U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

noodweerexces

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10/651050-14

Datum uitspraak: 18 juli 2014

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], [woonplaats], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,

raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 9 juli 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gerekwireerd tot:

- vrijspraak van de onder ‘primair’ ten laste gelegde poging tot moord;

- bewezenverklaring van de eveneens onder ‘primair’ ten laste gelegde poging tot doodslag;

- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

I. Primair ten laste gelegde

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder ‘primair’ ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan op die wijze dat:

hij op 09 april 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht met een mes, in de nek en het oor en het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

Nu de verdachte de onder ‘primair’ ten laste gelegde poging tot doodslag heeft bekend, wordt op de voet van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen:

1.

de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 9 juli 2014;

2.

een geschrift bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond d.d. 5 mei 2014, opgemaakt door forensisch arts M.M. Mulders.

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

1.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft de straffeloosheid van de verdachte bepleit omdat aan hem primair een beroep op noodweerexces en subsidiair op psychische overmacht toekomt. De feiten en omstandigheden welke hiertoe moeten leiden volgen uit hetgeen de verdachte heeft verklaard.

2.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie neemt de juistheid van hetgeen de aangever heeft verklaard als uitgangspunt en daaruit volgt dat feitelijk noch juridisch sprake was van een noodweersituatie. De verdachte viel volgens aangever hém immers aan. Voor zover al zou kunnen worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte, geldt volgens de officier van justitie dat geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte steekt immers pas als hij het mes al heeft afgepakt en de aanval is afgelopen. Ook van een noodweerexcessituatie is volgens de officier van justitie geen sprake, nu het steken een rationele en doelgerichte actie was.

3.

Beoordeling

3.1.

Betrouwbaarheid verklaringen

Bij de beoordeling van het noodweerverweer dient bij de vaststelling welke feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden een keuze te worden gemaakt tussen de verklaring van de verdachte en de verklaring van de aangever. Deze verklaringen staan voor immers wat betreft de omstandigheden waaronder de verdachte aangever heeft gestoken haaks op elkaar.

De verdachte heeft vanaf zijn eerste verklaring bij de politie tot en met zijn verklaring ter zitting steeds hetzelfde verklaard. Hij is daarin eenduidig en consequent geweest en heeft daarbij openheid van zaken gegeven. Zijn verklaring wordt bovendien voor een belangrijk deel door objectieve gegevens ondersteund. Zo kan uit een incidentenrapport van de politie (09-04-2013 03:21 en 09-04-2013 04:39) worden opgemaakt dat de verdachte in de nacht van het steekincident (kennelijk op de plaats delict) al spreekt over bedreigingen met een mes en over het door verdachte uit de hand van aangever trekken van een/het mes. Dat aangever het mes als eerste had en niet de verdachte (zoals aangever heeft verklaard) en de verdachte het mes vervolgens heeft afgepakt, vindt steun in het feit dat de verdachte een snijwond in zijn hand had.

Daarnaast heeft de verdachte vanaf het begin en ook steeds weer, verklaard dat de aangever hem eerst tot twee keer toe met een houten paal heeft geslagen, voordat hij de aangever stak. De juistheid van dat deel van de verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de (forse) blauwe plekken die op zijn linkerzij en op de schouder van de verdachte zijn aangetroffen.

De aangever daarentegen zwijgt aanvankelijk in al zijn verklaringen over het feit dat hij de verdachte met een paal heeft geslagen. Pas als de politie hem expliciet confronteert met hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard en met de overige bevindingen omtrent de houten paal, heeft aangever in zijn laatste verhoor bij de politie (schoorvoetend) verklaard dat hij heeft geprobeerd de verdachte met een houten paal te slaan, maar dat hij niet meer weet of hij de verdachte heeft geraakt en dat hij denkt dat hij de verdachte niet op zijn schouder heeft geslagen. Dit laatste maakt niet alleen de juistheid van de verklaring van de verdachte aannemelijk, maar doet bovendien afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Kennelijk wilde de aangever in eerste instantie het slaan met de paal (geheel) verzwijgen en wilde hij na confrontatie door de politie nog steeds niet erkennen dat hij zelf geweld jegens de verdachte heeft gebruikt. Daarbij komt dat aangever ook in strijd met de waarheid eerst bij de politie heeft verklaard dat hij de verdachte op 8 april 2014 om 14.00 uur voor het laatst telefonisch sprak, terwijl uit het onderzoek naar zijn belgegevens blijkt dat de verklaring van de verdachte - dat aangever hem in de uren voorafgaand aan het incident herhaaldelijk belde - juist blijkt te zijn. Hiermee geconfronteerd in zijn laatste verhoor bij de politie heeft aangever verklaard dat hij dat was vergeten.

Kortom, de verklaring van verdachte is intrinsiek betrouwbaar en wordt in meerdere opzichten ondersteund. De verklaring van de aangever daarentegen is op belangrijke onderdelen op zijn minst genomen ongeloofwaardig. Uitgegaan wordt daarom van de juistheid van de verklaring van de verdachte en niet van de verklaring van aangever.

3.2.

Feiten en omstandigheden

Uitgaande van de verklaringen van de verdachte en de overige bevindingen leidt dit tot de vaststelling dat het steekincident onder de volgende omstandigheden heeft plaatsgevonden.

De verdachte en aangever hebben in het huis van[getuige] ruzie gehad, waarna de verdachte het huis heeft verlaten. Aangever is achter hem aangegaan en heeft de verdachte vervolgens twee maal hard geslagen met een houten paal (lengte 115 cm, breedte 6,3 cm en dikte 4,2 cm). Hierop ontstond een vuistgevecht waarbij de paal op de grond viel. Tijdens het gevecht heeft aangever een mes getrokken en de verdachte hiermee bedreigd. De verdachte heeft met zijn hand geprobeerd het mes uit de hand van aangever te trekken. Het mes viel toen op de grond. Het gevecht ging door en de verdachte heeft het mes gepakt en aangever drie keer gestoken. Daarna heeft de verdachte het mes op de grond gegooid en is hij weggerend.

3.3.

Noodweersituatie

Gelet op de aannemelijk geworden feiten en omstandigheden heeft de verdachte op enig moment verkeerd in een situatie waarin het noodzakelijk was zich te verweren tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd immers aangevallen en hard geslagen met een paal en met een mes bedreigd. De ernst en de intensiteit van de aanranding waren weliswaar aan het afnemen op het moment dat de paal en het mes waren gevallen, maar de aanranding duurde voort doordat er nog steeds een gevecht gaande was tussen aangever en de verdachte. Ook toen nog mocht de verdachte zich verdedigen tegen deze voortdurende aanranding, waarbij moet worden opgemerkt dat de houten paal op de grond lag en daarmee voor de aangever voorhanden was. Daarbij speelt een grote rol dat de gebeurtenissen elkaar in luttele seconden hebben opgevolgd en welhaast naadloos in elkaar zijn overgegaan.

In deze verdediging is de verdachte te ver gegaan door met het mes te steken terwijl het directe gevaar van de dreiging met de paal en het mes waren geweken.

3.4.

Hevige gemoedsbeweging

Aannemelijk is verder geworden dat de beschreven overreactie van de verdachte het onmiddellijk gevolg was van de hevige gemoedsbeweging die door de daaraan zeer kort daarvoor voorafgaande aanranding met de paal en de dreiging met het mes is opgewekt. Onder die omstandigheden kan ook na het ten dele geweken zijn van het grootste gevaar nog sprake zijn van een noodweerexcessituatie. Dat alcoholgebruik mogelijk een rol heeft gespeeld in het handelen van de verdachte (en aangever) is niet geheel uit te sluiten. Dit maakt het voorgaande echter niet anders. De verdachte verkeerde in doodsangst als gevolg van de bedreiging met het mes en het slaan met de paal, hetgeen van doorslaggevend belang is geweest bij zijn handelen.

4.

Conclusie

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld in noodweerexces. De verdachte is dus niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

II. Subsidiair ten laste gelegde

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder ‘subsidiair’ ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan op die wijze dat:

hij op 09 april 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,

- die[slachtoffer] tegen het lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan

die[slachtoffer] van de trap is gevallen

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

Nu de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft bekend, wordt op de voet van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen:

1.

de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 9 juli 2014;

2.

het proces-verbaal van verhoor, nummer PL17E0-2014152901-17, (bijlage bij het proces-verbaal met dossiernummer PL17E0-2014152901) d.d. 9 april 2014, van de Politie Eenheid Rotterdam, inhoudende de verklaring van[getuige].

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft in een ruzie aangever een duw gegeven waardoor die van de trap is gevallen. Dat de gevolgen niet veel ernstiger waren, is in ieder geval niet aan het handelen van de verdachte te danken. Hierbij komt dat de situatie waarin het handelen van de verdachte plaatsvond is geëindigd in een gevecht waarbij de verdachte aangever met een mes heeft gestoken. De verdachte was bovendien onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Daar staat tegenover dat aangever zichzelf ook niet onbetuigd heeft gelaten van het gebruik van geweld jegens de verdachte. De verdachte is twee keer met een paal geslagen en bedreigd met een mes. Nu uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte slechts één keer eerder is veroordeeld (voor belediging), ziet de rechtbank aanleiding een geheel voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van Reclassering Nederland van 30 juni 2014.

VORDERING BENADEELDE PARTIJ

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende aan de [adres] te [woonplaats], ter zake van het tenlastegelegde. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.266,33 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade.

De gevorderde schadevergoeding is rechtstreeks gegrond op het steken door de verdachte van aangever. Voor dat gedeelte van het ten laste gelegde is aan de verdachte geen straf of maatregel opgelegd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht .

BESLISSING

De rechtbank:

verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor onder I (poging tot doodslag) en II (poging tot zware mishandeling) omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte voor het primair bewezen verklaarde, zoals hiervoor onder I omschreven, niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;

verklaart de verdachte voor het subsidiair bewezen verklaarde, zoals hiervoor onder II omschreven, strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;

bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;

stelt als algemene voorwaarden:

de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;

de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

stelt als bijzondere voorwaarden:

de veroordeelde zal zich binnen vijf dagen vanaf het moment van zijn invrijheidsstelling melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;

de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van (Forensische) psychiatrie - Ipsy (interculturele psychiatrie) of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, na ingang van en gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de betreffende instelling verantwoord vindt;

geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling;

verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. J.H. Janssen, voorzitter,

en mrs. F.W. van Lottum en M.M. Koevoets, rechters,

in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2014.

Bijlage bij vonnis van 18 juli 2014.

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 09 april 2014 te Rotterdam

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en

met voorbedachte rade, althans opzettelijk,

een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,

met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet

meermalen, althans eenmaal (met kracht)

- die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan

die [slachtoffer] van de trap is gevallen en/of

- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen

heeft gemaakt naar en/of in de richting van (het hoofd en/of lichaam van) die

[slachtoffer] en/of

- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of het

oor en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

hij op of omstreeks 09 april 2014 te Rotterdam

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon

genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te

brengen, met dat opzet,

- die[slachtoffer] tegen het lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan

die [slachtoffer] van de trap is gevallen en/of

- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen

heeft gemaakt naar en/of in de richting van (het hoofd en/of lichaam van) die

[slachtoffer] en/of

- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of het

oor en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature