U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die zien op de invoer en het vervoer van cocaïne. De verdachte speelde bij de beoogde invoer van cocaïne een cruciale rol. Hij en zijn medeverdachten hebben zich bediend van versluierd taalgebruik om de werkelijke reden van de contacten – namelijk het regelen van een aanzienlijke hoeveelheid in Nederland in te voeren cocaïne – te verhullen. Het verweer is gevoerd dat rechtsmacht ontbreekt nu niet is voldaan aan het vereiste zoals gesteld in artikel 13 lid 3 Opiumwet . Dit verweer is verworpen, het Openbaar Ministerie is ontvankelijk verklaard. De bewezen verklaarde feitelijke uitwerking van de voorbereidingshandelingen ziet ook op het vervoer, de aflevering en de invoer van cocaïne en niet op het enkel aanwezig hebben van cocaïne. Overschrijding van de redelijke termijn leidt tot strafvermindering.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector strafrecht

Parketnummer: 10/601085-07

Datum uitspraak: 11 mei 2012

Tegenspraak

Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] 1948 te [plaats] (Nederlands Indië),

uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht,

raadsman mr. N. C.J. Meijering, advocaat te Amsterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011, 17 maart 2011, 18 maart 2011, 22 maart 2011, 24 maart 2011 en 25 maart 2011 en 17 april 2012.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. Rip heeft gerekwireerd tot:

- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;

- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren met aftrek van voorarrest.

ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE

Ontbreken rechtsmacht?

Standpunt verdediging

Ten aanzien van het voorbereiden van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid cocaïne, heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Nederland de bestemming was van de verdovende middelen zoals gesteld in artikel 13 lid 3 Opiumwet zodat er bij de verdachte geen opzet aanwezig was gericht op de invoer van cocaïne in Nederland. Het ontbreekt de Nederlandse rechter derhalve aan rechtsmacht voor wat betreft de buiten Nederland gepleegde handelingen nu niet wordt voldaan aan het vereiste zoals gesteld in artikel 13 lid 3 Opiumwet voor de uitbreiding van de Nederlandse rechtsmacht. De raadsman acht op grond hiervan het openbaar ministerie primair niet-ontvankelijk in de vervolging en verzoekt subsidiair om vrijspraak van het ten laste gelegde feit.

Subsidiair; ook geen sprake van dubbele strafbaarheid

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet blijkt dat er voldaan is aan het vereiste van dubbele strafbaarheid zoals gesteld in artikel 5 lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daar het de Nederlandse rechter dientengevolge aan rechtsmacht ontbreekt, zal dit primair moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie en subsidiair tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.

Beoordeling

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevoerde verweren dienen te worden verworpen dit nu de voorbereidingshandelingen wel degelijk gericht waren op de invoer van een partij cocaïne in Nederland via een transportlijn van medeverdachte [medeverdachte 1] vanuit Brazilië naar Nederland.

Modus operandi transportlijn van medeverdachte [medeverdachte 1]

De rechtbank gaat er op grond na te noemen omstandigheden van uit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] reeds voor en gedurende de tenlastegelegde periode betrokken is geweest bij een (lucht)transportlijn vanuit Brazilië naar Nederland via Duitsland waarmee [merk] brandgelpotjes Nederland zijn ingevoerd. De verdachte heeft samen met de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gebruik willen maken van de transportlijn van [medeverdachte 1] om langs deze weg - met [merk] als deklading - cocaïne in te voeren in Nederland. Teneinde voornoemde invoer mogelijk te maken, diende de cocaïne eerst te worden vervoerd naar en afgeleverd bij de loods in [plaats] (Brazilië) om vervolgens vanuit Brazilië via luchtvracht en vervoer over de weg vanuit Frankfurt (Duitsland) naar Nederland gebracht te worden.

Uit de bewijsmiddelen in de bij dit vonnis gevoegde bijlage blijkt dat bij de eerdere transporten [merk], waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken was, de volgende modus operandi werd gehanteerd. In een loods te [plaats] (Brazilië), die eerst door medeverdachte [medeverdachte 1] en later ook namens hem werd gehuurd door [medeverdachte 5], werd de aldaar aanwezige [merk] brandgel afkomstig van het bedrijf [bedrijfsnaam] in dozen verpakt. Deze dozen werden volgens de vrachtpapieren van vliegmaatschappij Lufthansa, via Frankfurt (Duitsland) verzonden naar consignee [bedrijf] te [plaats] in Polen. Van voornoemde transporten die reeds in juni 2005 plaatsvonden en doorgingen tot begin 2008, is vast komen te staan dat deze na aankomst in Frankfurt (Duitsland) nimmer in Polen zijn afgeleverd. Van tenminste één luchtvracht, d.d. 2 februari 2008, is reeds op grond van de vrachtpapieren vast te stellen dat deze direct verzonden is naar [bedrijfsnaam] te Rotterdam, Nederland. Niet aannemelijk is geworden dat de brandgel daadwerkelijk als eindbestemming Polen had nu uit onderzoek is gebleken dat [naam] geen (zakelijke) relatie heeft, noch heeft gehad met [bedrijfsnaam] te Nederland of [plaats] te Brazilië en dat er bovendien geen open vuur en dus geen brandgel is toegestaan op de schepen van [veermaatschappij].

Anders dan de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gesteld, is gebleken dat hij ook na zijn officiële vertrek bij [bedrijfsnaam] medio 2006, en zijn nog daaraan voorafgaande vertrek bij [bedrijfsnaam 2] (hierna te noemen: [bedrijfsnaam 2]) wel degelijk nog betrokken was bij de zendingen [merk] afkomstig van [bedrijfsnaam] gericht aan [bedrijfsnaam] of [bedrijfsnaam 2].

In het dossier zijn immers verschillende e-mailberichten te vinden, verstuurd door [directeur], directeur van [bedrijfsnaam], gericht aan [medeverdachte 1] op het adres “[mailadres]” en een copie conform bericht gericht aan het adres [mailadres]. In deze e-mailberichten, daterende uit 2007, zendt [directeur] onder meer zijn bankgegevens aan [medeverdachte 1], informeert hij [medeverdachte 1] over de verzendingsdetails van een bepaalde lading en wanneer deze te Rotterdam kan worden verwacht. In november 2007 heeft [directeur] e-mailcontact met [general manager], de general manager van [bedrijfsnaam 2] gehad. In dit e-mailbericht heeft [directeur] aangegeven gehandeld te hebben op instructies van ‘[bijnaam]’ van [bedrijfsnaam]. Dit bericht heeft [directeur] naast voornoemde [general manager], tevens copie conform verzonden naar “[mailadres]” en aan ‘[medeverdachte 1]’. heeft [directeur] per omgaande geantwoord en aangegeven dat het in orde is.

De chauffeurs die in de periode juni 2005 tot februari 2008 de vracht van Frankfurt naar Rotterdam of Barendrecht hebben gereden, hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de vracht afgeleverd werd op het opgegeven adres van [bedrijfsnaam], te weten [adres] of [adres]. Expediteurs die de chauffeurs inhuurden, [expediteur] (hierna te noemen: [expediteur]) en [expediteur 2] hebben verklaard na september 2006 te zijn benaderd door of namens [medeverdachte 1] ofwel [bijnaam] om de vracht niet naar Polen, maar naar Rotterdam of Barendrecht te vervoeren. Onderweg van Frankfurt naar Nederland werden de chauffeurs meermalen gebeld met het verzoek aan te geven wanneer zij op de plaats van bestemming zouden arriveren en werden in ieder geval één keer de vrachtpapieren ondertekend door een persoon genaamd [medeverdachte 1].

Op 16 september 2007 is expediteur [expediteur] verzocht om de chauffeur te informeren dat alvorens hij met de vrachtwagen bij [bedrijfsnaam] te Barendrecht zou arriveren, er contact gezocht moest worden met het telefoonnummer: [telefoonnummer 1]. Voornoemd telefoonnummer komt in het onderzoek ook naar voren tijdens het getuigenverhoor van mevrouw [naam] te [plaats], Brazilië. Wederom wordt dit nummer gelinkt aan de naam ‘[medeverdachte 1]’ die -volgens de verklaring van getuige [naam]- te [plaats] alcohol (warming)gel exporteerde bestemd voor zijn eigen bedrijf. Na een fotoconfrontatie blijkt getuige [naam], in de foto van medeverdachte [medeverdachte 1] deze [medeverdachte 1] te herkennen.

Uit het vorenstaande blijkt dat de dozen [merk] brandgel van alle luchtvrachten die zijn onderzocht, uiteindelijk zijn afgeleverd bij het bedrijf [bedrijfsnaam] te Nederland en in ieder geval een aantal keren in ontvangst zijn genomen door medeverdachte [medeverdachte 1]. Bovengenoemde e-mailcontacten in samenhang met de verklaring van [naam] tonen aan dat de verdachte [medeverdachte 1] ook na medio 2006 een zakelijke relatie heeft onderhouden met [bedrijfsnaam], [bedrijfsnaam 2], [bedrijfsnaam] en/of [directeur]. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode een exportlijn vanuit Brazilië naar Nederland heeft gehad en dat - zoals hierna onder het kopje ‘Nadere bewijsoverwegingen’ verder zal worden uiteengezet - de verdachte, samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gebruik heeft willen maken van deze transportlijn en voorbereidingshandelingen heeft getroffen gericht op de aflevering, vervoer en invoer binnen het grondgebied van Nederland van een (grote) hoeveelheid cocaïne met als deklading potjes [merk].

De Nederlandse rechter heeft daarom ook ten aanzien van de buiten Nederland gepleegde handelingen rechtsmacht op grond van artikel 13 lid 3 van de Opiumwet .

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 december 2007

tot en met 1 mei 2008 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Nijmegen en/of (elders) in Nederland, en/of in Venezuela en/of in Brazilië en/of in België,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet ,

te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne (van enkele honderden kilo’s), althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,

zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,

voor te bereiden en/of te bevorderen,

- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of

- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of

- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)

wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het

plegen van het hierboven bedoelde feit,

hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen

en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk

- één of meermalen getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne aan te kopen (in Brazilië) en/of

- één of meermalen getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne af te leveren en/of te laten afleveren aan (een) mededader(s) in Brazilië ([plaats]) en/of

- één of meermalen getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne te (laten) vervoeren binnen Brazilië (naar [plaats]) en/of (vervolgens) verder te (laten) vervoeren (via Polen en/of Duitsland) naar Nederland en/of

- één of meermalen getracht gebruik te maken van de faciliteiten (een loods en/of inpakkers in [plaats] en/of een transportlijn naar Nederland) die mededader(s) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte] beschikbaar had(den) en/of

- (daartoe) één of meermalen naar Brazilië en/of Venezuela afgereisd en/of aldaar verbleven en/of

- (daartoe) één of meer ontmoetingen gehad in Brazilië met [medeverdachte 6 ] en/of [medeverdachte 7] en/of

- telefoongesprekken gevoerd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met (een) mededader(s) met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of

- sms-berichten ontvangen van- en/of verstuurd naar (een) mededader(s) met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of

- één of meer ontmoeting(en) en/of besprekingen gehad met (een) mededader(s) met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of

- één of meer geldbedragen overgemaakt naar (een) mededader(s) in Brazilië en/of Venezuela en/of ter beschikking gesteld en/of in ontvangst genomen in verband met reis-, verblijfs- en/of telefoonkosten ten behoeve van de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN

Het bewijsmateriaal bestaat voor een belangrijk deel uit opgenomen telefoongesprekken en Sms-berichten. Een groot aantal van deze gesprekken en berichten bevat zogenaamd verhullend taalgebruik. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten zich van dit taalgebruik hebben bediend om de werkelijke reden van de contacten – namelijk het regelen van een aanzienlijke hoeveelheid in Nederland in te voeren cocaïne – te verhullen. Dat de gesprekken daar over gaan, is in het bijzonder af te leiden uit de gesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten en uit de SMS berichten die de verdachte en zijn medeverdachten via zogenaamde “1 op 1” sms lijnen aan elkaar hebben verzonden kort nadat zij weet hadden gekregen van de ontdekking van de partij van ruim 1000 kg cocaïne in [plaats] door de Braziliaanse autoriteiten. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 5] [medeverdachte 3] waarschuwt: “jij kan kijken op internet ze zijn gepakt met 1000 van die dingen” waarna [medeverdachte 3] aan de verdachte doorgeeft dat hij onmiddellijk moet terugkomen van zijn advocaat. [medeverdachte 3] sms’t vervolgens aan [medeverdachte 2] dat “internet meldt dat iemand 1000 euro heeft verloren bij de bushalte.” [medeverdachte 3] sms’t dit bericht ook aan de verdachte, die dit bericht op zijn beurt weer doorsms’t aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] vraagt meteen aan de verdachte of hij langs kan komen.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat de verdachten elkaar waarschuwen dat de Braziliaanse politie ongeveer 1000 kg cocaïne in beslag heeft genomen in [plaats]. De verklaring van de verdachte voor deze gang van zaken (“[medeverdachte 3] vroeg weer eens om geld”) acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Dat het om cocaïne ging blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende uit de omstandigheid dat [medeverdachte 3] mede namens de verdachte contact onderhield met [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en zelfs een enkele keer met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn als inpakkers aangetroffen in de loods waar uiteindelijk op 21 maart 2008 ongeveer 1230 kilo cocaïne bleek te zijn opgeslagen, klaar om naar Europa per vliegtuig te worden verzonden. Voorts kan de verklaring die [medeverdachte 5] op 15 juli 2008 heeft afgelegd bij de politie bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat hij en zijn mededaders de bedoeling hadden om “spul” of “handel” (de rechtbank begrijpt: cocaïne) naar Nederland te krijgen, maar dat dat volledig is mislukt. Dat het hier om een ander goed of verdovend middel zou gaan dan cocaïne is niet aannemelijk geworden.

Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn mededaders gedurende de ten laste gelegde periode tot twee maal toe hebben geprobeerd om een grote hoeveelheid cocaïne naar de loods in [plaats] te krijgen. In die loods zou vervolgens de cocaïne worden verpakt waarna de cocaïne uiteindelijk naar Nederland zou worden vervoerd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de cocaïne in de loods in [plaats] terecht is gekomen. Niet kan worden vastgesteld dat de door de Braziliaanse autoriteiten in beslag genomen cocaïne aan de verdachte en/of zijn mededaders [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] toebehoorde.

De rechtbank zal voor het bewijs geen gebruik maken van de verklaringen die [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] ten overstaan van de Braziliaanse autoriteiten hebben afgelegd, nu niet kan worden uitgesloten dat die verklaringen tot stand zijn gekomen als gevolg van ongeoorloofde pressie.

Evenmin zal de rechtbank gebruik maken van de verklaringen die [medeverdachte 8] heeft afgelegd, nu deze de rechtbank onvoldoende betrouwbaar voorkomen. Het bij pleidooi gedane verzoek van de raadsman om, in het geval de rechtbank zou overwegen om zijn verklaring te gebruiken voor het bewijs, de getuige opnieuw, maar dan ter terechtzitting te horen behoeft dan ook geen bespreking meer.

De verdachte heeft verklaard dat zijn activiteiten in Brazilië te maken hadden met het feit dat [medeverdachte 3] onroerend goed aldaar wenste te verwerven. Tevens zou zijn verblijf in Brazilië dienen om een plastisch chirurgische ingreep aan zijn gezicht te ondergaan.

Uit het onderzoek is niet gebleken dat de verdachte en [medeverdachte 3] serieus bezig zijn geweest om onroerend goed aan te kopen in Brazilië. Weliswaar heeft de raadsman van de verdachte bij gelegenheid van het verhoor van zijn cliënt een folder en een DVD aangaande een onroerend goedproject in Brazilië overgelegd, doch niet is gebleken dat de verdachte of [medeverdachte 3] gedurende hun verblijf in Brazilië (telefonisch) contact hebben opgenomen met personen die bij dit project waren betrokken. Evenmin is gebleken dat zij hebben getracht om een Braziliaans fiscaal nummer of een internationaal uittreksel uit het geboorteregister te verkrijgen; schriftelijke stukken die onmisbaar zijn bij het verwerven van onroerend goed in Brazilië. De verdachte kan zich gedurende het verhoor van 8 oktober 2008 niet herinneren dat hij bij een notaris is geweest of met een notaris contact heeft gehad, terwijl hij in afgetapte telefoongesprekken meerdere malen spreekt over de ‘notaris’ bij wie ‘akten moeten worden gepasseerd’. Voorts valt op dat kort na de ontdekking van de cocaïne door de Braziliaanse autoriteiten de verdachte en zijn medeverdachten in het geheel niet meer communiceren over onroerend goed dat zou moeten worden aangekocht. Ten slotte verklaren [medeverdachte 2] en de verdachte verschillend over het aan te kopen onroerend goed: waar de verdachte spreekt over een aankoop van onroerend goed in Brazilië ten behoeve van [medeverdachte 3], spreekt [medeverdachte 2] over een onroerend goedproject in Zuid Frankrijk waarvan hij hoopte dat de verdachte dat mede zou financieren. Om de verdachte te vriend te houden, zou hij met hem naar Brazilië zijn meegegaan. [medeverdachte 2] verklaart verder dat er geen concrete plannen waren voor aankoop van een huis in Brazilië.

De medische stukken afkomstig uit een tweetal ziekenhuizen in Sao Paulo die zich in het dossier bevinden, wijzen in het geheel niet op een consult dat de verdachte heeft gehad ten behoeve van plastische chirurgie. Wel is afdoende gebleken dat de verdachte zich medisch in Brazilië heeft laten behandelen ten gevolge van een kaakontsteking. Niet is echter aannemelijk geworden dat de verdachte met het oog op deze behandeling naar Brazilië is vertrokken.

Bij pleidooi heeft de raadsman nog gesuggereerd dat de verdachte zich in Brazilië ook nog bezighield met incasso-activiteiten, maar dat standpunt is niet of nauwelijks onderbouwd en vindt geen enkele steun in het dossier, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.

De rechtbank komt ten slotte niet toe aan het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het doen uitvoeren van een handschriftvergelijkend onderzoek met betrekking tot de bij de verdachte in beslaggenomen agenda. De agenda wordt immers niet als bewijsmiddel gehanteerd zodat de noodzaak tot het nader bespreken van het verzoek zich niet voordoet.

STRAFBAARHEID FEIT

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat, voor zover al bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. De tenlastelegging is immers uitsluitend gericht op de voorbereidingshandelingen voor de aankoop van cocaïne, en dus op het aanwezig hebben van cocaïne. Terwijl dat in de Opiumwet niet strafbaar is gesteld, aldus de raadsman.

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte en zijn mededaders zich hebben schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die zien op de invoer en het vervoer van cocaïne. De bewezen verklaarde feitelijke uitwerking van de voorbereidingshandelingen ziet ook op het vervoer, de aflevering en de invoer van cocaïne en niet op het enkel aanwezig hebben van cocaïne. Het verweer wordt daarom verworpen.

Het bewezen feit levert op

medeplegen van om een feit, bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet , voor te bereiden of te bevorderen zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Het feit is strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

De verdachte is strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit,

de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van een groot cocaïnetransport vanuit Brazilië naar Nederland. De verdachte heeft hiertoe zowel in Nederland als in Brazilië met zijn mededaders (telefonische) besprekingen gevoerd en sms berichten verzonden en ontvangen waarbij in versluierd taalgebruik werd gesproken over ondermeer de aflevering van de cocaïne aan zijn mededaders in een loods in [plaats] (Brazilië) voor het vervoer naar Nederland. De verdachte speelde bij de beoogde invoer een cruciale rol. Zo onderhield hij zowel de contacten met [medeverdachte 3] die op zijn beurt weer in contact stond met de mensen in de loods in [plaats] als met [medeverdachte 2] die dan weer het contact onderhield met de leveranciers van de cocaïne in Brazilië. Hij faciliteerde ook financieel het verblijf van [medeverdachte 3] in Brazilië.

Door aldus te handelen heeft de verdachte zich op het terrein begeven van de internationale handel in verdovende middelen. Verdovende middelen en de handel hierin is uiterst lucratief en de verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn streven naar geldelijk gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het is algemeen bekend dat harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Het gebruik ervan is bovendien bezwarend voor de samenleving, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat de drugshandel, ook indien deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, streng dient te worden bestraft.

Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2011 eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.

Daarnaast dient er bij de bepaling van de strafmaat rekening te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM .

De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan nodig is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Volgens vaste jurisprudentie begint de redelijke termijn te lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.

De rechtbank hanteert als aanvangstijd van de redelijke termijn in deze zaak de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 17 juni 2008. Als uitgangspunt voor de redelijke termijn wordt in eerste aanleg een termijn van twee jaar gehanteerd tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een redelijke termijn van meer dan vierentwintig maanden billijken. Daarvan is hier sprake, te weten het complexe onderzoek, de gelijktijdige berechting van meerdere verdachten, een groot aantal gehoorde getuigen zowel in binnen- als buitenland. Er is naar het oordeel van de rechtbank tot de aanvang van de inhoudelijke behandeling van deze zaak in maart 2011 ook geen sprake van een ‘period of inactivity’ die zou moeten leiden tot het aannemen van een overschrijding van de redelijke termijn.

Dat wordt echter anders als op 25 maart 2011 blijkt dat een aantal stukken van het SFO inzake medeverdachte [medeverdachte 1] ten onrechte niet aan de dossiers van de medeverdachten waren toegevoegd, hetgeen alsnog moest gebeuren. De zaak heeft vanaf dat moment 13 maanden stil gelegen. Het onderzoek ter terechtzitting is uiteindelijk gesloten op 27 april 2012.

In deze ‘period of inactivity’ leidende tot een overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om ter compensatie van het door de verdachte hierdoor ondervonden nadeel de overwogen straf te bekorten. Aansluiting wordt gezocht bij de maatstaven van de Hoge Raad (arrest van 17 juni 2008, LJN: BD2578). De strafkorting wordt daarom bepaald op vijf maanden.

Daar waar de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd zou hebben, wordt nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 43 maanden passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Behalve op het reeds genoemde artikel is ook gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:

verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;

verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 43 (drieënveertig) maanden;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Van Boven, voorzitter,

en mrs. Trotman en Blagrove, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Wilsing, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 mei 2012.

Mr. Blagrove is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage bij vonnis van 11 mei 2012:

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING

hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 december 2007

tot en met 1 mei 2008 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Nijmegen en/of (elders) in Nederland, en/of in Venezuela en/of in Brazilië en/of in België,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet ,

te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne (van enkele honderden kilo’s), althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,

zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,

voor te bereiden en/of te bevorderen,

- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of

- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of

- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)

wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het

plegen van het hierboven bedoelde feit,

hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen

en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk

- één of meermalen getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne aan te kopen (in Brazilië) en/of

- één of meermalen getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne af te leveren en/of te laten afleveren aan (een) mededader(s) in Brazilië ([plaats]) en/of

- één of meermalen getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne te (laten) vervoeren binnen Brazilië (naar [plaats]) en/of (vervolgens) verder te (laten) vervoeren (via Polen en/of Duitsland) naar Nederland en/of

- één of meermalen getracht gebruik te maken van de faciliteiten (een loods en/of inpakkers in [plaats] en/of een transportlijn naar Nederland) die mededader(s) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte] beschikbaar had(den) en/of

- (daartoe) één of meermalen naar Brazilië en/of Venezuela afgereisd en/of aldaar verbleven en/of

- (daartoe) één of meer ontmoetingen gehad in Brazilië met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en/of

- telefoongesprekken gevoerd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met (een) mededader(s) met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of

- sms-berichten ontvangen van- en/of verstuurd naar (een) mededader(s) met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of

- één of meer ontmoeting(en) en/of besprekingen gehad met (een) mededader(s) met betrekking tot de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of

- één of meer geldbedragen overgemaakt naar (een) mededader(s) in Brazilië en/of Venezuela en/of ter beschikking gesteld en/of in ontvangst genomen in verband met reis-, verblijfs- en/of telefoonkosten ten behoeve van de aankoop, de aflevering, het vervoer en/of de import van die (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne.

(art. 10a van de Opiumwet)


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature