Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Tandarts wordt uit functie ontheven en overgeplaatst na een conflict met haar assistente over diens funcioneren. In zowel het primaire als het bestreden besluit stelt verweerder zich in wezen op het standpunt dat, los van de vraag wie gelijk heeft, eiseres en haar assistente niet meer kunnen samenwerken, zodat één van beiden moet vertrekken. Zonder nadere motivering kan de rechtbank echter het standpunt van verweerder dat de keuze daarbij op eiseres diende te vallen niet volgen. Ook indien ieders aandeel in het ontstaan en laten voortduren van het conflict niet (meer) was vast te stellen, had het op de weg van verweerder gelegen om te motiveren waarom tot het ontheffen van eiseres uit haar functie diende te worden beslist en onder vermelding van de voorwaarden waaronder die ontheffing en overplaatsing zouden gebeuren. Een dergelijke motivering ontbreekt in het bestreden besluit.

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

Sector bestuursrecht, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10 / 1122

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

[eiseres] te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde mr. M.A. Billiet-de Jonge,

tegen

de Commandant Landstrijdkrachten, verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Bij besluit van 28 april 2010 heeft verweerder eiseres op grond van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) met ingang van 24 mei 2010 overgeplaatst van het tandheelkundigcentrum (Thkcen) in het Gezondheidscentrum Weert naar het Thkcen in Oirschot.

1.2. Het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 augustus 2010 ongegrond verklaard.

1.3. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 1 september 2010, aangevuld bij brief van 16 september 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Verweerder heeft bij brief van 26 oktober 2010 nadere stukken ingediend. Eiseres heeft bij brief van 27 oktober 2010 nadere stukken ingediend.

1.6. Het beroep is ter zitting behandeld op 10 november 2010, waar eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door luitenant-kolonel Van der Putten en majoor mr. Dalmijn, bijgestaan door mr. R.A.W.C. Naalden, zijn verschenen. Ter zitting is voorts [naam getuige] als getuige aan de zijde van verweerder gehoord. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen middels mediation hun geschil te beëindigen.

1.7. Na het verzoek van partijen de procedure voort te zetten, heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb , op 19 april 2011 gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Eiseres is sinds 2006 als burgertandarts werkzaam bij het tandheelkundigcentrum (Thkcen) van verweerder te Weert. Daarvoor was zij als burgertandarts werkzaam in Seedorf. In het Thkcen te Weert werkte eiseres samen met tandartsassistente [naam getuige]. Volgens eiseres bemerkte zij vanaf 2008 een gedragsverandering bij [naam getuige]. Vanaf eind 2008/begin 2009 was volgens eiseres sprake van disfunctioneren. In februari 2009 heeft eiseres [naam getuige] in een functioneringsgesprek aangesproken op haar werk(houding). [naam getuige] was het met de kritiek van eiseres oneens. Vanaf dat moment was de verstandhouding tussen beiden ernstig verstoord. Op aandringen van verweerder volgden eiseres en [naam getuige] van 6 mei 2009 tot 13 juli 2009 een mediationtraject. De mediation leidde uiteindelijk niet tot enig resultaat en ook enkele daarop volgende bemiddelingspogingen van verweerders kant mislukten.

2.2. Verweerder besloot daarop in april 2010 eiseres over te plaatsen naar het Thkcen Oirschot. Hij legde daaraan ten grondslag dat eiseres en [naam getuige] als gevolg van het ontstane conflict niet meer met elkaar samen konden samenwerken. Bij de keuze om eiseres over te plaatsen achtte verweerder doorslaggevend dat men in Oirschot kampte met een tekort aan tandartsen; ten tijde van de beslissing op bezwaar waren twee van de vier formatieplaatsen niet vervuld. Het bezwaar van eiseres tegen haar overplaatsing verklaarde verweerder ongegrond.

2.3. Eiseres is het met dit besluit oneens. Zij is – kort samengevat van mening dat de hoorplicht uit artikel 4:8 van de Awb is geschonden, dat een dienstbelang voor haar overplaatsing ontbreekt en dat verweerder haar belangen onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Verweerder had haar bezwaar dan ook gegrond moeten verklaren en zijn primaire besluit moeten herroepen, aldus eiseres.

2.4. De rechtbank zal allereerst ingaan op de formele beroepsgrond van eiseres, namelijk het betoog dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is geweest haar zienswijze tegen de voorgenomen beschikking naar voren te brengen.

2.5. Niet is in geschil dat verweerder op grond van artikel 4:8 van de Awb, vóór het nemen van het overplaatsingsbesluit, eiseres in de gelegenheid had moeten stellen haar zienswijze daarover naar voren te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verweerder aan het vereiste van 4:8 van de Awb heeft voldaan. Weliswaar wordt in het overplaatsingsbesluit en het bestreden besluit overwogen dat het voornemen tot overplaatsing op 10 februari 2010 door verweerder aan eiseres bekend is gemaakt, maar uit de e mail van de commandant van eiseres volgt dat op 10 februari 2010 met zowel eiseres als assistente [naam getuige] slechts is gesproken over opties en dat nog geen voornemen was geuit over wie daadwerkelijk verplaatst zou worden. De hoorplicht in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb is dan ook geschonden. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie (zie onder andere Centrale Raad van Beroep van 17 januari 2006, LJN AV1322) volgt echter dat een schending van de hoorplicht bij de primaire besluitvorming in beginsel in bezwaar kan worden hersteld. Nu eiseres in bezwaar voldoende gelegenheid is geboden haar standpunt uiteen te zetten, is de rechtbank van oordeel dat voornoemd gebrek in de besluitvorming in bezwaar is hersteld, zodat de hiertegen gerichte beroepsgrond niet slaagt.

2.6. Voor wat de overige (inhoudelijke) beroepsgronden betreft, overweegt de rechtbank als volgt.

2.7. Ingevolge artikel 77, tweede lid, van het Bard kan het hoofd defensieonderdeel de ambtenaar indien het belang van de dienst dit vordert, al dan niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere functie opdragen die redelijkerwijs in overeenstemming is met diens persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten; de ambtenaar is verplicht een dergelijke functie te aanvaarden.

2.8. De rechtbank constateert dat het besluit van verweerder is ingegeven door het (arbeids)conflict tussen eiseres en [naam getuige]. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres in verband met dit conflict uit haar betrekking in Weert diende te worden ontheven. Kern van het geschil is of verweerder zich op dit standpunt heeft mogen stellen.

2.9. De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren komt dat ten tijde van het primaire besluit, ondanks de door verweerder gefaciliteerde bemiddelingsgesprekken, de verhoudingen tussen eiseres en haar assistente blijvend verstoord was geraakt, zodat een vruchtbare samenwerking tussen beiden niet meer mogelijk was. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een zodanig conflict dat ontheffing van één van beiden uit haar standplaats en/of functie noodzakelijk was.

2.10. Vervolgens komt aan de orde of verweerder, bij de vraag wie overgeplaatst diende te worden, zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de keuze daarbij op eiseres diende te vallen. Daarbij speelt een rol welk aandeel betrokkenen in het ontstaan en laten voortbestaan van het conflict hebben gehad.

2.11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het conflict is aangevangen met het functioneringsgesprek van februari 2009, welk gesprek eiseres uit hoofde van haar functie als leidinggevende met [naam getuige] voerde. Tijdens dit gesprek sprak zij [naam getuige] aan op een verslechtering van haar functioneren in de maanden daarvoor. In de ogen van eiseres schoten de houding van [naam getuige] op de werkvloer en de kwaliteit van haar werk tekort, hetgeen zij vervolgens in detail neerlegde in haar brief aan [naam getuige] van 23 februari 2009. [naam getuige] was (en is) het met deze constateringen van eiseres oneens. Verweerder heeft zich bij het arbeidsconflict dat vervolgens ontstond, als het ware aan de zijlijn opgesteld en heeft zich - zo lijkt het - niet willen uitspreken over de juistheid van de constateringen van eiseres over het functioneren van haar assistente. Weliswaar heeft verweerder inmiddels een verklaring overgelegd van de tandarts met wie [naam getuige] thans samenwerkt, maar die dateert van ruim na het bestreden besluit en zegt niets over haar functioneren ten tijde hier van belang. Bovendien staan de door eiseres overgelegde verklaringen hier tegenover. In zowel het primaire als het bestreden besluit stelt verweerder zich in wezen op het standpunt dat, los van de vraag wie gelijk heeft, eiseres en [naam getuige] niet meer kunnen samenwerken, zodat één van beiden moet vertrekken. Zonder nadere motivering kan de rechtbank echter het standpunt van verweerder dat de keuze daarbij op eiseres diende te vallen niet volgen. Ook is onduidelijk gebleven waarom het functioneringsgesprek van begin 2009, na het mislukken van de door verweerder gewenste mediation in de zomer van dat jaar, nooit heeft geleid tot een verdere beoordeling(sprocedure) van [naam getuige]. Eiseres heeft hierover steeds gesteld dat zij van verweerder te verstaan kreeg dat zij geen beoordelingstraject mocht inzetten, terwijl verweerder daarover ter zitting heeft gesteld dat het eiseres juist vrij stond dit te doen. Afgezien daarvan had, gelet op de aanleiding voor de overplaatsing (namelijk het arbeidsconflict dat was ontstaan doordat eiseres [naam getuige] aansprak op haar disfunctioneren), van verweerder mogen worden verwacht dat hij nader onderzoek zou hebben verricht naar het functioneren van [naam getuige] en zo nodig ook naar dat van eiseres zelf. Indien uit dit onderzoek zou zijn gekomen dat ieders aandeel in het ontstaan en laten voortduren van het conflict niet (meer) was vast te stellen, had het op de weg van verweerder gelegen om deugdelijk te motiveren waarom tot het ontheffen van eiseres uit haar functie diende te worden beslist en onder vermelding van de voorwaarden waaronder die ontheffing en overplaatsing zouden gebeuren. Een dergelijke motivering ontbreekt in het bestreden besluit.

2.12. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het besluit van verweerder tot overplaatsing van eiseres dat in bezwaar is gehandhaafd, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en genomen en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

2.13. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder zal daarbij in de proceskosten worden veroordeeld conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten (beroepschrift en zitting) toegekend met een waarde van € 437,- per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld hetgeen correspondeert met wegingsfactor 1. Voorts dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,- (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mrs. C.M. Nollen (voorzitter), P.J. Voncken en T.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en in het openbaar uitgesproken

op 10 juni 2011.

w.g. mr. J.C. Sluymer,

griffier w.g. mr. C.M. Nollen,

voorzitter

Voor eensluidend afschrift:

de griffier,

verzonden op: 10 juni 2011.

Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature