Uitspraak
Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11127760 \ EJ VERZ 24-189
Beschikking van 22 augustus 2024
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer,
tegen
[verweerder] , handelende onder de naam [bedrijf]
wonende te [woonplaats 2] ,verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. M.D.P. Mollema.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij de gemachtigde van [verzoeker] zich heeft bediend van pleitaantekeningen.1.2. Bij e-mail van 30 juni 2024 heeft [verzoeker] nog producties (10 t/m 16) nagezonden. Ter zitting heeft de kantonrechter de producties 10 en 12, na bezwaar van [verweerder] , buiten beschouwing gelaten vanwege strijd met de eisen van de goede procesorde. Producties 10 en 12 zijn omvangrijk, niet snel te doorgronden en hadden op een eerder moment kunnen worden overgelegd. Na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Bij brief van 22 juli 2024 heeft mr. Mollema laten weten dat de onderhandeling niet tot een schikking hebben geleid en wordt de kantonrechter verzocht uitspraak te doen.
1.3.
Beschikking is – na aanhouding – bepaald op vandaag.
2 2. Inleiding
2.1.
In deze zaak twisten partijen onder meer over de vraag of [verzoeker] nog recht heeft op loon in de periode dat hij geen werkzaamheden voor [verweerder] heeft verricht. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Dit oordeel zal hierna worden uitgelegd.
3 De feiten
3.1.[verweerder] exploiteert een fysiotherapiepraktijk onder de naam ‘ [bedrijf] ’. [bedrijf] heeft vier locaties in [vestigingsplaats] .
3.2.[verzoeker] , geboren op [geboortedatum], is op 1 maart 2023 bij [verweerder] in dienst getreden als fysiotherapeut voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar. [verzoeker] is feitelijk op 21 februari 2023 gestart met zijn werkzaamheden.
3.3.
Artikel 6 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
6. Salaris
Het salaris bedraagt 67% van de door werknemer gewerkte omzet. Het salaris wordt maandelijks uitbetaald voor het einde van de maand volgend op de gewerkte maand.
3.4.
Op 23 mei 2023 is er tussen partijen een discussie ontstaan over het aan [verzoeker] uitbetaalde loon. [verweerder] heeft op dat moment de arbeidsovereenkomst opgezegd, in de veronderstelling verkerend dat [verzoeker] nog in zijn proeftijd zat.
3.5.
Bij e-mail van 23 mei 2023 aan [verweerder] heeft [verzoeker] aangegeven het niet eens te zijn met het ontslag en heeft [verzoeker] zich bereid verklaard de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. [verweerder] heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd. Hierin geeft [verweerder] aan dat hij zich met betrekking tot het ontslag heeft vergist. Verder stelt [verweerder] voor dat [verzoeker] na de pinksterdagen weer aan het werk gaat en dat er op 1 juni 2023 een functioneringsgesprek zal plaatsvinden.
3.6.
Op 30 mei 2023 is [verzoeker] weer aan het werk gegaan voor [verweerder] . [verzoeker] heeft zich kort na aanvang van de werkzaamheden ziekgemeld. Sindsdien heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer voor [verweerder] verricht.
3.7.
Tijdens een gesprek op 9 juni 2023 heeft [verweerder] een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband aan [verzoeker] overhandigd. [verzoeker] heeft deze vaststellingsovereenkomst niet ondertekend.
3.8.
Op 12 juni 2023 heeft [verweerder] de sleutels en toegangspas voor de locaties van [bedrijf] bij [verzoeker] opgehaald.
3.9.
Op 29 juni 2023 heeft [verzoeker] een gesprek gehad met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft, zo blijkt uit het gesprekverslag, tijdens dit gesprek vastgesteld dat er medisch gezien geen sprake is van arbeidsongeschiktheid door ziekte, maar dat er sprake is van klachten die voortkomen uit problemen in de arbeidssituatie. De bedrijfsarts adviseert dat werkgever en werknemer via andere wegen tot een oplossing komen, bijvoorbeeld door middel van mediation . [verweerder] heeft [verzoeker] op dezelfde dag hersteld gemeld.
3.10.
Op 6 juli 2023 heeft [verweerder] de eerdere vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband opnieuw aan [verzoeker] voorgelegd.
3.11.Bij brieven van 20 juli 2023 en 25 augustus 2023 heeft [verzoeker] zich beschikbaar gesteld voor werk, heeft hij aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon en heeft hij een tegenvoorstel gedaan voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In reactie hierop heeft [verweerder] bij brief van 26 augustus 2023 betwist dat hij nog achterstallig loon is verschuldigd. Ook geeft [verweerder] te kennen dat [verzoeker] op geen enkele oproep om te komen werken heeft gereageerd, ook niet nadat de bedrijfsarts heeft vastgesteld dat [verzoeker] volledig arbeidsgeschikt was.
3.12.
Bij e-mail van 23 oktober 2023 heeft [verzoeker] nogmaals aanspraak gemaakt op betaling van loon en heeft hij zich beschikbaar gesteld voor werk.
3.13.
Vanaf de maand juni 2023 heeft [verweerder] geen loon uitbetaald aan [verzoeker] . Bij dagvaarding in kort geding van 8 november 2023 heeft [verzoeker] een loonvorderingsprocedure gestart. Bij vonnis van 12 december 2023 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is [verweerder] veroordeeld tot toelating van [verzoeker] tot de overeengekomen werkzaamheden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het maandsalaris vastgesteld op € 1.414,16 bruto en [verweerder] veroordeeld tot betaling daarvan vanaf 1 juni 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
3.14.
Bij e-mail van 14 december 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] verzocht om naar aanleiding van het kort geding vonnis een bedrag € 12.418,76 bruto te betalen. In de e-mail geeft de gemachtigde ook te kennen dat [verzoeker] bereid is te komen werken, mits de voorwaarden duidelijk zijn en er een mediator wordt ingezet. Vervolgens heeft [verweerder] genoemd bedrag per abuis netto uitbetaald. [verweerder] heeft geen mediation gestart.
3.15.
Op 28 december 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] te kennen gegeven dat [verzoeker] ook zonder mediationgesprek bereid is de werkzaamheden te hervatten en dat [verzoeker] sinds 18 december 2023 ziek is.
3.16.
Bij e-mail van 19 januari 2024 heeft [verzoeker] zich via zijn gemachtigde beter gemeld.
3.17.
Op 1 maart 2024 is de arbeidsovereenkomst geëindigd.
4 Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 1.114,98 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 tot aan de dag der algehele betaling;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris van € 3.344,93 bruto per maand over de periode 21 februari 2023 tot 1 maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, de wettelijke rente en te verminderen met hetgeen reeds is voldaan;
III. [verweerder] te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke eindafrekening, waaronder het naar rato opgebouwde vakantiegeld van 8% en de openstaande vakantiedagen van 96 uren;
VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten.
4.2.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . [verweerder] heeft een tegenverzoek ingediend. [verweerder] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [verzoeker] geen recht heeft op salaris gedurende de periode van 31 mei 2023 tot 1 maart 2024;II. voor recht te verklaren dat [verzoeker] 24 uur aan verlof heeft opgebouwd gedurende zijn dienstverband;III. voor recht te verklaren dat [verweerder] aan [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd;IV. voor recht te verklaren dat [verzoeker] gedurende zijn dienstverband € 372,33 bruto heeft opgebouwd aan vakantiegeld;V. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 15.919,58 netto;VI. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
5.1.De kernvraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of [verzoeker] nog recht heeft op loon over de periode van 21 februari 2023 tot 1 maart 2024. [verzoeker] heeft na 30 mei 2023 geen werkzaamheden meer voor [verweerder] verricht. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag voor wiens risico het niet werken komt. [verweerder] stelt kort gezegd dat het risico voor het niet werken bij [verzoeker] ligt, omdat [verzoeker] niet bereid is geweest de bedongen werkzaamheden te verrichten. [verzoeker] heeft aangevoerd dat er sprake is van een arbeidsconflict en dat dit in de risicosfeer van [verweerder] ligt. Volgens [verzoeker] is sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid en had het op de weg van [verweerder] gelegen om tot een oplossing te komen, bijvoorbeeld door het inzetten van mediation. De kantonrechter signaleert in deze casus twee van elkaar te onderscheiden periodes. De kantonrechter ziet aanleiding om eerst te beoordelen of [verzoeker] nog recht heeft op loon over de periode van 21 februari 2023 tot en met 12 december 2023, de datum van het kort geding vonnis. Vervolgens komt de vraag aan de orde of [verzoeker] aanspraak kan maken op loon na 12 december 2023 tot 1 maart 2024. De kantonrechter legt hierna uit waarom zij dat onderscheid maakt.
Loonbetalingsverplichting over de periode 21 februari 2023 tot en met 12 december 2023
5.2.Artikel 7:628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de werkgever verplicht is het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Voor het slagen van een loonvordering is vereist dat de werknemer bereid is de bedongen arbeid te verrichten.
5.3.
Het is aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een uitzondering op de hiervoor genoemde hoofdregel. In dat kader heeft [verweerder] gesteld dat [verzoeker] zich heeft ziekgemeld terwijl later bleek dat hij niet arbeidsongeschikt was, en dat [verzoeker] aan [verweerder] heeft laten weten het dienstverband te willen beëindigen. [verweerder] heeft vervolgens een vaststellingsovereenkomst aan [verzoeker] voorgelegd, maar [verzoeker] heeft in het geheel niet meer gereageerd richting [verweerder] . Deze omstandigheden maken dat het niet verrichten van arbeid voor rekening van [verzoeker] moet komen, aldus [verweerder] .
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in dit geval in redelijkheid voor rekening van [verzoeker] behoort te komen. Voor dit oordeel is van belang dat er tussen partijen een arbeidsconflict is ontstaan en dat partijen hebben gepoogd om tot een einde van de arbeidsovereenkomst te komen door middel van een vaststellingsovereenkomst. Dit is echter niet gelukt. [verweerder] heeft gesteld dat hij vervolgens meermaals contact heeft gezocht met [verzoeker] , maar dit is door [verzoeker] gemotiveerd betwist. In het bijzonder geldt dat voor de stelling van [verweerder] dat hij [verzoeker] bij aangetekende brief van 11 juli 2023 heeft opgeroepen weer op het werk te verschijnen als hij de vaststellingsovereenkomst niet zou tekenen. [verzoeker] heeft de ontvangst van een brief met een dergelijke inhoud betwist, en die brief is ook niet door [verweerder] overgelegd. [verweerder] heeft nog gesteld dat [verzoeker] op de dagen dat hij voor [verweerder] beschikbaar diende te zijn voor zijn eigen ICT-bedrijf heeft gewerkt en dat [verzoeker] dus niet beschikbaar was om voor [verweerder] te werken. Tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door [verzoeker] heeft [verweerder] zijn stelling niet geconcretiseerd en onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Voor bewijslevering op dit punt is geen plaats.
5.5.
Voor het slagen van een loonvordering is verder vereist, zoals hiervoor is overwogen, dat de werknemer bereid is de bedongen arbeid te verrichten. Dit is anders indien moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Hoewel uit de stukken niet blijkt dat [verzoeker] zich na 30 mei 2023 niet eerder dan bij e-mail van 25 augustus 2023 beschikbaar heeft gesteld voor werk, is de kantonrechter van oordeel dat moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, zodat dit niet aan toewijzing van de loonvordering in de weg staat. Hiervoor is allereerst van belang dat er, zoals gezegd, tussen partijen sprake is van een arbeidsconflict, zodat de eis van bereidheid naar het oordeel van de kantonrechter niet te streng moet worden gehanteerd. Verder is van belang dat er volgens de bedrijfsarts sprake is van spanningen in de arbeidsrelatie en dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd om tot een andere oplossing te komen voor het conflict, bijvoorbeeld door het inzetten van mediation. Partijen hebben hier aanvankelijk invulling aan gegeven door de mogelijkheid van beëindiging van het dienstverband te onderzoeken. Toen daarover geen akkoord kon worden bereikt, had eerst een structurele oplossing voor de spanningen in de arbeidsrelatie gevonden moeten worden, voordat het werk kon worden hervat. Het lag naar het oordeel van de kantonrechter na het vastlopen van [verweerder] ’ pogingen om tot een vaststellingsovereenkomst te komen op zijn weg om daartoe het initiatief te nemen. Een bedrijfsarts is bij uitstek deskundig om vanuit een medisch oogpunt, gelet op het voorkomen of beteugelen van werkgerelateerde gezondheidsklachten, te adviseren over een oplossing voor het normaliseren van de arbeidsverhoudingen. [verweerder] had dit advies als werkgever serieus moeten oppakken en [verzoeker] mocht op dat moment verlangen dat er eerst concrete stappen in de richting van het normaliseren van de onderlinge verstandverhouding genomen zouden worden, voordat hij zijn werkzaamheden zou hervatten.
5.6.
De kantonrechter concludeert dat het risico voor het niet verrichten van de arbeid in de periode van 30 mei 2023 tot en met 12 december 2023 voor rekening van [verweerder] komt.
Loonbetalingsverplichting na 12 december 2023 5.7. Voor wat betreft de periode na het kort geding vonnis kijkt de kantonrechter er echter anders tegenaan. [verzoeker] heeft in dat door hemzelf aanhangig gemaakte kort geding namelijk wedertewerkstelling gevorderd en die vordering is bij vonnis van 12 december 2023 toegewezen. Kennelijk vormden de onderlinge spanningen toen voor hem inmiddels geen beletsel meer om op de werkvloer terug te keren. Sterker nog: dat laatste was juist zijn expliciete eis en daar koppelde hij ook nog een dwangsom aan. Het lag daarmee voor de hand dat [verzoeker] zich na het vonnis op eigen initiatief bij [verweerder] zou melden om de werkzaamheden te hervatten. [verzoeker] kan vanaf dat moment niet volhouden dat de bal bij [verweerder] lag. De eerder door hem gestelde voorwaarde van mediation was intussen achterhaald (en die liet hij later ook met zoveel woorden varen). Het argument van [verzoeker] dat hij niet wist op welke locatie hij werd verwacht kan hem niet baten. [verzoeker] had, als hij daarover twijfelde, op zijn minst contact kunnen zoeken met [verweerder] om te vragen wanneer en op welke locatie hij kon werken. [verzoeker] heeft dit nagelaten. [verzoeker] kwam na het verkregen vonnis niet opdagen, terwijl [verweerder] tijdens de kort geding zitting al had verklaard dat [verzoeker] welkom was om weer op het werk te verschijnen, en recht op loon zou houden zodra hij zich weer zou melden. Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter [verzoeker] vanaf de vonnisdatum wèl verwijtbaar afwezig op het werk. [verweerder] is daarom geen loon verschuldigd over de periode na 12 december 2023 tot 1 maart 2024. De betalingen die [verweerder] over deze periode heeft gedaan zijn daarom onverschuldigd betaald. In de betreffende periode was [verzoeker] echter ook enige tijd ziek en het niet-werken komt in de ziekteperiode voor rekening van de werkgever. De afwezigheid tijdens die ziektedagen kan hem daarom niet worden tegengeworpen. De kantonrechter zal wat betreft de ziekteperiode uitgaan van de datum waarop [verzoeker] stelt zich ziek te hebben gemeld (18 december 2023) tot de hersteldmelding op 19 januari 2024.
Hoogte van het loon
5.8.
Het volgende punt dat partijen verdeeld houdt, is de hoogte van het loon. Dit geschilpunt spitst zich toe op de gehele duur van het dienstverband tot 1 maart 2024. [verzoeker] stelt met verwijzing naar artikel 6 van de arbeidsovereenkomst dat zijn loon 67 % van de door hem genereerde omzet is. [verweerder] is het daar niet mee eens en stelt dat het om gecorrigeerde omzet gaat, te weten de omzet minus bepaalde kosten. [verweerder] heeft zijn stelling echter, ook na doorvragen door de kantonrechter, niet nader weten toe te lichten. Ter zitting hield [verweerder] een onduidelijk betoog over gemiddelden en normbedragen, zonder die concreet te noemen of op zijn minst inzichtelijk te maken. De door [verweerder] bedoelde correctie voor dubbele behandelingen gaat evenmin op: zonder nadere uitleg valt immers niet in te zien dat behandelingen dubbel zouden zijn gedeclareerd. De kantonrechter zal daarom uitgaan van de tekst van de contractuele bepaling. Die is klip en klaar, namelijk dat het loon bestaat uit 67% van “de door werknemer gewerkte omzet”, oftewel van correcties is geen sprake. Hierbij is ook van belang dat [verzoeker] onweersproken heeft toegelicht dat het binnen de fysiotherapiebranche gebruikelijk is dat het inkomen afhankelijk is van de omzet en dat het genoemde percentage niet veel afwijkt van het percentage waarmee bij zijn vorige werkgever werd gerekend. [verweerder] heeft voor de grondslag van de loonstroken nog verwezen naar de berekening van het salaris door zijn salarisadministrateur. Die berekening en de gegeven toelichting daarop zijn echter niet relevant, omdat dit een uitwerking is van de lezing die [verweerder] aan de salarisbepaling in de arbeidsovereenkomst geeft en zijn lezing niet wordt gevolgd.
5.9.
[verzoeker] heeft aan de hand van overgelegde en gedeclareerde omzetcijfers, die hij uit het systeem van [verweerder] heeft gehaald, een gemiddelde omzet van € 4.992,43 berekend. Dit is het gemiddelde gebaseerd op de gedeclareerde omzet in maart en april 2023. Tegen deze omzetcijfers en berekening heeft [verweerder] verder geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal daarom het maandelijkse loon vaststellen op (67% x € 4.992,43 =) € 3.344,93 bruto. In de arbeidsovereenkomst is verder niet opgenomen dat [verzoeker] daarnaast nog recht heeft op vakantiegeld en ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd geantwoord dat het vakantiegeld bij de genoemde 67% is inbegrepen.
Conclusie
5.10.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat [verweerder] veroordeeld zal worden tot betaling aan [verzoeker] van € 3.344,93 bruto per maand over de periode 21 februari 2023 tot en met 12 december 2023 en over de periode 18 december 2023 tot en met 19 januari 2024. De wettelijke rente en de wettelijke verhoging daarover zijn toewijsbaar. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om die verhoging te matigen tot 20%. Daarnaast heeft [verweerder] recht op de in die periodes naar rato opgebouwde en openstaande vakantiedagen. Hierop strekt in mindering al hetgeen [verweerder] reeds aan [verzoeker] heeft betaald uit hoofde van de arbeidsovereenkomst inclusief de netto nabetaling van € 12.418,76 na het kort geding vonnis. Het vorenstaande brengt met zich dat het tegenverzoek van [verweerder] zal worden afgewezen.
Transitievergoeding 5.11. Uit artikel 7:673 lid 1 onder a sub 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien, kort samengevat, de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet is voortgezet. Die situatie doet zich hier voor. Hoewel [verzoeker] zich op enig moment weer had moeten melden kan [verweerder] , mede in het licht van het hiervoor besproken arbeidsconflict, niet volhouden dat uit het gedrag van [verzoeker] volgt dat hij helemaal niet meer bij [bedrijf] wilde werken. Hiervoor is geconcludeerd dat [verzoeker] in de periode 21 februari 2023 tot en met 12 december 2023 en in de periode 18 december 2023 tot en met 19 januari 2024 recht heeft op loon. Het loon is vastgesteld op € 3.344,93 bruto per maand. Aan de hand van deze gegevens berekent de kantonrechter de transitievergoeding op een bedrag van € 903,44 voor de eerste periode en op € 99,02 voor de tweede periode. De transitievergoeding bedraagt dus € 1.002,46 bruto. Dit bedrag is toewijsbaar. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 april 2024.
Eindafrekening
5.12.
De door [verzoeker] verzochte verstrekking van een deugdelijke eindafrekening zal worden toegewezen, nu artikel 7:626 lid 1 BW [verweerder] daartoe verplicht.
Proceskosten
5.13.
[verweerder] zal worden veroordeeld in de proceskosten, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Tot aan deze uitspraak worden de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
€
87,00
- salaris gemachtigde
€
814,00
- nakosten
€
135,00
Totaal
€
1.036,00
6 De beslissing
De kantonrechter
6.1.veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallig loon van € 3.344,93 bruto per maand over de periode van 21 februari 2023 tot en met 12 december 2023en de periode van 18 december 2023 tot en met 19 januari 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20%, de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid (van de respectievelijke loontermijnen) tot de dag van betaling, en nog te vermeerderen met de naar rato opgebouwde en openstaande vakantiedagen, en vervolgens te verminderen met al hetgeen [verweerder] reeds heeft voldaan;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van € 1.002,46 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 tot aan de dag der algehele betaling;
6.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een deugdelijke eindafrekening te verstrekken;
6.4.veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker]
vaststelt op € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na deze beschikking, te
vermeerderen met de kosten van betekening, indien [verweerder] niet binnen genoemde termijn
betaalt en vervolgens betekening van de beschikking plaatsvindt en te vermeerderen met de
wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 1.036,00 en de kosten
van betekening vanaf de vijftiende dag na deze beschikking
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024. (DG)