Uitspraak
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 17/3609
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaak tussen
[eisers]
[eisers] allen wonende dan wel gevestigd te Rotterdam, eisers,
gemachtigde: mr. M.L.G. Otto,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Rolle.
Procesverloop
Bij besluiten van 8 juli 2016 (de primaire besluiten 1 en 2) heeft verweerder de kosten van toegepaste bestuursdwang, inzake herstelwerkzaamheden aan het flatgebouw [locatie] te Rotterdam, verhaald op de Vereniging van Eigenaars van het flatgebouw, p/a de appartementseigenaars.
Bij besluit van 3 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017. Eisers, uitgezonderd [naam] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door R.G. Linschoten.
Overwegingen
1. Bij brief van verweerder van 19 december 2007 is aan de appartementseigenaars van het appartementencomplex aan de [locatie] te Rotterdam kenbaar gemaakt, dat het pand niet goed was onderhouden. Door inspecteurs van de afdeling Toezicht en Gebouwen was vastgesteld, dat maatregelen nodig waren om het pand te laten voldoen aan de geldende voorschriften. Er is aan de appartementseigenaren de gelegenheid gegeven om binnen drie maanden de noodzakelijke maatregelen te treffen. Indien daar niet aan werd voldaan, dan zou verweerder overwegen een last onder bestuursdwang op te leggen.
Bij besluit van 8 december 2008 heeft verweerder aan de Vereniging van Eigenaars flatgebouw [locatie] (de VvE) een last onder bestuursdwang opgelegd, omdat nog niet (alle) maatregelen waren getroffen. De staat van het gebouw was volgens verweerder in strijd met de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening Rotterdam 1993, hetgeen verboden is op grond van respectievelijk artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet en artikel 7b, tweede lid, van de Woningwet .
Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft verweerder op grond van dezelfde overtredingen wederom een last onder bestuursdwang opgelegd aan de VvE, p/a [bedrijfsnaam] . Het besluit van
8 december 2008 werd daarbij ingetrokken. In geval de maatregelen en werkzaamheden, inclusief de hieruit voortvloeiende (herstel)werkzaamheden, niet binnen de begunstigingstermijn van 13 weken waren voltooid, dan zou de gemeente deze treffen op kosten van de VvE. Verweerder heeft daarbij verder meegedeeld, dat de kosten op de VvE zouden worden verhaald. Het ging om de kosten die waren ontstaan naar aanleiding van de uitgevoerde werkzaamheden, vermeerderd met 15% beheerskosten. Conform de splitsingsakte van het pand, zou iedere eigenaar een deel van de kosten ontvangen. Van dit besluit is tevens een afschrift verzonden naar alle appartementseigenaars afzonderlijk.
Bij brief van 12 april 2010 heeft verweerder de appartementseigenaars en de VvE ervan in kennis gesteld, dat was vastgesteld dat geen gehoor was gegeven aan de bij besluit van 7 oktober 2009 opgelegde last onder bestuursdwang. De in de last genoemde maatregelen waren niet uitgevoerd. Verweerder heeft daarbij aangegeven, dat een aannemer zal worden opgedragen de maatregelen te treffen en dat de kosten van de werkzaamheden op de VvE dan wel de rechtsopvolgers zouden worden verhaald.
Bij besluit van 30 september 2010 heeft verweerder aan de VvE en de individuele eigenaars van flatgebouw [locatie] een last onder bestuursdwang opgelegd, omdat er gebreken waren geconstateerd in het houtwerk van de kozijnen. De uit te voeren werkzaamheden betroffen: kozijnen met ramen en panelen en het schilderwerk. De staat van het gebouw achtte verweerder in strijd met bepalingen van het Bouwbesluit, hetgeen verboden is op grond van artikel Ib, tweede lid, van de Woningwet . Verweerder heeft daarbij een begunstigingstermijn verstrekt van twee weken. Als de maatregelen en werkzaamheden niet binnen de gestelde termijn waren voltooid, dan zou de gemeente deze uitvoeren. De kosten van de aannemer en de beheerskosten van de gemeente zouden worden verhaald op de (leden van de) VvE.
Bij brief van 28 oktober 2010 heeft verweerder de VvE en de appartementseigenaars ervan in kennis gesteld, dat was vastgesteld dat geen gehoor was gegeven aan de bij het besluit van
30 september 2010 opgelegde last onder bestuursdwang. De in de last genoemde maatregelen waren niet uitgevoerd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat een aannemer was opgedragen deze maatregelen te treffen. De kosten van de werkzaamheden zouden worden verhaald op de VvE/de appartementseigenaars.
2.1.
Bij het primaire besluit 1, gericht aan de VvE, p/a de afzonderlijke eigenaars van het flatgebouw [locatie] , zijn de kosten van de toegepaste bestuursdwang verhaald op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verwezen is daarbij naar het besluit van 7 oktober 2009, waarbij de last onder bestuursdwang is opgelegd, en de brief van 12 april 2010. De aannemer heeft de maatregelen getroffen, waaronder maatregelen die niet stonden in de last onder bestuursdwang. Het meerwerk betreft asbestsanering panelen en door zwam aangetast houtwerk van de gevelkozijnen en meerwerk tegelwerk in het trappenhuis.
De maatregelen zijn getroffen aan onderdelen van het gebouw waarvoor de VvE verantwoordelijk is, zodat deze kosten voor haar rekening zijn. De te verhalen kosten bestaan uit de aanneemsom en de beheerskosten die de gemeente heeft gemaakt vanwege de uitvoering.
2.2.
Bij het primaire besluit 2, gericht aan de VvE, p/a de afzonderlijke eigenaars van het flatgebouw [locatie] , heeft verweerder de kosten van de toegepaste bestuursdwang eveneens verhaald op grond van artikel 5:25 van de Awb . Verweerder verwijst daarbij naar het besluit van 30 september 2010, waarbij de last onder bestuursdwang is opgelegd, en de brief van 28 oktober 2010. De aannemer heeft de maatregelen getroffen. De maatregelen zijn getroffen aan onderdelen van het gebouw waarvoor de VvE verantwoordelijk is, zodat deze kosten voor haar rekening zijn. Omdat de VvE niet actief is, heeft verweerder de rekening niet naar de vertegenwoordiger van de VvE gestuurd. Daarom heeft iedere appartementseigenaar een aparte rekening voor een deel van het totale bedrag gekregen. De verdeling van de rekening is gebaseerd op de splitsingsakte van het gebouw waarin de appartementen zich bevinden. De te verhalen kosten bestaan uit de aanneemsom en de beheerskosten, die de gemeente heeft gemaakt vanwege de uitvoering.
3.1.
Verweerder merkt bij het bestreden besluit allereerst op dat de herstelwerkzaamheden in opdracht van de gemeente zijn uitgevoerd, omdat geen gehoor is gegeven aan de bij de voorafgaande besluiten opgelegde last onder bestuursdwang om de strijdige situatie op te heffen. Tegen de besluiten inzake de opgelegde lasten is geen bezwaar gemaakt, zodat deze besluiten rechtens vaststaan. De besluiten inzake de opgelegde lasten dienen zowel inhoudelijk als wat betreft de wijze van totstandkoming, voor rechtmatig te worden gehouden, aldus verweerder.
De besluiten inzake de aanschrijvingen (last onder bestuursdwang) en kostenverhaal zijn gericht aan de VvE, en mede verzonden aan de appartementseigenaars afzonderlijk. Bij elke eigenaar afzonderlijk is, afhankelijk van de splitsingsacte, een deel van de kosten in rekening gebracht. Verweerder meent dat bezwaren van appartementseigenaars in een dergelijke situatie ontvankelijk zijn, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW4812).
Verweerder wijst erop dat eisers er vooraf van op de hoogte zijn gesteld, dat in geval zij niet zelf een einde maken aan de strijdige situatie, van gemeentewege zal worden ingegrepen en kostenverhaal zal gaan plaatsvinden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 6 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3643, en 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1855, gaan bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen. Voor het maken van een uitzondering kan onder meer aanleiding bestaan, indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.
3.2.
Het betoog van eisers, dat alleen al gezien het tijdsverloop tussen de uitvoering van de bestuursdwang en het nemen van de verhaalbesluiten, het niet redelijk en billijk is om de kosten nu nog te verhalen, kan volgens verweerder niet slagen. Hoewel het tijdsverloop aanzienlijk is, terwijl niet is gebleken dat kostenverhaal eerder niet mogelijk is geweest, is er geen sprake van verjaring. Niet is gebleken van signalen vanuit de gemeente, dat kostenverhaal achterwege zou blijven. Op grond van het enkele tijdsverloop konden eisers er volgens verweerder niet van uitgaan, dat dit wel het geval zou zijn. Verweerder merkt daarbij nog op dat kostenverhaal is aangezegd, zodat de verhaalbeschikkingen, hoewel laat genomen, eisers niet rauw op hun dak komen vallen.
3.3.
Het gestelde door eisers dat zij als gevolg van het tijdsverloop onredelijk zijn benadeeld in hun verweermogelijkheden - de herstelwerkzaamheden zijn volgens eisers niet dan wel ondeugdelijk uitgevoerd, wat ruim vijf jaar na de uitvoering daarvan lastig is aan te tonen - kan volgens verweerder niet slagen. Bij de gemeente is in ieder geval niet gebleken dat de werkzaamheden niet dan wel gebrekkig zouden zijn uitgevoerd. Evenmin zijn er in de afgelopen jaren van de zijde van eisers klachten bij de gemeente binnengekomen.
3.4.
Bij verweerder bestaat het beeld dat eisers niet hebben geklaagd bij de gemeente in de (onterechte) verwachting dat kostenverhaal niet meer zou gaan plaatsvinden. Om aan te tonen dat de herstelwerkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd, is in bezwaar een rapport overgelegd van expertisebureau Nebest B.V (Nebest) van 8 december 2016, dat beoogt een waardeoordeel te geven over de omvang en kwaliteit van de in 2010 aan het pand verrichte werkzaamheden.
Volgens verweerder kan gezien het tijdsverloop na de uitvoering van de herstelwerkzaamheden, aan het rapport niet die waarde worden toegekend die eisers daaraan hechten, hetgeen voor hun risico komt. Overigens blijkt uit het rapport van Nebest dat de meeste werkzaamheden zijn uitgevoerd.
Alles overziende is verweerder van mening dat niet aannemelijk is geworden dat in zijn algemeenheid de herstelwerkzaamheden in het kader van bestuursdwang niet naar behoren zijn uitgevoerd.
3.5.
Voor zover door eisers is gesteld dat niet inzichtelijk is geworden welke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald door de gemeente aan de aannemer die de werkzaamheden heeft uitgevoerd, stelt verweerder dat alleen de bedragen die uiteindelijk door de aannemers bij de gemeente in rekening zijn gebracht, aan de aannemers zijn overgemaakt. De kosten van de rekeningen, vermeerderd met 15% beheerkosten, zijn vervolgens in rekening gebracht bij eisers.
Uit de onderliggende stukken blijkt volgens verweerder, dat voor de uitvoering van de werkzaamheden die betrekking hebben op de eerste last, door de aannemers in totaal € 58.930,- in rekening is gebracht (exclusief BTW). Inclusief BTW en vermeerderd met beheerskosten bedragen de kosten in totaal € 75.713,42. Voor de uitvoering van de werkzaamheden die betrekking hebben op de tweede last is door de aannemer in totaal € 21.200,- (inclusief BTW) in rekening gebracht bij de gemeente. Vermeerderd met beheerskosten bedragen de kosten in totaal € 21.461,80.
Niet blijkt dat bij eisers meer in rekening is gebracht dan door de gemeente aan de aannemer is betaald, afgezien van de beheerkosten. Mogelijk zijn niet alle door Bokx Bouw B.V. (Bokx Bouw) uitgevoerde werkzaamheden in rekening gebracht, als gevolg van het faillissement van Bokx Bouw. Volgens verweerder zijn eisers daardoor niet benadeeld. De in bezwaar overgelegde e-mail van 16 september 2016 van de curator, geeft geen grond voor het oordeel dat op eisers mogelijk meer kosten zijn verhaald dan daadwerkelijk door de gemeente zijn gemaakt. Alleen de kosten die voortvloeien uit herstelwerkzaamheden zijn verhaald.
Verweerder meent dat met de offerte die door Aannemingsbedrijf Zevenbergen B.V. (Zevenbergen) aan eisers is uitgebracht, waarin is aangeboden om de werkzaamheden uit te voeren voor € 46.901,- (exclusief BTW), niet aannemelijk is gemaakt dat de kosten die bij eisers in rekening zijn gebracht onredelijk hoog zijn. Dit omdat deze offerte is opgemaakt in februari 2008, dus ruim twee jaar voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden. Bovendien is bij de feitelijke uitvoering van de herstelwerkzaamheden geconstateerd, dat er meer gebreken zijn dan vooraf was aangenomen.
3.6.
Voor het maken van een uitzondering ter zake van het kostenverhaal bestaat volgens verweerder geen aanleiding. Op grond van artikel 5:25 van de Awb gaan bestuursdwang en kostenverhaal in de regel samen. Niet is aan de orde dat eisers geen verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. Dat het gebouw in een staat is komen te verkeren die in strijd is met het Bouwbesluit, de toenmalige Bouwverordening en de Woningwet, is eisers te verwijten. Het bezit van een appartement brengt nu eenmaal kosten met zich mee, waaronder de kosten die gemoeid zijn met het onderhoud van het appartementencomplex, welke kosten voor rekening zijn van de appartementseigenaars. Eisers wisten dat, dan wel behoorden dat te weten. Verweerder meent dat het op de weg van eisers had gelegen om een onderhoudsplan op te stellen voor het appartementencomplex en daarvoor middelen te reserveren. Al in 2007 is er van gemeentewege op gewezen dat onderhoud noodzakelijk is. Het gestelde dat er geen geld is voor het uitvoeren van het benodigde onderhoud, maakt niet dat niet gevergd kon worden dat de strijdige situatie zou worden opgeheven en de kosten van het herstel van het pand niet kunnen worden verhaald. Alvorens de bestuursdwang is toegepast, hebben eisers drie jaar de tijd gehad om de benodigde maatregelen te treffen. Dat er inmiddels mogelijk weer sprake is van achterstallig onderhoud aan het pand waardoor de waarde van de appartementen mogelijk is gedaald, duidt er volgens verweerder op dat planmatig onderhoud aan het pand noodzakelijk is.
3.7.
Verweerder stelt verder het aanbod aan eisers te hebben gedaan een betalingsregeling te treffen. In een op te stellen onderhoudsplan kunnen de bedragen voor de periodieke afbetaling van de verhaalde kosten worden meegenomen. Met planmatig onderhoud kan de door eisers geschetste situatie van het ontstaan van een vicieuze cirkel worden voorkomen, aldus verweerder.
4.1.
Eisers achten de invordering van de kosten, ruim vijf jaar na het verstrijken van het moment dat de kosten zijn gemaakt, in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Eisers menen dat zij - gelet op het tijdsverloop - geen rekening meer hadden hoeven houden met de mogelijkheid dat verweerder alsnog over zou gaan tot de invordering van de kosten.
In dit kader verwijzen eisers naar de regeling die in artikel 5:35 van de Awb is opgenomen met betrekking tot de invordering van verbeurde dwangsommen. Blijkens deze regeling verliest een bestuursorgaan de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Een dwangsom verbeurt van rechtswege, dus op het moment dat wordt geconstateerd dat niet aan de opgelegde last is voldaan. De wetgever geeft hier, in de visie van eisers, een handvat ten aanzien van wat een redelijk tijdsverloop is om een verbeurde dwangsom in te vorderen, te weten een jaar. Er is geen reden om aan te nemen dat het voorgaande niet ook zou gelden voor het invorderen van kosten, die zijn gemaakt ter uitvoering van een last die is opgelegd onder bestuursdwang.
Ondanks het feit dat pas relatief kort geleden een kostenbeschikking is verzonden, is het moment waarop de kosten zijn ontstaan en de facturen die aan verweerder zijn verstuurd inmiddels jaren geleden. Voor zover verweerder na een dergelijk tijdsverloop alsnog tot invordering wil overgaan, dient daar in de visie van eisers een hernieuwde belangenafweging aan ten grondslag te liggen, waar ook het tijdsverloop nadrukkelijk in meegenomen moet worden. Dat had er volgens eisers in ieder geval toe moeten leiden, dat op zijn minst slechts een gedeelte van de kosten ingevorderd zou worden.
4.2.
Eisers zijn van mening dat zij onredelijk zijn benadeeld in hun verweermogelijkheden door het tijdsverloop tussen de afronding van de werkzaamheden en de kostenbeschikkingen. Zoals blijkt uit de primaire besluiten dateren bijna alle facturen van eind 2010 respectievelijk begin 2011. Door het enkele feit dat de kosten maar liefst vijfenhalf jaar later worden verhaald, is het voor eisers onmogelijk om nu nog te kunnen bewijzen dat (1) de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en (2) de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd. Er is immers geen bewijs van de staat van de woningen kort nadat de werkzaamheden zijn verricht, waardoor de toenmalige staat niet meer te reconstrueren is. Om die reden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, dat er alsnog een kostenbeschikking ter zake van deze werkzaamheden is opgelegd (zie het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1933).
De vraag of de VvE dan wel eisers contact hebben opgenomen met verweerder over de uitgevoerde werkzaamheden, achten eisers niet relevant voor de vraag of zij zijn benadeeld in hun mogelijkheid om verweer te voeren tegen de kostenbeschikking. Overigens is de stelling van verweerder dat eisers noch de VvE contact hebben opgenomen met verweerder over de ondeugdelijk verrichte werkzaamheden onjuist. In dit kader refereren eisers aan de mailwisseling van [bedrijfsnaam] van 21 november 2011 en 9 december 2016 met de gemeente, waaruit blijkt dat zowel de VvE als de bewoners hebben geklaagd over de werkzaamheden en hebben gevraagd om een gezamenlijke oplevering.
4.3.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de werkzaamheden die verweerder heeft laten verrichten, buitengewoon slecht zijn uitgevoerd door Bokx Bouw en haar rechtsopvolger. Uit foto’s blijkt direct dat de staat van het appartement - inclusief de onderdelen die Bokx Bouw en haar rechtsopvolger zouden hebben opgeknapt - zorgwekkend is. Weliswaar zijn de werkzaamheden al enige jaren geleden uitgevoerd en zijn de foto’s recent, toch kan daaruit volgens eisers worden afgeleid dat de werkzaamheden destijds niet goed zijn uitgevoerd. Nebest heeft in dit verband geconcludeerd dat de bouwmaterialen en uitvoeringswijzen van slechte kwaliteit waren en dat de gebreken (nog) niet hadden mogen optreden. Uit het rapport van Nebest blijkt verder dat de ingreep voornamelijk gericht is geweest op een esthetische verbetering van het complex en niet - zoals in de aanschrijving wordt gemeld - op grond van de motivering “veiligheidsaspect” (Bouwbesluit).
Dat Bokx Bouw haar werkzaamheden onvoldoende deugdelijk verrichte, blijkt eveneens uit de faillissementsverslagen van curator mr. Steenhoek. Eisers wijzen op het volgende citaat:
“Het faillissement is veroorzaakt doordat een aantal vastgoedprojecten zijn vertraagd of met onvoldoende resultaat zijn afgerond.”
De curator schetst hiermee een beeld dat eisers niet vreemd voorkomt.
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen, dat de huidige staat van de appartementen is toe te schrijven aan het gebrek aan onderhoud. Dit is namelijk slechts een aanname. Verweerder heeft namelijk geen bewijs voor zijn stellingen. De nadelen van het tijdsverloop dienen voor zijn rekening en risico te komen, nu hij dit zelf in de hand heeft gewerkt door vijfeneenhalf jaar met het kostenverhaal te wachten.
4.4.
Eisers wijzen verder op artikel 5:25, eerste lid, van de Awb , waarin is bepaald dat een overtreder de kosten die gepaard gaan met een last onder bestuursdwang niet verschuldigd is als deze redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van hem dienen te komen. Volgens eisers zijn er verscheidene redenen, die afzonderlijk of in samenhang tot de conclusie moeten leiden dat de kosten niet door eisers verschuldigd zijn. Eisers hebben de volgende redenen aangevoerd:
a. de kosten zijn disproportioneel hoog
Eisers hebben naar aanleiding van de eerste aanschrijving een offerte laten uitbrengen door Zevenbergen. De kosten die per individuele appartementseigenaar worden verhaald, komen gemiddeld neer op circa € 15.000,- per appartementseigenaar, terwijl de zojuist genoemde offerte van Zevenbergen inhield dat iedere appartementseigenaar een bedrag van € 6.700,- diende te betalen. Het enkele feit dat de offerte van Zevenbergen twee jaar voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden is uitgebracht, maakt nog niet dat dit geen nuttig vergelijkingsmateriaal vormt.
b. het niet laten verrichten van de werkzaamheden is niet verwijtbaar
Voor eisers was er in absolute zin geen mogelijkheid om de werkzaamheden zelf te (laten) verrichten, omdat zij hiervoor gewoonweg niet de financiële middelen hadden. Als gevolg van het formele standpunt van verweerder, dat naar de VvE an sich moet worden gekeken en niet naar de financiële positie van eisers, wordt de last uiteindelijk toch (de facto) op eisers verhaald, zonder dat ook maar in enig opzicht rekening wordt gehouden met de aangekaarte financiële positie.
c. bij kostenverhaal komen eisers in grote financiële problemen
In het verlengde van het vorige punt betekent het enkele feit dat de last onverkort op eisers wordt verhaald, dat eisers in grote financiële problemen komen te verkeren. Niet is uit te sluiten dat zij zich in dat geval genoodzaakt zien om hun appartement te verkopen. Een faillissementsscenario is in voorkomende gevallen zeker niet ondenkbaar. Dat is niet in het belang van eisers, maar ook zeker niet in het belang van verweerder. Betaling van de last is in een dergelijk geval immers nagenoeg uitgesloten.
d. het kostenverhaal leidt tot een vicieuze cirkel zonder einde
Het slecht verrichte onderhoud heeft ervoor gezorgd, dat de staat van de appartementen nog steeds slecht is. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat er in de toekomst wederom een last onder bestuursdwang wordt opgelegd, die wederom niet door eisers kan worden betaald.
Eisers stellen zich op het standpunt dat als er door het kostenverhaal (in het kader van een aanschrijving op basis van de Woningwet) een situatie ontstaat dat er géén onderhoud kan worden gepleegd aan het pand, dit wél een reden is om af te zien van kostenverhaal. Als het kostenverhaal tot gevolg heeft dat er vervolgens géén onderhoud kan worden gepleegd aan het pand, dan doorkruist dit kostenverhaal immers het doel waarvoor de eigenlijke aanschrijving is verricht.
4.5.
Eisers merken verder op dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, het bestuursorgaan dat een kostenbeschikking oplegt de hoogte en de opbouw van de gemaakte kosten inzichtelijk dient te maken (zie onder meer de uitspraak van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014: 395). Op basis van de kostenbeschikking is slechts duidelijk wat er voor het gehele project door Bokx Bouw en Van Omme & De Groot in rekening is gebracht. Het is echter niet duidelijk hoe het bedrag is opgebouwd, omdat de facturen die als bijlage aan de besluiten in primo zijn gehecht geen werkzaamhedenspecificatie bevatten.
Om die reden is in de bezwaarfase aan verweerder verzocht om inzichtelijk te maken hoe de verrichte
werkzaamheden zich verhouden tot de kosten die bij eisers in rekening zijn gebracht. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder slechts de begroting die is opgesteld voor aanvang van de werkzaamheden en daarnaast de facturen die zijn verstuurd nadat de werkzaamheden al dan niet zijn verricht aan eisers gegeven. Enig inzicht in de verrichte werkzaamheden en hoe deze zich verhouden tot de begroting en de specificatie van de facturen, ontbreekt volkomen.
Eisers stellen zich gelet hierop op het standpunt, dat verweerder ter zake van de inzichtelijkheid van de kosten onjuist heeft geoordeeld. Hiervoor is immers vereist dat er een begroting is, een overzicht van het werk dat op basis van de begroting is verricht en wat de afzonderlijke onderdelen van de werkzaamheden hebben gekost. Op een dergelijk inzicht menen eisers recht te hebben, maar dat kan door verweerder niet worden verstrekt.
4.6.
Daarnaast voeren eisers aan dat in het kader van een opgelegde last onder bestuursdwang, alleen werkelijk door verweerder gemaakte kosten verhaald mogen worden. Dit kunnen eisers niet controleren, omdat slechts facturen zijn overgelegd en geen betalingsbewijzen.
Dat de werkelijk gemaakte kosten niet inzichtelijk zijn wringt, nu er voldoende gronden zijn om aan de hoogte van de werkelijk gemaakte kosten te twijfelen.
Uit de brief van verweerder van 17 september 2010 blijkt, dat behoudens de afronding
van het schilderwerk alle werkzaamheden op dat moment al door Bokx Bouw waren verricht. Dit standpunt is echter strijdig met de facturen die Van Omme & De Groot heeft verstuurd en die onderdeel uitmaken van de kostenbeschikkingen. Dit zou er toe moeten leiden, dat in elk geval een gedeelte van de facturen niet tot de werkelijk gemaakte kosten behoort. Daarnaast bestaat in een faillissementsscenario met een doorstart per definitie de mogelijkheid, dat dubbel moet worden betaald voor bepaalde werkzaamheden. Het gebeurt met enige regelmaat dat er al een bedrag aan de gefailleerde vennootschap is voldaan voor werkzaamheden, die nog niet zijn verricht of afgerond. Als er dan een doorstart plaatsvindt en er een partij is die de activiteiten overneemt, zal deze echter de werkzaamheden van de gefailleerde vennootschap niet willen afmaken zonder daarvoor zelf betaald te krijgen. Het resultaat is dat er dubbel wordt betaald voor hetzelfde werk.
In de bezwaarfase is verweerder dan ook gevraagd om de betalingsbewijzen die zien op de werkzaamheden over te leggen. Naar aanleiding hiervan is door verweerder in de brief van 25 november 2016 het volgende gesteld:
“Ook kunnen geen bewijzen van daadwerkelijke betalingen geleverd worden omdat dit een te lange tijd terug is geweest en intussen zijn overgegaan op een ander systeem.”
Enkele dagen later worden echter nadere stukken toegezonden op basis waarvan aannemelijk zou moeten zijn, dat de betalingen daadwerkelijk zijn verricht. Het betreffen excel-sheets die (vermeende) betalingsoverzichten bevatten en dus géén betalingsbewijzen zijn.
Eisers stellen zich op het standpunt dat met de excel-sheets onvoldoende is aangetoond, dat de betalingen zijn verricht. Het enkele feit dat de bedragen hetzelfde zijn, maakt dit niet anders: een dergelijk overzicht kan bijvoorbeeld ook achteraf zijn opgesteld en de betaling is hiermee dus nog niet bewezen. Eisers merken in dit verband op dat als verweerder door het tijdsverloop niet meer in staat is om betalingsbewijzen over te kunnen leggen, hij dit zelf in de hand heeft gewerkt. Verweerder heeft immers zelf bijzonder veel tijd laten verstrijken voordat werd overgegaan tot het opleggen van de kostenbeschikking. Dat betekent dat hij de kosten waarvan niet kan worden aangetoond dat ze zijn betaald, niet kan verhalen.
4.7.
Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat de verdeling van het totale bedrag aan de hand van de splitsingsakte van het gebouw in de kern betekent, dat wordt geabstraheerd van de werkzaamheden die daadwerkelijk aan een bepaald appartement zijn verricht. Dat heeft tot gevolg dat een bewoner met een groter appartement automatisch een groter gedeelte van de totale kosten betaalt, zonder dat deze kosten aan dit appartement zijn toe te rekenen. Aan het ene appartement moeten meer werkzaamheden worden verricht dan aan het andere appartement. Dit terwijl alleen de werkelijk gemaakte kosten bij een overtreder in rekening mogen worden gebracht. Nu verweerder ervoor heeft gekozen om iedere appartementseigenaar afzonderlijk aan te schrijven voor een gedeelte van de kosten, betekent dit dat alleen die kosten ten laste van hem kunnen worden gebracht die daadwerkelijk ten behoeve van zijn appartement kunnen worden toegerekend. Verweerder kan zich volgens eisers er niet makkelijk van afmaken om een abstractie, civielrechtelijke kostenverdelingssleutel toe te passen. Dit betekent dat ook per appartement inzichtelijk moet zijn welke werkzaamheden zijn verricht en wat deze werkzaamheden hebben gekost.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 4:104 van de Awb en de daaraan in het tweede lid gekoppelde vervaltermijn van de bevoegdheden om beschikkingen te nemen in verband met de verjaarde rechtsvordering, verjaart de rechtsvordering tot betaling van een geldsom vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat uit artikel 4:104 van de Awb volgt, dat bij kostenverhaal de betalingsverplichting pas ontstaat op het moment dat de kostenverhaalbeschikking tot stand komt en niet op het moment dat verweerder de kosten voor bestuursdwang maakt. Oftewel, zolang verweerder geen kostenverhaalsbeschikking tot stand brengt, zal er geen verjarings- en vervaltermijn gaan lopen. De verwijzing van eisers naar de regeling die in artikel 5:35 van de Awb is opgenomen, kan niet van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Overigens zou de verjarings- en vervaltermijn naar het oordeel van de rechtbank wel op aanvraag kunnen gaan lopen. Dan moet er namelijk binnen een redelijke termijn door verweerder een besluit worden genomen.
Ter zake van het beroep van eisers op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat verweerder destijds bij zijn lasten onder bestuursdwang van 7 oktober 2009 en 30 september 2010 aan eisers duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat indien zij niet aan de lasten voldoen, de kosten van de aannemer en de beheerskosten van de gemeente zullen worden verhaald op de (leden van de) VvE. Dat het daarbij om aanzienlijke kosten zou kunnen gaan, hebben eisers kunnen begrijpen uit de offerte van februari 2008 die op hun verzoek door Zevenbergen is uitgebracht. Verweerder heeft ten aanzien van het geruime tijdsverloop ter zitting te kennen gegeven, dat deze gang van zaken ‘niet de schoonheidsprijs verdient’ en dat om die reden aan eisers is aangeboden om een schikking te treffen, waarvan door een aantal bewoners gebruik is gemaakt.
Het geruime tijdsverloop kan er naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet toe leiden, dat verweerder deze kosten niet meer kan invorderen bij eisers wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Niet is gebleken van signalen vanuit de gemeente dat kostenverhaal achterwege zou blijven, zodat op grond van het enkele tijdsverloop eisers er niet van uit konden gaan dat dit wel het geval zal zijn. Wat betreft de belangenafweging is de rechtbank met verweerder van oordeel, dat - mede indachtig het gegeven dat het hier gaat om de besteding van algemene middelen - van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht dat zij conform de vaste gedragslijn handelt en aldus de met het toepassen van bestuursdwang gemaakte kosten in beginsel op de overtreder verhaalt. Dit betekent dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang nog steeds kunnen worden verhaald. Het betoog van eisers faalt.
5.2.
Anders dan eisers stellen, is er naar het oordeel van de rechtbank wel bewijs aanwezig dat de herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Als bewijs heeft verweerder de staat van oplevering van 27 oktober 2011 overgelegd. Doordat wegens het faillissement van Bokx Bouw er geen tussenoplevering heeft plaatsgevonden, is het gehele uitgevoerde werk opgeleverd door Van Omme & De Groot. Voorts kan niet worden ontkend dat bij verweerder tot aan de primaire besluiten slechts een enkele (marginale) klacht van eisers is ontvangen betreffende de uitgevoerde werkzaamheden. Eisers behoorden op basis van de onderhavige lasten onder bestuursdwang te weten welke werkzaamheden er uitgevoerd moesten worden. Mochten er door Bokx Bouw en Van Omme & de Groot een aantal werkzaamheden niet dan wel onvoldoende zijn uitgevoerd, dan had het in de rede gelegen dat eisers verweerder hierover expliciet zouden hebben aangesproken. Nu daarvan niet is gebleken, heeft verweerder in ieder geval op basis van de hiervoor genoemde staat van oplevering tot aan de primaire besluiten in redelijkheid kunnen aannemen dat de betreffende werkzaamheden op adequate wijze zijn verricht.
Ook uit het eerst in de bezwaarprocedure namens eisers door Nebest uitgevoerde onderzoek van 5 december 2016 volgt, dat alle werkzaamheden zijn uitgevoerd, waarvan een aantal (wellicht) niet geheel naar behoren. Overigens toont het voornoemde rapport van Nebest aan dat de door eisers gestelde benadeling van de verweermogelijkheden alleszins betrekkelijk is, nu eisers met het rapport menen aan te kunnen tonen dat de uitgevoerde werkzaamheden niet dan wel niet naar behoren zijn uitgevoerd.
Dat het ontbreken van contact met de gemeente op zich niet relevant is voor de benadeling voor het voeren van verweer, geeft zulks anderzijds wel aan dat van de zijde van eisers (ook) een afwachtende houding is aangenomen waardoor zij zichzelf niet in een gunstige bewijspositie hebben gemanoeuvreerd. Te meer nu zij er niet van uit konden gaan, dat het kostenverhaal achterwege zou blijven.
Het in rechtsoverweging 4.2. vermelde arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 25 juni 2013 kan eisers evenmin baten, nu het onderhavige geschil geenszins vergelijkbaar is met de feiten en omstandigheden waar het arrest van het Gerechtshof op ziet. Naar het oordeel van de rechtbank staan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid er in dit geval niet aan in de weg om kostenbeschikkingen ter zake van de uitgevoerde werkzaamheden op te leggen. Het betoog van eisers mist doel.
5.3.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat, alvorens de primaire besluiten zijn genomen, hem nagenoeg geen klachten hebben bereikt omtrent de door Bokx Bouw en Van Omme & De Groot uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank ziet in het citaat van het verslag van curator mr. Steenhoek geen aanleiding om daaruit de gevolgtrekking te maken, dat de onderhavige werkzaamheden niet deugdelijk zouden zijn uitgevoerd. Dit citaat ziet immers niet expliciet op de onderhavige werkzaamheden, maar is meer een algemene beschrijving van de bedrijfsvoering van Bokx Bouw. De rechtbank is van oordeel dat van eisers mocht worden verwacht dat zij, los van de perikelen rondom de oplevering en/of inspectie, contact met verweerder hadden opgenomen, indien de werkzaamheden niet dan wel niet naar behoren waren uitgevoerd. Te meer nu zij er - zoals hierboven reeds opgemerkt - niet van uit konden gaan, dat kostenverhaal achterwege zou blijven.
De rechtbank is verder van oordeel dat de lasten onder bestuursdwang van 7 oktober 2009 en 30 september 2010 geenszins het uitgangspunt hadden om te komen tot een moderne en duurzame kwaliteitsverbetering, maar specifiek bedoeld waren om het pand in een zodanige staat te brengen, dat geen sprake meer was van strijd met het Bouwbesluit en de Woningwet.
Uit de staat van oplevering volgt in ieder geval, dat destijds wel degelijk van gemeentewege is beoordeeld of de noodzakelijke werkzaamheden daadwerkelijk en op juiste wijze zijn uitgevoerd. Een mogelijk nieuwe last onder bestuursdwang als gevolg van de huidige staat van de appartementen staat in deze procedure niet ter beoordeling. Op grond van het voorgaande faalt het betoog van eisers.
5.4.
Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb wordt bestuursdwang toegepast op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. In hetgeen eisers naar voren hebben gebracht, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrag disproportioneel hoog is. De enkele verwijzing naar de offerte van Zevenbergen, gemaakt ruim twee jaar voor de herstelmaatregelen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat niet ten onrechte naast de in de lasten genoemde opgedragen werkzaamheden, ook het meerwerk (asbestsanering panelen, door zwam aangetast houtwerk van de gevelkozijnen en meerwerk tegelwerk) bij eisers in rekening is gebracht. Deze werkzaamheden vloeien immers voort uit de op basis van de lasten onder bestuursdwang uitgevoerde herstelwerkzaamheden.
De hoogte van het inkomen van eisers hoeft voor verweerder geen aanleiding te vormen om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. In dit geval acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft aangegeven met eisers een betalingsregeling te willen treffen, zodat gespreide betaling van het verschuldigde bedrag kan plaatsvinden. Hierdoor kan het risico van een faillissementsscenario tot een minimum worden beperkt. Daarbij merkt de rechtbank wederom op dat eisers de gelegenheid hebben gehad om zelf het noodzakelijke onderhoud aan pand te plegen. In geval zij dat tijdig hadden gedaan, dan waren de kosten mogelijk minder hoog opgelopen dan thans het geval is. Dat zij dit hebben nagelaten, komt voor hun rekening en risico.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het niet verhalen van de kosten op eisers, tot gevolg zou hebben dat de gemeenschap zou opdraaien voor de kosten die gemoeid zijn met het opheffen van de gebrekkige staat waarin het pand verkeerde. Het belang van de gemeenschap heeft verweerder in dit geval niet ten onrechte zwaarder laten wegen. Dat het kostenverhaal het doel van de aanschrijving zal doorkruizen, hebben eisers onvoldoende aangetoond of aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft verweerder aangeboden mee te denken aan een planmatig onderhoud, waardoor het ontstaan van een vicieuze cirkel kan worden voorkomen.
5.5.
De rechtbank overweegt ter zake van de inzichtelijkheid van de gemaakte kosten en of deze kosten daadwerkelijk door de gemeente aan de aannemer die de werkzaamheden heeft uitgevoerd zijn betaald, dat door het (excel)overzicht van de boekhouding voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gemeente de in rekening gebrachte kosten heeft betaald aan de aannemers. De in het overzicht opgenomen bedragen zijn terug te voeren op de rekeningen die door de aannemers zijn ingediend, terwijl de bij eisers in rekening gebrachte kosten corresponderen met de rekeningen die door de aannemers zijn ingediend bij de gemeente.
Uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat niet hetgeen door de aannemers is begroot in rekening is gebracht, maar alleen de factuurbedragen. Verder kan in redelijkheid niet van verweerder worden gevergd, dat hij van elk afzonderlijk onderdeel van de werkzaamheden dat door de aannemer wordt verricht, aangeeft dat het is uitgevoerd en daarvoor vervolgens een betaling verricht.
De rechtbank merkt daarnaast op dat in de jurisprudentie is geaccepteerd, dat beheerskosten van 15% in rekening gebracht kunnen worden bij toepassing van bestuursdwang. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2969. Deze kosten bestaan uit de kosten van salarissen van ambtenaren, die waren belast met de voorbereiding, feitelijke uitvoering en begeleiding van de toegepaste bestuursdwang.
Het betoog van eisers dat, nu zij persoonlijk aansprakelijk worden gesteld, zij dan ook enkel kosten zouden moeten voldoen van die herstelwerkzaamheden die alleen hun eigen appartement betreffen, wil worden voldaan aan de eis dat het gaat om het in rekening brengen van de werkelijk gemaakte kosten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De aan de VvE gerichte lasten onder bestuursdwang van 7 oktober 2009 en 30 september 2010 staan in rechte vast. Omdat de VvE niet actief was en de kostenbeschikkingen van 8 juli 2016 daarom niet aan een vertegenwoordiger van de VvE konden worden gericht, zijn de kostenbeschikkingen gelet op artikel 5:126, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek niet ten onrechte aan de afzonderlijke appartementseigenaars gericht. Daarbij heeft verweerder terecht voor de verdeling van de kosten de splitsingsakte als basis is genomen. Daarnaast geldt dat gelet op de lijst van werkzaamheden behorend bij de besluiten van 7 oktober 2009 en van 30 september 2010, deze werkzaamheden op de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw betrekking hebben.
5.6.
Op het betoog van eisers in bezwaar en in beroep dat het niet ondenkbaar is dat Bokx Bouw en Van Omme & De Groot dezelfde (schilder)werkzaamheden gefactureerd hebben, heeft verweerder
- desgevraagd ook ter zitting - niet een ondubbelzinnige reactie kunnen geven. De rechtbank stelt vast dat verweerder kennelijk niet kan uitsluiten dat een deel van de facturen niet tot de werkelijke gemaakte kosten behoort. Het is dus niet onaannemelijk, dat verweerder dubbel voor dezelfde werkzaamheden heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit geheel voor rekening en risico van verweerder te worden gelaten.
Het beroep dient gelet hierop gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Omdat geenszins te verwachten is dat verweerder in dit verband alsnog met een adequaat antwoord kan komen, ziet de rechtbank uit een oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding zelf in de zaak voorzien, door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.7.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank voldoende grond aanwezig om te bepalen dat de volgens voornoemde excel-sheet aan Bokx Bouw betaalde kosten voor de schilderwerkzaamheden niet tot de werkelijk gemaakte kosten gerekend dienen te worden. Dit betekent dat een bedrag van € 5.285,98 in mindering dient te worden gebracht op het bedrag dat door de VvE aan verweerder betaald dient te worden. Dit brengt met zich dat door verweerder aan de VvE niet € 58.930,00 excl. BTW, maar € 53.644,02 excl. BTW in rekening diende te worden gebracht. Daar komt vervolgens 15% aan beheerkosten ad € 8046,60 bij alsmede € 1.184,12 aan 6% BTW en
€ 6.442,64 aan 19% BTW. Het totale bedrag voor de VvE komt daardoor uit op € 69.317,38. Uitgaande van de kostenverdelingssleutel bepaalt de rechtbank dat verweerder op:
[naam 1] € 13.170,30;
[naam 2] € 5.198,80;
[naam 3] € 10.397,61;
[naam 4] € 10.397,61;
[naam 5] € 8.318,09; en
[naam 6] € 8.318,09
aan kosten kan verhalen als gevolg van de toegepaste bestuursdwang op basis van de lasten van
7 oktober 2009 en 30 september 2010 aangaande de herstelwerkzaamheden aan het flatgebouw [locatie]
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
7.2.
Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten van het door Nebest uitgebrachte deskundigenrapport. Uit de door eisers overgelegde factuur van 13 december 2016 blijkt dat deze kosten in totaal € 2.879,80, inclusief 21% BTW, bedragen.
7.3.De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking, als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Eisers hadden ervan mogen uitgaan dat Nebest een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hen gunstige beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Het door Nebest ingebrachte rapport heeft betrekking op de specifieke vraag die in deze procedure aan de orde is en die van invloed kan zijn op de uitkomst van het geschil. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door eisers gevraagde kostenvergoeding redelijk is.
7.4.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 4.883,80 (€ 2.004,- + € 2.879,80).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept de primaire besluiten;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen inhoudt dat verweerder de kosten, zoals deze onder rechtsoverweging 5.7. zijn vastgesteld, op eisers kan verhalen;
bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.883,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, voorzitter, en mr. M.A.C. Prins en
mr. A. Paladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.