Uitspraak
proces-verbaal
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Reg.nr. 343018 / F2 RK 09-2799
gedaan op 13 januari 2010
naar aanleiding van de mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht , in het geding tussen
[naam eiser], eiser,
wonende te Spijkenisse,
gemachtigde J.R. Seedorf,
tegen: de burgemeester van de gemeente SPIJKENISSE, verweerder,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [adres]
en
de minderjarige zoon van eiser en de vrouw:
[naam zoon], geboren op [datum] 2005;
de dochter van de vrouw (stiefdochter van eiser):
[naam dochter], geboren op [datum] 1995;
de nicht van de vrouw:
[naam nicht], geboren [datum] 1993.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting op 13 januari 2010 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond,
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Gronden
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft de burgemeester van Spijkenisse een huisverbod opgelegd aan eiser voor een periode van 10 dagen. Bij vervolgbeschikking van 30 oktober 2009 is het huisverbod eveneens van toepassing verklaard op [naam nicht] voornoemd.
Bij besluit van 6 november 2009 heeft de burgemeester van Spijkenisse voormeld huisverbod verlengd met een aansluitende periode van 18 dagen.
Eiser heeft tegen voornoemde besluiten bij afzonderlijke beroepschriften op 3 december 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft op 17 december 2009 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 28 oktober 2009, alsmede de aanvulling op dat besluit van 30 oktober 2009, niet voor vernietiging in aanmerking komen, nu anders dan door eiser is gesteld, geen sprake is van een in strijd met de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) genomen besluit.
Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Uit de inhoud van het Risco-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) blijkt onder meer van sterke signalen ten aanzien van psychisch en fysiek geweld en bedreiging daarmee tegen - in ieder geval - de vrouw. Weliswaar heeft verweerder ter onderbouwing van het besluit slechts het RiHG overgelegd tezamen met het proces-verbaal van uitreiking van het besluit van 28 oktober 2009, maar gelet op de verklaring ter zitting van de vrouw dat eiser haar heeft geschopt en geslagen en zij niet meer met hem verder wil, alsmede op de erkenning door de gemachtigde van eiser dat eiser geweld heeft gebruikt jegens de vrouw, is voldoende komen vast te staan dat voor verweerder voldoende feiten en omstandigheden voorhanden waren om tot het opleggen van het huisverbod te komen. Van een onrechtmatig besluit is dan ook geen sprake.
Dat geldt evenzeer voor het besluit tot verlenging van het huisverbod. Ter zitting is gebleken dat ten tijde van het nemen van het besluit hulpverlening nog niet op gang was gekomen, omdat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de afspraken op 3 november 2009 en op 4 november 2009 en voorts dat een gesprek met eiser niet tot stand heeft kunnen komen, omdat eiser wenste dat alle contacten uitsluitend via zijn gemachtigde zouden verlopen en hij niet met de hulpverlening in gesprek wilde. Onder die omstandigheden kon verweerder niet beoordelen of de dreiging van gevaar of het ernstig vermoeden daarvan was komen te ontbreken en heeft verweerder evenmin inzicht kunnen krijgen in het door de gemachtigde van eiser en door de vrouw gestelde voornemen van eiser en de vrouw om ieder hun eigen weg te gaan en dat hulpverlening niet langer noodzakelijk zou zijn.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van onzorgvuldigheid van verweerder in handelen of besluitvorming.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Broek-Prins, rechter tevens kinderrechter, en door deze en A.J.M de Ronde, griffier, ondertekend.