U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummers:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ten aanzien van het opgelegde huisverbod:

Beroep niet-ontvankelijk.

Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Ten aanzien van het verlengde huisverbod:

Beroep ongegrond.

Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Ten aanzien van het opgelegde huisverbod:

Omdat het bij besluit van 2 december 2019 opgelegde huisverbod op 12 december 2019 is afgelopen, heeft verzoeker geen belang bij de verzochte voorlopige voorziening.

Verzoeker heeft niet althans onvoldoende aangevoerd dat hij belang heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen het besluit van 2 december 2019.

Zijn advocaat heeft weliswaar ter zitting alsnog een verzoek om schadevergoeding gedaan om in het beroep te kunnen worden ontvangen,

maar dit verzoek is onvoldoende gemotiveerd.

Dat verzoeker belang bij zijn beroep heeft in verband met zijn gemoedstoestand, acht de voorzieningenrechter onvoldoende.

Andere gronden zijn niet door verzoeker aangevoerd. Daarom is ook het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van het verlengde huisverbod

Verzoeker heeft door het verlengde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot de woning van de moeder.

Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.

Uit rechtsoverweging 1.2. volgt dat het besluit tot oplegging van het huisverbod niet aan de voorzieningenrechter voorligt.

Daarmee staat voor de voorzieningenrechter vast dat sprake was van gevaar ten tijde van de oplegging van het huisverbod.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevaar ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog onverminderd aanwezig was.

Gesteld noch gebleken is van omstandigheden op grond waarvan aangenomen kon worden dat het gevaar op dat moment was geweken.

Ook ter zitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven het huisverbod alsnog op te heffen.

Zo is er nog geen aanvang gemaakt met de hulpverlening en zijn er geen veiligheidsafspraken gemaakt.

Daarom kan niet worden gezegd dat het gevaar inmiddels is geweken.

Geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

Reg.nrs.: C/10/587951 / KG ZA 19-1297 (voorlopige voorziening)

C/10/587948 / FA RK 19-10829 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

17 december 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] ,

gemachtigde mr. E.B. Jobse,

en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. I. Plaisier,

in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam moeder verzoeker] , de moeder van verzoeker,

wonende te [woonplaats moeder verzoeker] ,

hierna de moeder,

en

[naam zus verzoeker] , de zus van verzoeker,

wonende te [woonplaats zus verzoeker] ,

hierna de zus.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 2 december 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.

Bij vervolgbeschikking van 2 december 2019 van verweerder is het besluit aangevuld.

Bij besluit van 11 december 2019 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot

30 december 2019.

Bij brief van 13 december 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Aanwezig waren:

 de gemachtigde van verzoeker;

 verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier.

Verzoeker en belanghebbende [naam moeder verzoeker] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Belanghebbende [naam zus verzoeker] is abusievelijk niet opgeroepen, was volgens

mr. Plaisier wel op de hoogte van de zitting en overwoog te verschijnen maar is evenmin verschenen.

Beslissing

ten aanzien van de oplegging van het huisverbod

 verklaart verzoeker in het beroep niet-ontvankelijk,

 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,

ten aanzien van de verlenging van het huisverbod

 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,

 verklaart het beroep ongegrond,

ten aanzien van de oplegging en de verlenging van het huisverbod

 wijst het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen af.

Overwegingen

1 Oplegging van het huisverbod

1.1.

Omdat het bij besluit van 2 december 2019 opgelegde huisverbod op 12 december 2019 is afgelopen, heeft verzoeker geen belang bij de verzochte voorlopige voorziening inhoudende dat het bij dat besluit opgelegde contact- en huisverbod niet langer van kracht is totdat onherroepelijk op het beroep is geoordeeld. Dit verzoek is daarom niet-ontvankelijk en wordt afgewezen.

1.2.

Verzoeker heeft niet althans onvoldoende aangevoerd dat hij belang heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen het besluit van 2 december 2019. Zijn advocaat heeft weliswaar ter zitting alsnog een verzoek om schadevergoeding gedaan om in het beroep te kunnen worden ontvangen, maar dit verzoek is onvoldoende gemotiveerd. Dat verzoeker belang bij zijn beroep heeft in verband met zijn gemoedstoestand, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Andere gronden zijn niet door verzoeker aangevoerd. Daarom is ook het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk.

2 Verlenging van het huisverbod

2.1.

Bij besluit van 11 december 2019 heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van de moeder nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.

2.2.

Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.

Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.

3. Kortsluiten

3.1.

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2.

Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

3.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

4. Spoedeisend belang

4.1.

Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot de woning van de moeder. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.

5. Beoordeling gronden

5.1.

Uit rechtsoverweging 1.2. volgt dat het besluit tot oplegging van het huisverbod niet aan de voorzieningenrechter voorligt. Daarmee staat voor de voorzieningenrechter vast dat sprake was van gevaar ten tijde van de oplegging van het huisverbod.

De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat zich op 1 december 2019 een ernstig geweldsincident heeft voorgedaan in de woning van en in aanwezigheid van de moeder, waarbij verzoeker en de zus betrokken zijn geweest. In het kader van het tijdelijk huisverbod is niet relevant of verzoeker of de zus de ruzie en/of de daarmee gepaard gaande geweldpleging is begonnen. Tevens staat daarmee vast dat de zus meer dan incidenteel in de woning verbleef. Dit ligt ook voor de hand. Volgens de gemachtigde van verzoeker verbleef zij weliswaar soms twee weken niet in de woning kwam, maar anderszins wel geregeld. Dit impliceert dat zij gewoonlijk in elk geval wekelijks in de woning kwam en dat is ook waar verweerder van uitgaat. Bovendien verblijft in elk geval de moeder in de woning en manifesteert het gevaar zich ook jegens haar. Dit is door de verklaring van verweerder dat verzoeker haar een keer uit haar huis heeft gezet, wat door verzoeker is erkend, voldoende onderbouwd. De enkele belofte van verzoeker dat hij dat niet meer zal doen, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende. Bovendien moet de moeder ook de zus in de woning kunnen blijven ontvangen, ongeacht de vraag of verzoeker bereid is alsdan de woning te verlaten.

5.2.

Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.

5.3.

De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.

5.4.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevaar ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog onverminderd aanwezig was. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden op grond waarvan aangenomen kon worden dat het gevaar op dat moment was geweken. Er bestond op dat moment nog te veel spanning en boosheid bij de betrokkenen, waardoor nog geen systeemgesprek had plaatsgevonden. Verweerder was dus bevoegd om tot verlenging van het huisverbod over te gaan.

5.5.

Verweerder heeft bovendien terecht het belang van de moeder om in de woning te blijven, mogen laten prevaleren boven het belang van verzoeker. Aan de zus van verzoeker kan verweerder geen huisverbod opleggen omdat die weliswaar meer dan incidenteel in de woning verblijft, maar daar niet woonachtig is. Daarom heeft verweerder in redelijkheid van de hiervoor bedoelde bevoegdheid gebruik kunnen maken.

5.6.

Ook ter zitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven het huisverbod alsnog op te heffen. Zo is er nog geen aanvang gemaakt met de hulpverlening en zijn er geen veiligheidsafspraken gemaakt. Daarom kan niet worden gezegd dat het gevaar inmiddels is geweken. De omstandigheid dat het systeemgesprek op 16 december 2019 niet is doorgegaan omdat de zus dit heeft afgezegd, betreurt de voorzieningenrechter maar dit leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers niet zeker dat het tijdens het systeemgesprek tot afdoende veiligheidsafspraken was gekomen. Er zijn genoeg tekenen dat dit op zijn minst onzeker is. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat waar de moeder en de zus direct aan de slag zijn gegaan met persoonlijke hulpverlening, verzoeker dit niet doet. Hij is immers niet bereid zich in de gemeente in te schrijven zodat hem via de reguliere organisaties persoonlijke hulp kan worden geboden. Ook de alternatieven die zijn aangeboden via Centraal Onthaal en de reclassering, heeft verzoeker afgewezen. De voorzieningenrechter acht dit relevant omdat voldoende helder is dat systeemgesprekken en veiligheidsafspraken alléén, niet afdoende zullen zijn om de problematiek die tot de geschetste gevaren heeft geleid, blijvend op te lossen.

De omstandigheid dat al een gedragsaanwijzing door de officier van justitie is gegeven met een contact- en locatieverbod jegens de zus, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het traject van het huisverbod is een bestuursrechtelijke maatregel en verschilt van het strafrechtelijk traject. Het zijn twee verschillende trajecten met hun eigen beroepsmogelijkheden en effecten. De gedragsaanwijzing van de officier van justitie heeft voorts geen betrekking op de moeder en kan bovendien worden ingetrokken zonder betrokkenheid van verweerder.

Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat het hem bijzonder zwaar valt als hij binnenkort wellicht een beroep moet doen op de opvang van het Leger des Heils omdat hij niet meer bij anderen terecht kan. Ook deze mogelijke consequentie is niet dermate zwaarwegend dat de beslissing anders moet uitvallen.

5.7.

Het beroep is, in het licht van het vorenstaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

5.8.

Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Aldus gedaan door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzieningenrechter, en door deze en

mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, ondertekend.

De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature