hebben met de bedrijfsarts. Dat er geen plan van aanpak kon worden opgesteld klopt niet. [verweerster] was bij de controles van de arbodienst steeds thuis, wel was de deurbel één keer kapot. Albert Heijn is niet ingegaan op het verzoek van [verweerster] om een gesprek met een onafhankelijke derde te plannen, terwijl het UWV dat heeft geadviseerd. [verweerster] kan zich niet verenigen met de loonsanctie. Voor het geval geoordeeld wordt dat [verweerster] niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan, dient het verzoek van Albert Heijn te worden afgewezen omdat een deskundigenoordeel ontbreekt (artikel 7:671b lid 5 aanhef en onder sub b ). Bovendien is van herhaaldelijke schending van de voorschriften sinds 2011 geen sprake.

4.3

[verweerster] voert voorts aan dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Zij wil graag bij Albert Heijn blijven werken. Uit de stellingen van Albert Heijn kan [verweerster] niet opmaken met wie de relatie zodanig verstoord zou zijn, dat voortzetting niet mogelijk zou zijn, eventueel onder leiding van een ander management en in een andere vestiging. Er is niet getracht om middels mediation te bekijken of hetgeen partijen verdeeld hield, opgelost kon worden.

4.4

Als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden verzoekt [verweerster] een transitievergoeding toe te kennen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de uitspraak en rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn.

5 De beoordeling

5.1

Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, welke opzegtermijn daarbij geldt en of [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding.

opzegverbod

5.2

In het midden kan blijven of [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. Zelfs als dit zou komen vast te staan, staat het opzegverbod gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek is immers gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (e-grond), dan wel een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). Deze gronden staan los van de (eventuele)ongeschiktheid wegens ziekte.

e-grond

5.3

Artikel 7:671b lid 5 aanhef en sub b BW bepaalt dat het verzoek om ontbinding dat is gegrond op artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW in verband met het zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW (de re-integratieverplichtingen), moet worden afgewezen, indien de werkgever niet beschikt over een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW, tenzij het overleggen van de ze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. De parlementaire geschiedenis zegt hierover het volgende:

“Ten slotte wordt voorgesteld aan artikel 7:671b, vijfde lid, onderdeel b, toe te voegen dat het overleggen van een deskundigenoordeel niet van de werkgever wordt verlangd, als dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het niet mogelijk is om snel een dergelijke verklaring te verkrijgen doordat de werknemer zich onbereikbaar houdt en aldus daaraan geen medewerking verleent. Dit zal mede in het licht van de omstandigheden van het geval moeten worden afgewogen. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 7:629 a, tweede lid. ” (Kamerstukken II 2014/15, 33988, 3, p. 12).

5.4

De gedragingen die [verweerster] worden verweten zien op het zonder deugdelijke grond niet nakomen van de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 7:660a BW. Gelet op artikel 7:671b lid 5 aanhef en onder sub b BW dient Albert Heijn dus een deskundigenverklaring over te leggen, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd.

5.5

Albert Heijn heeft geen deskundigenoordeel in het geding gebracht. Volgens Albert Heijn kan dit in redelijkheid ook niet van haar gevergd worden. Daartoe heeft zij gesteld dat zij [verweerster] herhaaldelijk heeft opgeroepen bij de bedrijfsarts maar dat [verweerster] stelselmatig en welbewust heeft geweigerd om naar de bedrijfsarts te gaan om duidelijkheid te scheppen over haar medische situatie. In juli 2018 heeft Albert Heijn haar pogingen gestaakt omdat het niet mogelijk bleek [verweerster] naar de bedrijfsarts te krijgen, aldus Albert Heijn. Deze omstandigheden kunnen Albert Heijn niet baten, nu daaruit niet voortvloeit dat [verweerster] zich onbereikbaar heeft gehouden of geen medewerking heeft verleend aan de beoordeling door het UWV. Sterker, zij is daartoe niet eens opgeroepen.

Subsidiair heeft Albert Heijn zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van 20 april 2017 van het UWV moet worden aangemerkt als deskundigenoordeel. De kantonrechter volgt Albert Heijn daarin niet. In bedoeld deskundigenoordeel wordt niet ingegaan op de vraag of [verweerster] haar re-integratieverplichtingen al dan niet nakomt, maar is slechts over de medische geschiktheid van [verweerster] geoordeeld.

5.6

Uit het voorgaande volgt dat Albert Heijn ten onrechte geen verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW overgelegd heeft. Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 sub b BW, dient het verzoek van Albert Heijn tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e- grond reeds hierom te worden afgewezen.

g-grond

5.7

Albert Heijn heeft subsidiair verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op de g-grond. Volgens Albert Heijn is de arbeidsrelatie met [verweerster] ernstig en duurzaam verstoord.

5.8

Uit de hiervoor onder 2 opgenomen feiten volgt dat de ziekmelding van [verweerster] in februari 2017 verband hield met de discussie rond de eenzijdige vermindering van haar contracturen. In de second opinion van het oordeel is het advies gegeven om een gesprek aan te gaan om ‘de problematiek ten aanzien van de arbeidsrelatie op te lossen, eventueel met een onafhankelijke 3e persoon’. Dat gesprek heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 2 juni 2017. Albert Heijn heeft vooraf duidelijk aan [verweerster] gecommuniceerd dat het gesprek plaatsvindt met de nieuw gestarte supermarktmanager en haar assistent en dat er geen derde zal aanschuiven. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerster] op dat moment tegen die gang van zaken bezwaar heeft gemaakt. [verweerster] heeft ook onvoldoende weersproken dat het gesprek van 2 juni 2017 een ‘goed gesprek’ was, zoals Albert Heijn in haar mail van 27 juni 2017 schrijft. De kantonrechter oordeelt dat met dit gesprek eventuele plooien in de arbeidsverhouding moeten zijn gladgestreken. Dat [verweerster] vervolgens op 4 augustus 2017, bijna 2 maanden na het gesprek, alsnog aangeeft om met een onafhankelijke derde om de tafel te willen en daarbij verwijst naar de second opinion van het UWV geeft er naar het oordeel van de kantonrechter niet blijk van dat [verweerster] zich op de toekomst richt maar blijft ‘hangen’ in een opmerking van het UWV. Zelfs 2,5 jaar later, in onderhavige procedure, grijpt [verweerster] terug op het ‘vrijblijvende’ advies van het UWV, hetgeen blijk geeft van een weinig constructieve houding. In de gegeven omstandigheden kan het Albert Heijn niet worden tegengeworpen dat het gesprek op 2 juni 2017 zonder een derde heeft plaatsgevonden.

5.9

Voorts mocht naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op de bij het College voor de Rechten van de Mens gevoerde procedure, redelijkerwijs op zijn minst van [verweerster] verwacht worden dat zij met Albert Heijn in gesprek zou gaan over de wijze waarop partijen weer op een constructieve manier inhoud kunnen geven aan de arbeidsovereenkomst. Daartoe heeft Albert Heijn eind april 2018 een redelijk voorstel gedaan en haar intentie met het gesprek duidelijk gemaakt waarbij rekening is gehouden met de werktijden van [verweerster] . Het is evident dat [verweerster] opkijkt tegen dit gesprek, zij heeft immers ‘tegenover’ haar werkgever gestaan bij het College voor de Rechten van de Mens, maar om de verhoudingen te kunnen herstellen is een gesprek noodzakelijk en mag van [verweerster] ook worden verwacht dit gesprek, hoe moeilijk misschien ook, aan te gaan. Haar afwijzende houding wordt niet gerechtvaardigd door de omstandigheid dat zij na lange tijd weer weer rustig wil beginnen met werken. Als gevolg van de ziekmelding van [verweerster] op 19 mei 2017 - de dag van het gesprek - gaat het gesprek niet door, waarna Albert Heijn nog tweemaal tevergeefs heeft geprobeerd een gesprek met [verweerster] in te plannen. Vastgesteld kan dan ook worden dat het partijen niet gelukt is om samen op constructieve wijze het gesprek aan te gaan en een begin te maken met het vinden van een structurele oplossing voor de verstoorde arbeidsverhouding.

5.10

Ondanks dat een deskundigenoordeel over de nakoming van de re-integratieverplichtingen door [verweerster] ontbreekt en niet kan worden vastgesteld of [verweerster] de door Albert Heijn gestelde intentie heeft gehad met haar handelswijze, volgt uit de hiervoor onder 2 opgenomen feiten wel dat [verweerster] meer dan eens zich (kort) voor een afspraak met de bedrijfsarts heeft beter gemeld. Gelet op de frequentie van het ziekteverzuim en de snelheid waarmee de ziekmeldingen zich steeds opvolgden, had een minder strikte en juridische houding van [verweerster] ten aanzien van het van contact met de bedrijfsarts, op zijn plaats geleken. Juist door zich steeds ziek en weer beter te melden en daaraan te verbinden dat zij dan een bedrijfsarts niet hoeft te bezoeken, heeft [verweerster] een beoordeling door de bedrijfsarts gefrustreerd. Gelet op de frequentie van het ziekteverzuim zou [verweerster] de bedrijfsarts hebben moeten bezoeken. Bovendien heeft de loonsanctie, waartegen ten tijde van de mondelinge behandeling nog geen rechtsmiddelen zijn aangewend terwijl die loonsanctie al bijna 9 maanden van kracht was, [verweerster] ook niet aangemoedigd om alsnog bij de bedrijfsarts verschijnen.

Daarnaast wordt opgemerkt dat het de werkgever vrijstaat om te bepalen op welke wijze controles plaatsvinden. Albert Heijn heeft in april 2017 aan [verweerster] gecommuniceerd dat zij de afspraak bij de bedrijfsarts mocht omzetten naar een telefonische afspraak. [verweerster] maakt van die gelegenheid geen gebruik, maar grijpt ruim een maand later terug op die toezegging. Het kan Albert Heijn niet worden tegengeworpen dat zij [verweerster] dan niet (meer) de mogelijkheid van een telefonisch afspraak met de bedrijfsarts aanbiedt.

5.11

Overigens heeft de loonsanctie geen aanmoediging gevormd voor [verweerster] om alsnog bij de bedrijfsarts te verschijnen.

Gelet op de stellingen van partijen, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is een voldoende consistent beeld ontstaan van een ernstig verstoord geraakte arbeidsverhouding tussen partijen.

5.12

Het alsnog beproeven van mediation, acht de kantonrechter in de huidige situatie geen optie meer, omdat de verstoring reeds duurzaam te achten is en een zinvolle voortzetting van de arbeidsverhouding daarmee niet meer mogelijk is.

5.13

Gelet op de aard en omvang van de verstoorde verhouding ligt herplaatsing niet in de rede. Het verweer van [verweerster] dat zij niet kan opmaken met wie de relatie zodanig verstoord zou zijn dat zij niet onder een ander management en/of in een andere vestiging kan worden herplaatst, wordt verworpen. Als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat [verweerster] heeft gewerkt onder verschillende managers, met verschillende achtergronden en dat de situatie in al die gevallen hetzelfde is gebleven.

De slotsom luidt dan ook dat sprake is van een zodanige verstoorde arbeidsverhouding, dat van Albert Heijn in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De door Albert Heijn op de g-grond verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen.

einddatum

5.14

Het einde van het dienstverband wordt bepaald overeenkomst artikel 7:672 BW jo. 7:671b lid 8 sub a BW. Gelet op de duur van het dienstverband geldt een opzegtermijn van twee maanden, waarop in mindering strekt de duur van de procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. Uitgaande van opzegging tegen het einde van de (kalendermaand) betekent dit dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2019 wordt ontbonden.

transitievergoeding

5.15

Aangezien het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer is artikel 7:673 lid7 sub c BW niet van toepassing. [verweerster] heeft recht op een transitievergoeding die de kantonrechter becijfert op afgerond € 1.691,00 bruto (19 halve dienstjaren x 1/6 x € 494,63 per maand te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag). De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

intrekkingstermijn

5.16

Aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt een transitievergoeding verbonden. Aan Albert Heijn wordt daarom op grond van artikel 7:686a lid 6 BW een termijn gegeven om het verzoek in te trekken.

proceskosten

5.17

Aangezien partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6 De beslissing

De kantonrechter:

stelt Albert Heijn tot maandag 25 maart 2019 tot 12:00 uur in de gelegenheid het ontbindingsverzoek door middel van een aan de griffie gericht schrijven (met afschrift aan de gemachtigde van [verweerster] ) in te trekken, waarbij bepalend zal zijn het moment van ontvangst van dat schrijven ter griffie;

en, maar uitsluitend voor het geval Albert Heijn van deze intrekkingsbevoegdheid geen (tijdig) gebruik maakt:

ontbindt de onderhavige arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2019;

kent bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [verweerster] ten laste van Albert Heijn een transitievergoeding toe ten bedrage van € 1.691,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW van af 14 dagen na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst;

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

28356


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature