U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Tussenbeschikking, verwijzing naar de MK. Zie ook ECLI:NL:RBROT:2020:3605

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/568040 / FA RK 19-1291

Beschikking van 10 juli 2019 betreffende het ouderlijk gezag/de hoofverblijfplaats van de minderjarige en vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek

in de zaak van:

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende te [woonplaats vrouw] ,

advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa te Lisse,

t e g e n

[naam man] , de man,

wonende te Bonaire.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 13 februari 2019.

1.2.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 juni 2019.

Bij die gelegenheid zijn verschenen:

de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. De Vries-Veringa;

de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

1.3.

De man is niet verschenen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover is overwogen onder 3.1.5.

2. De vaststaande feiten

2.1.

Partijen zijn de ouders van de minderjarige:

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] .

2.2.

Bij beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 21 augustus 2018 is bepaald dat de man gezamenlijk met de vrouw wordt belast met het gezag over de minderjarige.

2.3.

De vrouw, de man en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.4

De vrouw woont sinds 25 december 2018 definitief met de minderjarige (en haar andere twee minderjarige kinderen) in Nederland. Zij had geen toestemming van de man om met de minderjarige naar Nederland te reizen.

3. De beoordeling

3.1.1.

De vrouw verzoekt primair te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn. Meer subsidiair verzoekt de vrouw vervangende toestemming om zich met de minderjarige te vestigen in Nederland.

3.1.2.

De rechtbank dient ambtshalve te toetsen of zij bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of deze rechtbank bevoegd is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw de minderjarige zonder toestemming van de man vanuit Bonaire heeft meegenomen naar Nederland. Bonaire is net als Nederland onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Om die reden heeft deze zaak een interregionaal karakter. Op grond van artikel 38 lid 3 Statuut voor het Koninkrijk (hierna: Statuut) kunnen bij rijkswet regels worden gesteld omtrent privaatrechtelijke onderwerpen van interregionale aard, indien omtrent deze regels overeenstemming tussen de regeringen van de betrokken landen bestaat. Een regeling bij rijkswet van de rechterlijke bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard is tot op heden niet tot stand gebracht.

De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:1063) heeft overwogen dat de rechter bij gebreke van een dergelijke regeling in het Nederlandse deel van het Koninkrijk evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard dient te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij hetgeen, naar het inzicht van de wetgever van het desbetreffende deel van het Koninkrijk, ter zake geldt op het nauw verwante terrein van het internationaal privaatrecht. Gelet op de in artikel 1 lid 2 Statuut vermelde omstandigheden, dienen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in dit opzicht op één lijn te worden gesteld met Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zodat het hiervoor overwogene van overeenkomstige toepassing is op de rechter op die eilanden.

3.1.3.

Het vorenstaande brengt mee dat bij de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. In dit verband is van belang dat de rechter in Nederland, mede gelet op de voorrang van verdragen en EU-verordeningen ten opzichte van het nationale recht, is gehouden om eerst te onderzoeken of in een geval van interregionale aard overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. In het onderhavige geval kan daarbij worden gedacht aan verordening Brussel IIbis en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.

3.1.4.

Gelet op de complexiteit van het voorgaande in samenhang met de aard van de verzoeken (onder meer een verzoek om vervangende toestemming voor een (interregionale) verhuizing met de minderjarige), leent de onderhavige zaak zich niet voor behandeling en beslissing van de enkelvoudige kamer, reden waarom de zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer.

3.1.5.

Daarbij is het de rechtbank gebleken dat de man niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting van 5 juni 2019. Uit het procesreglement Gezag en Omgang volgt dat ten aanzien van de man – nu hij woonachtig is in Bonaire – een oproeptermijn geldt van drie maanden. De oproep dateert echter van 6 mei 2019. De man is ook niet in de procedure verschenen. De rechtbank zal ervoor zorgdragen dat de man op de juiste termijn wordt opgeroepen voor de mondelinge behandeling door de meervoudige kamer.

3.1.6.

De rechtbank merkt tot slot op dat de raad ter zitting een raadsonderzoek heeft geadviseerd, omdat de beslissing van de vrouw om met de minderjarige (en haar twee andere minderjarige kinderen) naar Nederland te verhuizen grote consequenties heeft, nu de minderjarige daardoor enkel nog beperkt telefonisch contact heeft met haar vader. De rechtbank acht dit onderzoek door de raad noodzakelijk voor de beoordeling van de belangen van de minderjarige. Daarom zal de rechtbank de raad verzoeken om onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vraag of beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk is. Verder dient de raad de rechtbank te adviseren over de (meer) subsidiaire verzoeken van de vrouw, te weten het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw dan wel vervangende toestemming te verlenen om zich met de minderjarige in Nederland te vestigen.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de zaak aanhouden tot na te noemen datum, om de man op juiste wijze op te roepen.

3.2.

Proceskosten

3.2.1.

Omdat er nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt thans ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en zo spoedig mogelijk aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen, met het verzoek aan de raad om in ieder geval twee weken vóór de na te noemen zittingsdatum de rechtbank te berichten over de voortgang en de voorlopige resultaten van het raadsonderzoek;

4.2.

verwijst de zaak naar de meervoudige kamer en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot de zitting van 5 november 2019 10.00 uur;

4.3.

bepaalt dat een kopie van deze beschikking zal gelden als oproep voor partijen, hun advocaten (indien de man een advocaat heeft ingeschakeld) en de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam;

4.4.

houdt iedere overige beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. B.E. Dijkers, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Stolk op 10 juli 2019.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature