U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Gerechtelijke vaststelling vaderschap overledene (art 1:207 BW). DNA onderzoek gelast op stoffelijk overschot.

Kosten DNA onderzoek voor verzoekster. Overige proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/523314 / FA RK 17-2400

Beschikking van 4 juni 2019 betreffende vaststelling ouderschap

in de zaak van:

[naam verzoekster] ,

wonende te [woonplaats verzoekster],

hierna te noemen verzoekster,

advocaat mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat te Alblasserdam,

In deze zaak is belanghebbende:

[naam verweerder ] ,

wonende te [woonplaats verweerder],

hierna te noemen verweerder,

advocaat mr. T.J.E. op de Weegh te Alkmaar (voorheen: mr. Van Gulick).

1. De verdere procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

de beschikking van deze rechtbank van 13 april 2018 en de daarin genoemde stukken;

de brief van Verilabs, gedateerd 19 juli 2018;

de reactie van verzoekster op de brief van Verilabs, met bijlage, gedateerd 27 juli 2018;

de reactie van verweerder op de brief van Verilabs, gedateerd 22 augustus 2018;

de brief van deze rechtbank aan Verilabs, gedateerd 4 september 2018;

het deskundigenrapport opgesteld door Verilabs, gedateerd 17 januari 2019;

de reactie van verzoekster op het deskundigenrapport met bijlage, gedateerd 4 februari 2019;

de reactie van verweerder op het deskundigenrapport, gedateerd 5 februari 2019;

de brief met bijlagen van verzoekster, gedateerd 12 februari 2019;

de brief van deze rechtbank aan partijen, gedateerd 19 februari 2019;

de brief van verweerder, gedateerd 4 maart 2019.

1.2.

In voornoemde beschikking is, kort gezegd, een DNA-onderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag of er sprake is van enige verwantschap tussen verzoekster en verweerder en of op basis hiervan [naam 1] al dan niet de biologische vader van verzoekster kan zijn en met welke waarschijnlijkheid en is Verilabs tot deskundige benoemd.

1.3.

Bij brief van 19 juli 2018 heeft Verilabs het bevolen onderzoek afgeraden. Omdat de moeder van verweer is overleden, achtte Verilabs de kans op een inconclusieve uitslag te hoog. Partijen hebben schriftelijk gereageerd op deze brief van Verilabs. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank bij brief van 4 september 2018 Verilabs verzocht om ondanks de bezwaren toch over te gaan tot het verrichten van het DNA-onderzoek.

1.4.

In het rapport van 17 januari 2019 concludeert Verilabs dat uit de berekening naar voren komt dat het verwantschapsonderzoek inconclusief is en dat er op basis van de resultaten geen uitspraak gedaan kan worden of verzoekster en verweerder afstammen van dezelfde biologische vader. In het rapport wordt aangeraden om DNA materiaal van de vermeende vader, een familielid van de vermeende vader of DNA materiaal van de moeder van verweerder mee te testen in een aanvullend onderzoek.

1.5.

Partijen hebben schriftelijk op het rapport van Verilabs gereageerd.

1.6.

Bij brief van 19 februari 2019 heeft deze rechtbank partijen bericht dat zij voornemens is om, zonder nadere zitting, in een tussenbeslissing een oordeel te geven of het rapport van Verilabs (met hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting van 12 januari 2018 volgt) voldoende is om tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over te gaan en om, indien daartoe aanleiding is, te bepalen wat het vervolg in de procedure zal zijn.

2. De verdere beoordeling

2.1.

In de (tussen)beschikking van 23 februari 2018 (r.o. 3.1.12) is gelet op de door verzoekster aangedragen feiten en omstandigheden en de reactie daarop van verweerder, een DNA-verwantschapsonderzoek bevolen om vast te kunnen stellen of [naam 1] al dan niet de biologische vader van verzoekster kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid.

Verilabs heeft het bevolen onderzoek verricht en is tot de conclusie gekomen dat op basis van de resultaten geen uitspraak gedaan kan worden of verzoeker en verweerder dezelfde biologische vader hebben. Het noodzakelijk geachte deskundigenonderzoek biedt geen duidelijkheid en aan de door verzoekster opgestelde doorberekening van percentages op basis van het deskundigenrapport (productie 17) hecht de rechtbank niet de waarde die verzoekster daaraan hecht. Op grond van de door verzoekster berekende percentages is de rechtbank er niet van overtuigd dat [naam 1] de vader van verzoekster is. Ook de overige door verzoekster aangevoerde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet voldoende om daartoe te concluderen. Anders dan verzoekster meent, is het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op basis van de beschikbare informatie dan ook niet toewijsbaar.

2.2.

Het door Verilabs aangeraden aanvullend onderzoek is niet haalbaar. Tussen partijen staat vast dat van [naam 1] op dit moment geen DNA-materiaal beschikbaar is, dat (voor zover bekend) [naam 1] geen andere kinderen heeft en van hem geen verwanten (ouders, broers, zussen) in leven zijn en dat de biologische moeder van verweerder is overleden en van haar op dit moment ook geen DNA-materiaal beschikbaar is.

2.3.

Verzoekster stelt in haar brieven van 4 februari 2019 en 12 februari 2019 voor om van het bij Verilabs in bewaring gegeven DNA-materiaal een verwantschapsonderzoek te laten uitvoeren dat 'array based' is op basis van SNP’s (single-nucleotide polymorphism). Volgens verzoekster hebben een geneticus van CWZ en een geneticus van het Erasmus Medisch Centrum verklaard dat bij een dergelijk onderzoek op veel meer variaties getest wordt en dat de uitslag van een dergelijk onderzoek veel duidelijker zal zijn dan het onderzoek van Verilabs. Verzoekster heeft navraag gedaan bij diverse laboratoria in Nederland en de enige mogelijkheid voor een dergelijk onderzoek is onderzoek door MyHeritage, aldus verzoekster.

Als minst verstrekkende optie verzoekt verzoekster de rechtbank om Verilabs opdracht te geven zo snel mogelijk tot uitvoering van het vorenstaande over te gaan, welk verzoek de rechtbank begrijpt als een bevel om het beschikbare DNA-materiaal ter hand te stellen aan MyHeritage en MyHeritage te bevelen aan de hand van dat materiaal onderzoek te doen naar de mogelijke verwantschap tussen verzoekster en [naam 1]. Verweerder maakt hiertegen bezwaar, omdat het bedrijf MyHeritage niet gebonden is aan de wettelijke kaders en strenge kwaliteitseisen waaraan forensische laboratoria wel dienen te voldoen.

2.4.

Naar vast beleid benoemt de rechtbank indien zij een DNA-onderzoek gelast, een Nederlands gecertificeerd instituut – veelal Verilabs – tot deskundige. Omdat in dit geval voor Verilabs de onderzoeksresultaten onvoldoende zijn om op basis daarvan een uitspraak te doen over verwantschap tussen verzoekster en [naam 1] kiest verzoekster ervoor een ander instituut/laboratorium in te schakelen om (nader) onderzoek te verrichten. Ter beoordeling ligt nu voor of het door verzoekster voorgestelde DNA-onderzoek op basis van SNP’s en de uitslag daarvan door/via MyHeritage voldoende betrouwbaar is om tot vaststelling van het vaderschap te kunnen overgaan.

De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak aan het DNA-onderzoek, het laboratorium en het rapport de volgende bijzondere eisen moeten worden gesteld:

- zorgvuldige en verifieerbare identificatie van de te onderzoeken personen, en

- ondertekening van de testresultaten door een persoon met een daartoe relevante studie (bijvoorbeeld een arts), die aldus de conclusies van het DNA-onderzoek voor zijn of haar rekening neemt, en

- naar analogie van het Besluit DNA-onderzoek vaderschap van 20 oktober 2008, houdende de vereisten die zijn gesteld aan het vaderschapsonderzoek in verband met erkenning bedoeld in artikel 4, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (welk besluit op 1 maart 2009 in werking is getreden) wordt het DNA-onderzoek verricht in een laboratorium dat:

a. a) door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen van de Paternity Testing Commision van de International Society of Forensic Genetics (FSI 2007);

b) indien het DNA-onderzoek wordt verricht in een laboratorium dat is gevestigd in het buitenland dient het en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie of door een bevoegde autoriteit geaccrediteerd te zijn aan de hand van de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen van de Paternity Testing Commision van de International Society of Forensic Genetics (FSI 2007).

2.5.

Verzoekster heeft Verilabs bereid gevonden om het in bewaring gegeven DNA-materiaal aan MyHeritage te verstrekken ten behoeve van het door verzoekster gewenste onderzoek, waarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen zijn verbonden aan de identificatie van de te onderzoeken personen. Dit heeft Verilabs immers gedaan bij de afname van het materiaal. De rechtbank gaat ervan uit dat de verstrekking van het materiaal aan MyHeritage met zodanige waarborgen is omkleed dat verwisseling van DNA-materiaal is uitgesloten.

2.6.

Verzoekster heeft evenwel niet voldoende feitelijk onderbouwd dat met het de voorgestelde methode ('array based' op basis van SNP’s en uitgevoerd door MyHeritage) het nu beschikbare DNA-materiaal wél toereikend is voor een conclusieve uitslag. Sterker, verzoekster heeft gesteld dat de methode op dit moment door in ieder geval elf laboratoria niet geschikt geacht wordt voor een verwantschapsonderzoek. Eén van die laboratoria verwijst naar MyHeritage, maar uit die betreffende e-mail (productie 19) volgt dat het laboratorium zelf geen ervaring heeft met de test door/via MyHeritage.

Verder is niet gesteld of gebleken dat MyHeritage de hiervoor in 2.4. vermelde accreditatie bezit, zodat niet vast staat dat het onderzoek en de conclusies die aan dat onderzoek worden verbonden met voldoende waarborgen zijn omkleed.

2.7.

Alles afwegend zal de rechtbank, alvorens zij overgaat tot het beoordelen van de resterende verzoeken (waarvan het meest verstrekkende verzoek is een DNA-onderzoek op het stoffelijk overschot van [naam 1]) verzoekster in de gelegenheid stellen om het door haar verzochte DNA-onderzoek door/via MyHeritage alsnog nader te onderbouwen. Ten eerste of aan de waarborgen, als hiervoor in 2.4. is beschreven, is voldaan en ten tweede of met nader onderzoek van het beschikbare DNA-materiaal door MyHeritage wél een conclusieve uitkomst te verwachten is (zie onder 2.6.). De rechtbank zal de zaak daartoe pro forma aanhouden.

2.8.

Verweerder zal vervolgens in de gelegenheid gesteld worden om schriftelijk op de nadere onderbouwing door verzoekster te reageren. Gelijktijdig zal de rechtbank verhinderdata opvragen om een datum voor een nadere mondelinge behandeling te bepalen, alwaar het verzochte DNA-onderzoek door/via MyHeritage, de nog resterende verzoeken en het verdere verloop van de procedure zullen worden besproken. Bij die mondelinge behandeling zal [naam 2], wonende te [plaatsnaam], als belanghebbende worden aangemerkt. Onweersproken staat immers vast dat zij en verweerder rechthebbenden op het graf van [naam 1] zijn.

3. De beslissing

De rechtbank:

3.1.

bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 30 juli 2019

PRO FORMA, met het verzoek aan:

- verzoekster om zich vóór 2 juli 2019 schriftelijk uit te laten zoals hiervoor in 2.7. is weergegeven;

- verweerder om daarop vervolgens vóór de pro-forma datum schriftelijk te reageren;

3.2.

bepaalt dat partijen en hun advocaten op de genoemde data niet ter zitting behoeven te verschijnen;

3.3.

deelt partijen mede dat indien voor de genoemde data geen bericht is ontvangen zonder dat uitstel is gevraagd, de rechter kan besluiten er van uit te gaan dat partijen geen prijs stellen op verdere behandeling van dat verzoek;

3.4.

houdt iedere overige beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. E.S. Jansen op 4 juni 2019.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature