Uitspraak
zaaknummer: 8080015 VV EXPL 19-427
uitspraak: 15 november 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M. El Idrissi,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
die niet in de procedure zijn verschenen;
Eiser wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en gedaagden gezamenlijk als ‘ [gedaagde 1] ’.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 10 oktober 2019, met producties 1 tot en met 3;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2019.
Het vonnis is bepaald op heden.
2. De vordering
2.1[eiser] vordert dat [gedaagde 1] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. wordt veroordeeld om [eiser] toe te laten tot zijn werkplek zodat hij zijn gebruikelijke werkzaamheden op de gebruikelijke tijdstippen kan uitvoeren, op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom ad € 250,-- te betalen voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde 1] in gebreke is geheel of ten dele aan het te dezen wijzen vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat het verzuim voortduurt;
b. wordt veroordeeld om het (achterstallig) salaris van [eiser] , zijnde de betaling van het netto equivalent van het bruto maandsalaris ad € 1.800,-- (exclusief 8% vakantiebijslag en andere emolumenten) te storten op de bankrekening van [eiser] vanaf augustus 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd;
c. wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen de maximale wettelijke verhoging (50%) wegens vertraging over het aan hem toekomende loon ex artikel 7:625 BW ;
d. wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de hiervoor (onder b. en c.) gevorderde bedragen vanaf het moment dat deze verschuldigd zijn;
e. wordt veroordeeld om aan [eiser] de salarisspecificaties over augustus 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd te overhandigen op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom ad € 250,-- te betalen voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde 1] in gebreke is geheel of ten dele aan het te dezen wijzen vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat het verzuim voortduurt;
f. wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. De beoordeling
3.1[gedaagde 1] is niet in de procedure verschenen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding zijn de voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde 1] verstek is verleend.
3.2Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen, behoudens het volgende.
3.3Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat hij het salaris over de maanden augustus en september 2019 op 11 oktober 2019 heeft ontvangen. De vordering onder b. zal dan ook worden toegewezen vanaf oktober 2019. De wettelijke verhoging zal in redelijkheid worden gematigd tot 20%.
3.4De onder a. en e. gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd zoals hierna vermeld.
3.5[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] om [eiser] om het (achterstallig) salaris van [eiser] , zijnde de betaling van het netto equivalent van het bruto maandsalaris ad € 1.800,-- (exclusief 8% vakantiebijslag en andere emolumenten) te storten op de bankrekening van [eiser] vanaf 1 oktober 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 20% wegens vertraging over het aan hem toekomende loon ex artikel 7:625 BW ;
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het moment dat deze verschuldigd zijn;
veroordeelt [gedaagde 1] om [eiser] toe te laten tot zijn werkplek zodat hij zijn gebruikelijke werkzaamheden op de gebruikelijke tijdstippen kan uitvoeren, op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom ad € 250,-- te betalen voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde 1] in gebreke is geheel of ten dele aan het te dezen wijzen vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat het verzuim voortduurt, tot een maximum van € 7.500,--;
veroordeelt [gedaagde 1] om [eiser] de salarisspecificaties over augustus 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd te overhandigen op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom ad € 250,-- te betalen voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde 1] in gebreke is geheel of ten dele aan het te dezen wijzen vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat het verzuim voortduurt, tot een maximum van € 7.500,--;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 81,-- aan griffierecht en € 480,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416