Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 397617 / HA ZA 12-243
Vonnis in incident van 11 juli 2012
in de zaak van
1 [eiser1],
wonende te [woonplaats1],
2. [eiser2],
wonende te [woonplaats1],
eisers in het verzet,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.H. de Lange,
tegen
1 [gedaagde1],
wonende te [woonplaats1],
2.[gedaagde2][gedaagde2],
wonende te [woonplaats1],
verweerders in het verzet,
verweerders in het incident,
advocaat mr. drs. M.T. Dijkstra.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
de inleidende dagvaarding van 20 oktober 2011, met producties
het verstekvonnis van deze rechtbank van 14 december 2011 met rolnummer 11-2017
de verzetdagvaarding tevens houdende incidentele conclusie tot schorsing tenuitvoerlegging verstekvonnis tevens houdende eis in oppositie van 2 maart 2012, met producties
de incidentele conclusie van antwoord tevens eis in oppositie, met producties
akte in het incident aan de zijde van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2 Het geschil in het verzet
2.1.
Bij voornoemd verstekvonnis heeft de rechtbank – verkort weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor recht dat [eisers] onrechtmatig jegens [gedaagden] handelt door de dakopbouw te realiseren en in stand te houden, terwijl dat bouwwerk inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagden] De rechtbank heeft [eisers] veroordeeld tot het afbreken van het gedeelte dat de kadastrale erfgrens overschrijdt. Aan zijn vordering had [gedaagden] ten grondslag gelegd dat hij nooit toestemming heeft verleend aan [eisers] om de dakbouw deels op zijn eigendom te realiseren.
2.2.
[eisers] heeft bij verzetdagvaarding de vordering van [gedaagden] in zoverre betwist dat hij aanvoert dat de overschrijding van de dakopbouw als overbouw in de zin van artikel 5:54 Burgerlijk Wetboek moet worden aangemerkt en daarom niet kan worden afgebroken.
3 Het geschil in het incident
3.1.[eisers] vordert dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagden] de tenuitvoerlegging van het bij verstek gewezen vonnis van 14 december 2011 tussen [gedaagden] als eiser en [eisers] als gedaagden schorst, in ieder geval totdat in het verzet zal zijn beslist alsmede [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit incident. [eisers] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat het vonnis van 14 december 2011 berust op een feitelijke misslag omdat de rechtbank ten onrechte een verstekvonnis heeft gewezen. De stelopdracht van mr. De Lange is abusievelijk niet verwerkt en daardoor is de verstekverlening niet gezuiverd. [eisers] voert verder aan dat een tenuitvoerlegging van een ten onrechte gewezen verstekvonnis met zich meebrengt dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door [gedaagden] Een tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zal partijen in de bewijspositie schaden. Ook heeft een tenuitvoerlegging van het verstekvonnis onaanvaardbare grote financiële gevolgen voor [eisers] [eisers] voert ten slotte aan dat [gedaagden] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het ten uitvoer leggen van het verstekvonnis alvorens in het verzet is beslist.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] voert aan dat [eisers] niet ontvankelijk is in zijn verzet omdat het verzet buiten de verzettermijn is ingediend. [gedaagden] voert daartoe aan dat het verstekvonnis per brief van 28 december 2011 is overhandigd aan mr. De Lange, de door [eisers] gemachtigde advocaat. Naar aanleiding van deze overhandiging van het verstekvonnis is aan het licht gekomen dat de stelopdracht van mr. De Lange niet is verwerkt waardoor het verstek verleend tegen [eisers] niet is gezuiverd en het verstekvonnis is gewezen. Gelet op het feit dat de brief van de rechtbank gericht aan mr. De Lange van 2 januari 2012 is, moet er vanuit worden gegaan dat mr. De Lange in de periode vanaf 28 december 2011 tot 2 januari 2012 op de hoogte was van het verstekvonnis en dat de verzettermijn van vier weken in ieder geval vanaf 2 januari 2012 is ingegaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling in het incident
4.1.[eisers] vordert dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis schorst totdat in verzet zal zijn beslist. Alvorens het incident te beoordelen, zal de rechtbank nagaan of [eisers] ontvankelijk is in zijn verzet tegen het verstekvonnis.
4.2.
Op grond van artikel 143, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) vangt de verzettermijn aan met de betekening van het verstekvonnis aan gedaagde in persoon, danwel met een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis, of met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
4.3.
Vast staat het verstekvonnis niet in persoon is betekend aan [eisers] en dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis nog niet is aangevangen. De rechtbank dient te beoordelen of [eisers] een daad van bekendheid met het verstekvonnis heeft gepleegd. Daarbij is van belang dat gedaagde blijk geeft van een daad van bekendheid met de hoofdinhoud van het vonnis. Dat wil zeggen dat hij ten minste moet weten wanneer, door welk gerecht, op wiens vordering en waartoe hij is veroordeeld. Verder moet sprake zijn van een naar buiten toe gerichte daad waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat het vonnis de gedaagde bekend is.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of en wanneer de verzetstermijn is aangevangen. [gedaagden] heeft aangevoerd dat de verzetstermijn in ieder geval 2 januari 2012 is ingegaan. Kennelijk stelt [eisers] zich op het standpunt dat de verzetstermijn niet is aangevangen omdat [eisers] geen daad van bekendheid met het verstekvonnis heeft gepleegd. Onweersproken is vast komen te staan dat mr. De Lange het verstekvonnis bij brief van 28 december 2011 heeft ontvangen. [eisers] heeft bij akte in het incident aangevoerd dat de bekendheid van zijn advocaat met het verstekvonnis niet ter zake doende is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.5.
Op zichzelf is het juist dat een daad van bekendheid met het verstekvonnis van de advocaat niet als een daad van bekendheid van de veroordeelde zelf kan gelden. Echter een daad van bekendheid van de advocaat kan wel het vermoeden rechtvaardigen dat daaraan een daad van bekendheid van de veroordeelde zelf ten grondslag ligt, behoudens door de veroordeelde aan te voeren bijzondere omstandigheden. Nu vast staat dat mr. De Lange het verstekvonnis bij brief van 28 december 2011 heeft ontvangen en daarover vóór 2 januari 2012 contact heeft gehad met de griffie van de rechtbank, is het vermoeden gerechtvaardigd dat [eisers] toen al met het verstekvonnis bekend was. De rechtbank zal [eisers] gelegenheid geven bij akte feiten te stellen die kunnen leiden tot de conclusie dat hij desondanks op 2 januari 2012 nog niet van het vonnis kennis had genomen. Daarbij kan [eisers] ook ingaan op de vraag wanneer hij dan wel met het vonnis bekend is geworden, mede gelet op de stelling bij akte dat mr. De Lange tot tweemaal toe bij mr. Dijkstra heeft verzocht om schorsende werking van het verstekvonnis. Ook die gedragingen van de advocaat van [eisers] rechtvaardigen immers in beginsel het vermoeden dat daaraan kennisneming van het verstekvonnis door [eisers] vooraf is gegaan.
4.6.
[gedaagden] zal op de akte van [eisers] mogen reageren.
4.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, dus ook die ter zake de incidentele vordering.
5 De beslissing
De rechtbank
in verzet
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 juli 2012 voor een akte aan de zijde van [eisers] zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.5, waarna [gedaagden] een antwoordakte kan nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.
1346/1980