Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Revindicatie van een tweedehands auto. Duits recht toepasselijk op het eigendomsvoorbehoud, Nederlands recht van toepassing op eigendomsverkrijging te goeder trouw. Voorshands bewezen dat verkrijger niet te goeder trouw was.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

Zaak-/rolnummer: 302033 / HA ZA 08-547

Uitspraak: 28 oktober 2009

Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van:

[eiseres],

gevestigd te Wessel, Duitsland,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. A.G.W. Leysen,

- tegen -

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat voorheen mr. B.A. Fijma, thans mr. L. Hennink.

Partijen worden hierna aangeduid als: [eiseres] en [gedaagde].

1 Het verloop van het geding

1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- de dagvaarding d.d. 18 februari 2008 en de door [eiseres] overgelegde producties;

- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;

- het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 juni 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

- de conclusie van antwoord in reconventie;

- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 8 oktober 2008;

- de brief van mr. Hennink d.d. 9 oktober 2008;

- de akte aan de zijde van [gedaagde], met producties;

- de akte aan de zijde van [eiseres], tevens bevattende vermeerdering van eis, met producties;

- de nadere akte aan de zijde van [gedaagde], waarbij bezwaar is gemaakt tegen de vermeerdering van eis;

- beslagstukken.

1.2 Het door [gedaagde] gemaakte bezwaar tegen de eisvermeerdering van [eiseres] slaagt niet. Op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts ¬vordering staat het de eiser vrij om zijn eis te vermeerderen zolang er geen eindvonnis is gewezen, tenzij dit in strijd met de eisen van een goede procesorde is. Een dergelijke strijdigheid doet zich niet voor omdat [gedaagde] door de eiswijziging niet onredelijk in zijn verdediging wordt geschaad en het geding er niet onredelijk door wordt vertraagd.

2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:

2.1 Bij overeenkomst d.d. 12 april 2007 heeft [eiseres] aan [persoon 1], wonende te Dinslaken (Duitsland), een tweedehands Audi A6 met Duits kenteken (hierna: de auto) verkocht voor een koopprijs van € 41.026,--.

2.2 De “Verkaufsbedingungen für gebrauchte Fahrzeuge und Anhänger” die [eiseres] hanteert bevatten een eigendomsvoorbehoud ter zake van de betaling van de koopprijs van het verkochte.

2.3 Op 27 april 2007 heeft [persoon 1] aan [eiseres] een cheque gegeven ter hoogte van de koopprijs en is de auto met kentekenpapieren door [eiseres] geleverd aan [persoon 1]. De cheque bleek later ongedekt.

2.4 [persoon 1] heeft de auto op 28 april 2007 te koop aangeboden op de automarkt in Essen (Duitsland). De auto is op die dag verkocht en geleverd aan [gedaagde]. Deze heeft de auto op naam laten zetten van zijn in Duitsland wonende broer Hassan [gedaagde], terwijl de auto feitelijk werd gebruikt door [gedaagde].

2.5 De auto is op 22 januari 2008 ingevoerd in Nederland en kreeg toen een Nederlands kenteken.

2.6 [eiseres] heeft op 16 februari 2008 de auto onder [gedaagde] in conservatoir beslag laten nemen.

3 Het geschil in conventie

3.1 [eiseres] vordert - na eiswijziging en verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:

a. tot afgifte van de auto met de daarbij horende sleutels en kentekenbewijzen;

b. tot vergoeding van de - nader bij staat op te maken - schade die [eiseres] lijdt doordat [gedaagde] de auto sinds 28 april 2007 onrechtmatig in zijn bezit heeft;

c. tot betaling van € 1.491,99 wegens buitengerechtelijke incassokosten;

d. in de kosten van het geding, daaronder begrepen de beslagkosten.

3.2 Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.

3.3 Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, ingegaan bij de beoordeling.

4 Het geschil in reconventie

4.1 [gedaagde] vordert - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 10.000,-- met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.

4.2 Het verweer van [eiseres] strekt tot afwijzing van de vordering van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.

4.3 Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, ingegaan bij de beoordeling.

5 De beoordeling

in conventie

A. Inleiding

5.1 In essentie komt het geschil tussen partijen er op neer dat [eiseres] stelt dat op de koop¬overeenkomst tussen [eiseres] en [persoon 1] haar algemene voorwaarden van toepassing zijn zodat [eiseres] op grond van het daarin opgenomen eigendomsvoorbehoud eigenaar van de auto is gebleven en als eigenaar gerechtigd is de auto op te vorderen bij [gedaagde]. [gedaagde] betwist dit. Hij betwist enerzijds het gestelde eigendomsvoorbehoud en anderzijds voert hij aan dat hij te goeder trouw was toen hij de auto verkreeg. Niet in geschil is dat [eiseres] eigenaar was van de auto toen zij deze verkocht aan [persoon 1].

B. Toepasselijk recht

5.2 Om het geschil te beoordelen, moet eerst vastgesteld worden welk recht toepasselijk is. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden in de verhouding zoals deze geldt tussen [eiseres] en [persoon 1] en die tussen [persoon 1] en [gedaagde]. Tevens dient onderscheid gemaakt te worden tussen de contractuele verhoudingen (de koopovereenkomsten) en de goederenrechtelijke aspecten van het geschil (de levering van [eiseres] aan [persoon 1] en van [persoon 1] aan [gedaagde]).

5.3 Voor de koopovereenkomst tussen [eiseres] en [persoon 1] geldt het volgende. [eiseres] stelt dat op deze koopovereenkomst Duits recht van toepassing is. Dit is voor wat betreft deze overeenkomst door [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. De rechtbank zal partijen hierin volgen, te meer nu de overeenkomst in Duitsland is gesloten en niet betwist is dat de partijen bij deze overeenkomst in Duitsland woonachtig/gevestigd zijn.

Wat betreft de levering van [eiseres] aan [persoon 1] geldt het volgende. Bij gebreke aan andersluidende stellingen gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat de auto zich in Duitsland bevond toen deze door [eiseres] aan [persoon 1] werd geleverd. Dat betekent dat op de levering van de auto van [eiseres] aan [persoon 1] eveneens Duits recht van toepassing is (vergelijk artikel 2 van de per 1 mei 2008 in werking getrede Wet Conflicten ¬recht Goederenrecht, hierna: WCG, dat op dit punt het voor 1 mei 2008 geldende recht weergeeft). Voor de goederenrechtelijke gevolgen van het door [eiseres] gestelde eigendomsvoorbehoud - concreet: is [eiseres] eigenaar gebleven ten tijde van de verkoop aan [persoon 1]? - geldt eveneens dat dit naar Duits recht beoordeeld moet worden (vergelijk artikel 3 van de WCG).

5.4 Over de levering van [persoon 1] aan [gedaagde] en een eventuele eigendomsverkrijging door [gedaagde] als verkrijger te goeder trouw wordt als volgt overwogen. [gedaagde] stelt dat hij de auto in Enschede heeft verkregen. De feitelijke gang van zaken was volgens hem aldus dat de auto op 28 april 2007 op de automarkt in Essen te koop werd aangeboden door [persoon 1]. [gedaagde] had interesse in de auto maar hij had € 14.000,-- bij zich, wat onvoldoende was om de koopprijs ter plaatse te voldoen. Hij is toen met [persoon 1] in de auto naar Enschede gereden, welke rit tevens werd gebruikt als proefrit. In Enschede heeft de aldaar wonende broer van [gedaagde], Unal [gedaagde], hem een bedrag van ongeveer € 24.000,-- geleend voor het resterende deel van de koopprijs. In Enschede is vervolgens ook de koopovereenkomst tussen [persoon 1] en [gedaagde] getekend en is de auto aan [gedaagde] geleverd.

Deze door [gedaagde] geschetste feitelijke gang van zaken is - behoudens ten aanzien van de koopprijs - door [eiseres] niet, althans niet voldoende gemoti¬veerd, betwist. Daarmee staat vast dat de auto zich in Nederland bevond toen de auto geleverd werd. De levering en een eventuele verkrijging door [gedaagde] als verkrijger te goeder trouw moet daarom worden beoordeeld naar Nederlands recht (vergelijk artikel 2 en 6 WCG ).

Het toepasselijke recht op de koopovereenkomst tussen [persoon 1] en [gedaagde] kan voorals¬nog verder buiten beschouwing blijven omdat het bij de verkrijging door [gedaagde] - voor zover thans relevant – alleen gaat om de goederenrechtelijke levering.

5.5 Tussenconclusie: Duits recht bepaalt (i) of de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepas¬sing zijn op het contract tussen [eiseres] en [persoon 1] en (ii) welke goederenrechtelijke gevolgen het in deze algemene voorwaarden opgenomen eigendoms¬voorbehoud heeft. Als [eiseres] zich de eigendom niet heeft voorbehouden, vervalt de basis van haar vorderingen en worden deze afgewezen. Als [eiseres] zich de eigendom heeft voorbehouden, dan moet vervolgens naar Nederlands recht worden beoordeeld of [gedaagde] toch de eigendom van de auto heeft verkregen toen hij de auto geleverd kreeg van [persoon 1].

C. Het eigendomsvoorbehoud

5.6 [eiseres] stelt dat zij eigenaar van de auto is gebleven omdat in haar algemene voorwaar¬den een eigendomsvoor¬behoud is opgenomen voor het geval de koopprijs niet wordt voldaan. [eiseres] stelt dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de koopover¬eenkomst tussen [eiseres] en [persoon 1] en dat deze voorwaarden aan [persoon 1] zijn overhandigd. [gedaagde] betwist niet (meer) dat de koopprijs niet is voldaan. Hij betwist wel dat de algemene voorwaarden zijn overhandigd en hij verbindt daaraan het gevolg dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn zodat geen sprake is van een eigendomsvoorbehoud ten gunste van [eiseres]. Hierover wordt als volgt beslist.

5.7 De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst tussen [eiseres] en [persoon 1] wordt verwezen naar algemene voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en voor goederenrechtelijke werking van het eigendomsvoorbehoud naar Duits recht meer (of minder) vereist is dan dat deze voorwaarden daadwerkelijk aan [persoon 1] ter hand zijn gesteld. Het debat tussen partijen richt zich in ieder geval uitsluitend op deze terhandstelling. Als [gedaagde] van oordeel was dat er naar Duits recht (tevens) andere voorwaarden golden (en daaraan niet is voldaan), dan had het op zijn weg gelegen om dat aan de orde te stellen. De rechtbank zal partijen dan ook volgen in het centraal stellen van de terhandstelling.

5.8 Het op de terhandstelling gerichte verweer van [gedaagde] slaagt niet. Nadat [eiseres] de door haar gebruikte model¬koopovereenkomst had overgelegd, waarvan de algemene voorwaarden onderdeel zijn omdat de pagina's aan de bovenzijde gelijmd zijn, heeft [gedaagde] niet nader onderbouwd dat de algemene voorwaarden desalniettemin ontbraken bij de met [persoon 1] gesloten koopovereenkomst. Hij heeft in essentie volstaan met de opmerking dat [eiseres] op de comparitie aanvankelijk heeft verklaard dat de voorwaarden op de achterzijde van de koopovereenkomst waren afgedrukt en dat dit niet overeenstemt met de feitelijke situatie. Dit mag zo zijn, maar dit kan niet gelden als een voldoende nadere onderbouwing van zijn verweer dat de “Verkaufsbedingungen” geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst.

5.9 Het moet er daarom voor worden gehouden dat [eiseres] jegens [persoon 1] een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen en dat dit naar Duits recht goederenrechtelijke werking heeft. De tussenconclusie is dan ook dat [eiseres] zich de eigendom van de auto heeft voorbehouden. Dit betekent – naar niet in geschil is – dat [persoon 1] niet bevoegd was om over de eigendom van de auto te beschikken.

D. Verkrijging van de auto door [gedaagde] als verkrijger te goeder trouw?

5.10 De vervolgvraag is of [gedaagde] tegen deze beschikkingson¬bevoegd¬heid wordt beschermd op de - door [eiseres] betwiste - grondslag dat [gedaagde] te goeder trouw was bij de verkrijging van de auto. Zoals hiervoor is overwogen, dient dit naar Nederlands recht te worden beoordeeld.

5.11 Naar Nederlands recht geldt op grond van artikel 3:86 lid 1 BW dat de overdracht van de auto ondanks de onbevoegdheid van [persoon 1] geldig is, indien de overdracht anders dan om niet plaatsvond en [gedaagde] te goeder trouw was bij de levering. Niet in geschil is dat [gedaagde] de auto anders dan om niet heeft verkregen, wel in geschil is of [gedaagde] te goeder trouw was.

5.12 Wat betreft de vereiste “goede trouw” uit artikel 3:86 lid 1 BW geldt dat hiervoor vereist is dat [gedaagde] niet wist of behoorde te weten dat [persoon 1] onbevoegd was om de auto aan hem te leveren. Deze goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn (artikel 3:119 BW). Echter, krachtens vaste rechtspraak geldt bij de koop van tweedehands auto’s wel de eis dat - uitzonderingen daargelaten - degene die zich beroept op eigendomsverkrijging te goeder trouw moet stellen dat hij met het oog op de bevoegdheid van zijn voorganger tenminste de kentekenpapieren heeft onderzocht (Hoge Raad 4 april 1986, NJ 1986, 810). Indien de verkrijger aan deze onderzoeksplicht heeft voldaan, ligt het vervolgens in beginsel op de weg van degene die de goede trouw betwist om te bewijzen dat de verkrijger (toch) niet te goeder trouw was om zo het wettelijke vermoeden van artikel 3:119 BW te weerleggen.

5.13 De vraag is dan ook allereerst of [gedaagde] de kentekenpapieren van de auto heeft onderzocht. Op de comparitie is het volgende gebleken. In de relevante periode werden voor een auto met een Duits kenteken een zogeheten “Fahrzeugbrief” en een “Fahrzeug¬schein” afgegeven. De “Fahrzeugbrief” is nodig om de registratie van een auto te kunnen overzetten bij verkoop en vermeldt als gerechtigde tot de auto de eigenaar van de auto of degene die op basis van een leasecontract de auto gebruikt. Het “Fahrzeugschein” dient als legitimatie om bij controle te kunnen laten zien dat de auto in Duitsland toegelaten is. Gesteld noch gebleken is dat er voor een auto met een Duits kenteken andere documenten zijn die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse kentekenpapieren. Toepassing van de hiervoor beschreven onderzoeksplicht van [gedaagde] brengt naar het oordeel van de rechtbank dan ook met zich mee dat [gedaagde] in ieder geval de “Fahrzeugbrief” en de “Fahrzeugschein” diende te onderzoeken. [gedaagde] stelt onbetwist dat hij deze papieren heeft onderzocht en het is niet in geschil [persoon 1] hier toen in stond als rechthebbende op de auto. Op de comparitie is gebleken dat dit het gevolg is van het feit dat [persoon 1] de auto voorafgaand aan de koop enkele jaren had geleast.

5.14 [gedaagde] stelt voorts dat hij het paspoort en het rijbewijs van [persoon 1] heeft gecontroleerd en dat dit klopte met de kentekenpapieren. Dat [gedaagde] het paspoort (en rijbewijs) heeft gecontroleerd, is door [eiseres] zonder nadere onderbouwing betwist. Aan deze betwisting wordt voorbijgegaan. Het paspoortnummer van [persoon 1] staat op de koopovereenkomst met [gedaagde] vermeld en [eiseres] beschikt, naar [gedaagde] onbetwist stelt, over een kopie van het paspoort van [persoon 1]. Het had dan ook op de weg van [eiseres] gelegen om nader te motiveren waarom er van uitgegaan moet worden dat [gedaagde] het paspoort van [persoon 1] niet zou hebben gecontroleerd.

5.15 De tussenconclusie is dat [gedaagde] heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht ten aanzien van de kentekenpapieren. Omdat [persoon 1] beschikte over originele kentekenpapieren op zijn naam gaf dit onderzoek op zich geen aanleiding voor gerede twijfel ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van Necati [eiseres]. Dit betekent dat thans op [eiseres] de bewijslast rust dat [gedaagde] niet te goeder trouw is.

5.16 [eiseres] heeft haar standpunt dat [gedaagde] niet te goeder trouw is onder meer beargumenteerd door aan te voeren dat (a) [gedaagde] de auto voor € 26.800,-- heeft gekocht wat een prijs is die ver beneden de reële waarde van € 43.800,-- ligt, (b) de koopsom op de overeenkomst is veranderd van € 26.800,-- in € 36.800,--, (c) het ongebruikelijk is dat auto’s in de prijsklasse van de onderhavige auto op de automarkt Essen worden aangeboden, (d) [gedaagde] de auto op naam van zijn in Duitsland wonende broer Hassan [gedaagde] heeft gesteld en (e) [gedaagde] geen stappen heeft ondernomen om de auto in Nederland in te voeren. (Daarnaast heeft [eiseres] bij herhaling gesuggereerd dat [persoon 1] en [gedaagde] familie zijn, zonder dit voldoende concreet te onderbouwen, zodat hieraan voorbijgegaan wordt).

5.17 [gedaagde] is van mening dat alle door [eiseres] genoemde punten logisch te verklaren zijn. Hij heeft aangevoerd dat (a) hij de auto voor € 36.800,-- heeft gekocht, hetgeen eigenlijk een te hoog bedrag is omdat € 26.800,-- ongeveer een reële prijs is, (b) de koopprijs op de koopovereenkomst is veranderd omdat [persoon 1] aanvankelijk € 10.000,-- zwart wilde ontvangen maar dat hij daar bij nader inzien niet voor voelde, (c) uit een schrijven van de exploitant van de automarkt Essen blijkt dat wel degelijk auto's worden aangeboden met een waarde boven de € 25.000,--, (d) hij de auto op naam van zijn broer heeft gezet omdat hij de auto eerst verder wilde testen alvorens deze in te voeren in Nederland en BPM te betalen en (e) de auto pas kon worden ingevoerd nadat in Duitsland de signalering als gestolen auto was doorgehaald.

5.18 De rechtbank acht [eiseres] voorshands geslaagd in het bewijs dat [gedaagde] niet te goeder trouw was bij de verkrijging van de auto. Daarvoor is redengevend dat de door [gedaagde] geschetste gang van zaken op diverse punten ongebruikelijk is. Daarbij wegen de onder (a) en (b) genoemde punten het zwaarst. Op de tussen [persoon 1] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst is - zoals tussen partijen ook niet in geschil is - te zien dat het cijfer drie zwaarder is aangezet en is geschreven over een ander cijfer en dat het woord “Zwei” is veranderd in het woord “Drei”. De koopprijs is in de overeenkomst dus gewijzigd van € 26.800,-- naar € 36.800,--, zonder dat duidelijk is wanneer dit is gebeurd. De door [gedaagde] hiervoor gegeven verklaring overtuigt voorshands niet. Daarbij is van belang dat [eiseres] de auto een dag voor de verkoop aan [gedaagde], aan [persoon 1] heeft verkocht voor € 41.000,-- en dat Dekra Automobil GmbH in een door [eiseres] overgelegde brief van 25 november 2008 heeft opgegeven dat de verkoopwaarde van de auto in de handel op 24 mei 2007 € 43.800,-- bedroeg. Weliswaar is de auto daarvoor niet visueel beoordeeld, maar de waardering heeft wel plaatsgevonden op basis van de specificaties van de auto. [gedaagde] heeft daartegenover diverse prints overgelegd van volgens hem vergelijkbare, op internet aangeboden auto's met prijzen die variëren van € 26.900,-- tot € 32.380,--. Deze zien echter niet op de door [gedaagde] aangekochte auto en bovendien zou [gedaagde] bij die prijzen een (veel te) hoog bedrag voor de auto hebben betaald als wordt uitgegaan van zijn stelling dat hij de auto voor € 36.800,-- heeft gekocht. Dit ligt niet voor de hand, te meer daar [gedaagde] - naar hij heeft verklaard - aanvankelijk het plan had om voor € 14.000,-- een auto te kopen. Ook wordt in aanmerking genomen dat het door Unal [gedaagde] aan [gedaagde] geleende bedrag - blijkend uit een door [gedaagde] overgelegd bankafschrift - redelijk in de buurt komt van het bedrag van € 26.800,-- dat aanvankelijk op de tussen [persoon 1] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst was vermeld. Tot slot wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] de auto niet onmiddellijk heeft willen invoeren in Nederland, hetgeen wel in de lijn der verwachtingen had gelegen. Dat [gedaagde] de auto eerst nog wilde testen acht de rechtbank voorshands niet aannemelijk. Hij had immers al een proefrit over een behoorlijke afstand gemaakt, van Essen naar Enschede, en de auto beviel hem toen dusdanig dat hij bereid was veel meer te betalen dan hem - naar hij heeft verklaard - aanvankelijk voor ogen stond (namelijk € 14.000,--).

5.19 De rechtbank zal [gedaagde] daarom toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat hij niet te goeder trouw was ten tijde van de aankoop van de auto. Daarbij is met name van belang of [gedaagde] een marktconforme prijs heeft betaald voor de auto. Dit kan worden aangetoond door te bewijzen dat [gedaagde] € 36.800,-- voor de auto heeft betaald omdat dan niet zonder meer kan worden gezegd dat die prijs zo laag was dat [gedaagde] - mede gelet op de kloppende kentekenpapieren - argwaan had moeten krijgen, ook als uitgegaan wordt van de door [eiseres] genoemde waarden. Voor dit tegenbewijs acht de rechtbank de door [gedaagde] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [persoon 1] onvoldoende. Gelet op zijn handelwijze met betrekking tot de auto, hecht de rechtbank weinig geloof aan deze verklaring. Indien [gedaagde] aantoont dat hij € 36.800,-- heeft betaald, blijft de gang van zaken ongebruikelijk maar acht de rechtbank het vermoeden ontzenuwd dat [gedaagde] niet te goeder trouw was toen hij de auto kocht. De overige hiervoor genoemde punten wegen niet zodanig zwaar dat daaruit onafhankelijk van een te lage koopprijs kan worden afgeleid dat [gedaagde] niet te goeder trouw was. Daarnaast kan [gedaagde] mogelijk in het tegenbewijs slagen door aan te tonen dat de auto een waarde heeft die niet aanmerkelijk hoger is dan € 26.800,--, zijnde de oorspronkelijk in de koopovereenkomst opgenomen koopprijs; een nadere beoordeling hiervan dient te geschieden naar aanleiding van de bewijsvoering.

5.20 Indien [gedaagde] slaagt in het tegenbewijs, dan staat vast dat [eiseres] de eigendom heeft verloren en dat zij de auto niet kan opeisen. Indien [gedaagde] niet slaagt in het tegenbewijs, dan staat vast dat hij de eigendom van de auto niet heeft verkregen. Daaraan doet niet af dat [eiseres] mogelijk onzorgvuldig is geweest door [persoon 1] de auto en de kentekenpapieren mee te geven voordat er was betaald.

5.21 Alle overige beslissingen worden aangehouden.

in reconventie

5.22 De vordering van [gedaagde] bestaat uit drie delen: materiële en immateriële schadevergoe¬ding door aantasting van zijn goede naam en reputatie, schade doordat hij de auto niet heeft kunnen gebruiken door het gelegde beslag en kosten van juridische bijstand.

5.23 De vordering tot vergoeding wegens aantasting van goede naam en reputatie zal worden afgewezen bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Voor het immateriële deel van de schadevergoeding geldt dat het gestelde geestelijk letsel meer moet zijn dan een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Ten aanzien van de materiële schade geldt dat [gedaagde] weliswaar stelt dat zijn maatschappelijk functioneren is aangetast, maar dat hij op geen enkele manier concreet aangeeft dat hij hierdoor schade lijdt en evenmin welke schade dat zou zijn.

5.24 De gevorderde vergoeding voor de kosten van juridische bijstand zal worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is [gedaagde] kosten heeft gemaakt voor verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Dat de werkelijke kosten van deze verrichtingen hoger zijn dan de uit te spreken proceskostenveroordeling, is inherent aan het thans geldende systeem van geliquideerde proceskosten en is - behoudens in uitzonderlijke gevallen van misbruik van procesrecht - geen reden voor een schadevergoeding terzake.

5.25 Over de gevorderde schadevergoeding wegens het niet kunnen beschikken over de auto als gevolg van het gelegde beslag, wordt als volgt overwogen. [gedaagde] stelt onbetwist dat hij met de deurwaarder heeft afgesproken dat de auto niet gebruikt zou worden zolang er beslag op ligt. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat hij door het gelegde beslag schade heeft geleden. Naar vaste jurisprudentie is [eiseres] aansprakelijk voor de schade als gevolg van het door haar gelegde beslag, indien de vordering waarvoor zij beslag heeft gelegd, niet wordt toegewezen. De rechtbank zal deze schadepost nader beoordelen, nadat in conventie is komen vast te staan of de vordering van [eiseres] toe- of afgewezen dient te worden.

6 De beslissing

De rechtbank,

in conventie

alvorens verder te beslissen,

- laat [gedaagde] toe tot het tegenbewijs van het voorshands bewezen geachte feit dat hij niet te goeder trouw was ten tijde van de verkrijging van de auto;

- bepaalt dat indien [gedaagde] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. N. Door¬duijn;

- bepaalt dat de advocaat van [gedaagde] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden december 2009 tot en met februari 2010 en dat de advocaat van [eiseres] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;

- bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;

in reconventie

- houdt alle beslissingen aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.

Uitgesproken in het openbaar.

2066/1876


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature