U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank Overijssel veroordeelt een sloopbedrijf tot het betalen van een geldboete van 25.000 euro, waarvan 15.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar voor het accepteren van een met een asbest besmet schip, terwijl dat op grond van haar milieuvergunning niet was toegestaan. Ook heeft zij in strijd met de voorschriften van haar milieuvergunning niet schriftelijk aan het scheepsbouwbedrijf meegedeeld welke afvalstoffen zij mocht ontvangen.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige economische kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08/997034-17 (P) (FP)

Datum vonnis: 25 februari 2021

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdacht bedrijf] ,

gevestigd te [adres 1] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 december 2019, 28 mei 2020, 28 januari 2021 en 11 februari 2021.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte, [medeverdachte 1] , en de raadsman van verdachte mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 28 januari 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de aan haar omgevingsvergunning verbonden voorschriften (feit 1). Zij zou dit hebben gedaan door niet vergunde afvalstoffen te accepteren en de aanbieder, [medeverdacht bedrijf 1] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf 1] ), niet schriftelijk mee te delen welke afvalstoffen zij mocht accepteren. Deze afvalstoffen bestonden uit het schip, genaamd “ [het schip] ” (hierna ook: het schip), waarin zich asbesthoudend isolatiemateriaal bevond. Verder komt de verdenking erop neer dat verdachte, als werkgever, ten aanzien van het asbest in het schip niet heeft voldaan aan voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers is ontstaan of te verwachten was (feit 2). Daarnaast wordt verdachte ervan verdacht dat zij opzettelijk en wederrechtelijk asbest vanuit het schip op of in de bodem of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor één of meer anderen te duchten was (feit 3 primair), althans dat het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat het asbest op of in de bodem of in de lucht is gebracht, terwijl daarvan de genoemde gevaren te duchten waren (feit 3 subsidiair).

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

verdachte in of omstreeks de maand januari 2017, althans in of omstreeks het jaar 2017, in de gemeente Groningen, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschriften van een omgevingsvergunning welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

immers werd toen aldaar door verdachte in strijd met voorschrift 10.1.1 van de door Gedeputeerde Staten van Groningen d.d. 13 april 2004 verleende omgevingsvergunning (voorheen vergunning op grond van de Wet milieubeheer) in de inrichting afvalstoffen geaccepteerd die niet waren genoemd in bijlage 8 "Euralcodes ingezamelde producten" behorende bij de aanvraag (van die vergunning), te weten een schip, genaamd de " [het schip] ", waarin zich op diverse plaatsen (onderdeks) aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond en/of los asbest lag en/of

voldeed verdachte niet aan de verplichting van voorschrift 10.1.2 van de door Gedeputeerde Staten van Groningen d.d. 13 april 2004 verleende omgevingsvergunning (voorheen vergunning op grond van de Wet milieubeheer) aan de aanbieder van die afvalstoffen, te weten [medeverdacht bedrijf 1] B.V. schriftelijk mee te delen welke afvalstoffen (zakelijk weergegeven) door de (verdachtes) inrichting overeenkomstig bedoelde vergunning geaccepteerd mochten worden;

2.

verdachte in of omstreeks de maand januari 2017, althans in of omstreeks het jaar 2017, in de gemeente Groningen, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en /of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen daar op het terrein van verdachte, althans in gebruik bij verdachte, gevestigd aan [adres 2] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van genoemde wet, door een of meer van verdachtes werknemers in de zin van genoemde wet, te weten [naam 1] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het slopen van het schip genaamd " [het schip] " waarin zich op diverse plaatsen (onderdeks) aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond en/of los asbest lag, terwijl niet was/werd voldaan aan

- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet , immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico's het slopen van een asbesthoudend object (in casu bedoeld schip), voor werknemers met zich (mee) bracht en/of

- artikel 4.45 lid 1 en/of lid 2 aanhef en onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit , immers werd de concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde(n), bedoeld in artikel 4.46 van voornoemd besluit, gehouden; de werkmethoden waren niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was, dat geen asbeststof in de lucht vrijkwam en/of

- artikel 4.48a lid 4 van genoemd besluit, immers werd voordat werd aangevangen met andere werkzaamheden, te weten de sloop van genoemd schip, het aanwezige asbest in genoemd schip niet verwijderd en/of

- artikel 4.54a lid 1 aanhef en onder a van genoemd besluit, immers werd in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van genoemd besluit, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten niet volledig geïnventariseerd voordat werd aangevangen met het afbreken of uit elkaar nemen (slopen) van bedoeld schip en/of

- artikel 4.54d lid 1 aanhef en onder a van genoemd besluit, immers werden de werkzaamheden, bedoeld in art. 4. 54a, eerste lid van genoemd besluit, terwijl de concentratie van asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2 en/of 2 A, niet verricht door een bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling,

terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s), althans levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van die werknemers, ontstond of te verwachten was;

3.

verdachte in of omstreeks de maand januari 2017, althans in of omstreeks het jaar 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht en/of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) andere(en) te duchten was,

immers heeft verdachte toen op het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte, gevestigd aan [adres 2] , een schip genaamd " [het schip] " waarin zich op diverse plaatsen (onderdeks) aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond en/of los asbest lag, zonder het nemen / toepassen van maatregelen / voorzieningen om het verspreiden van asbest en/of asbestvezels te voorkomen met behulp van een of meer snijbranders in stukken gesneden, althans gesloopt, ten gevolge waarvan, asbest en/of asbestvezels op en/of in de bodem terechtkwamen en/of in de lucht werd/werden gebracht, althans in de lucht vrij kon/konden komen,

waardoor werknemers van verdachte die werkzaam waren op het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte en/of bezoekers van het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte en/of andere personen op het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl

bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker);

althans, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat

het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat in of omstreeks de maand januari 2017, althans in of omstreeks het jaar 2017, in de gemeente Groningen, wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht werd(en) gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor

(een) andere(en) te duchten was,

immers heeft verdachte toen op het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte, gevestigd aan [adres 2] , een schip genaamd " [het schip] " waarin zich op diverse plaatsen (onderdeks) aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond en/of los asbest lag, zonder het nemen / toepassen van maatregelen / voorzieningen om het verspreiden van asbest en/of asbestvezels te voorkomen met behulp van een of meer snijbranders in stukken gesneden, althans gesloopt, ten gevolge waarvan asbest en/of asbestvezels op en/of in de bodem terechtkwamen en/of in de lucht werd/werden gebracht, althans in de lucht vrij kon/konden komen,

waardoor werknemers van verdachte die werkzaam waren op het terrein van het bedrijf van

verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte en/of bezoekers van het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte en/of andere personen op het terrein van het bedrijf van verdachte, althans op het terrein in gebruik bij verdachte, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl

bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker).

3 De voorvragen

3.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat is gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, te weten het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte wordt vervolgd, terwijl de strafzaak tegen de werkneemster van [medeverdacht bedrijf 1] , [naam 2] (hierna: [naam 2] ), is geseponeerd. Dit terwijl [naam 2] een ernstige, substantiële en gemene rol heeft gespeeld. [naam 2] wist als projectleider alles van het asbest in het schip en zij kende alle asbestrapporten. Daarnaast heeft zij het gesprek met de werknemer van verdachte, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), gevoerd en heeft zij hem doelbewust en geraffineerd alleen de luchtmetingsrapporten en vrijgavecertificaten na asbestverwijdering getoond. Ook heeft zij het contract opgesteld en is zij aanwezig geweest bij de ondertekening daarvan.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van handelen in strijd met de goede procesorde en dat hij ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de situatie van [naam 2] niet vergelijkbaar is met de situatie van verdachte. De officier van justitie heeft ervoor gekozen om beide ondernemingen (verdachte en [medeverdacht bedrijf 1] ) te vervolgen en daarnaast alleen die natuurlijke personen die bij beide ondernemingen verantwoordelijk waren voor de over het schip genomen beslissingen of die een groot aandeel in de feiten hebben gehad. [naam 2] hoort daar niet bij.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek al dan niet strafvervolging moet plaatsvinden. Dit wordt ook wel aangeduid als het opportuniteitsbeginsel. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing en wel in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

De rechtbank is van oordeel dat de gevallen van verdachte en [naam 2] niet vergelijkbaar zijn. [naam 2] heeft een geheel andere rol gespeeld in de toedracht en het verloop van de gebeurtenissen dan verdachte. Dit volgt al uit het feit dat [naam 2] als leerling projectleider werkte bij het bedrijf dat het met asbest besmette schip heeft afgegeven, terwijl verdachte de ontvanger van dat schip is.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval, zoals hiervoor bedoeld, waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is op de grond dat het instellen of voortzetten van de vervolging niet te verenigen is met het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur of een ander beginsel van goede procesorde. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer.

Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De bewijsoverwegingen

4.1

Inleiding

In mei 2014 heeft [medeverdacht bedrijf 1] het schip, genaamd “ [het schip] ” in eigendom verkregen. Zij wist op dat moment dat er asbest in de motorruimte van het schip zat. Het schip is in de zomer van 2014 aangekomen bij het bedrijf van [medeverdacht bedrijf 1] in Makkum. Daar is de sanering van het schip begonnen. Vervolgens is geconstateerd dat er meer asbest in het benedendek van het schip zat, ook buiten de machinekamer. Het asbest zat onder meer tussen de betimmering en de wand van het schip en in de menielaag. [medeverdacht bedrijf 1] heeft een asbestsaneerder opdracht gegeven om het schip asbestvrij te maken. Nadat verschillende methodes waren uitgeprobeerd, is men tot de conclusie gekomen dat het schip niet volledig asbestvrij kon worden gemaakt. Daarop is de sanering stopgezet en is besloten het schip te laten slopen.

Een werknemer van [medeverdacht bedrijf 1] , [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), heeft contact opgenomen met [medeverdachte 2] in verband met de sloop van het schip. Begin december 2016 is [medeverdachte 2] bij het bedrijf van [medeverdacht bedrijf 1] geweest. Hij heeft daar gesproken met [medeverdachte 4] en [naam 2] . [naam 2] heeft hem een aantal asbest-gerelateerde documenten met betrekking tot het schip gegeven. Ook hebben zij de buitenzijde van het schip bekeken. Op 15 december 2016 hebben [medeverdachte 2] en de directeur van [medeverdacht bedrijf 1] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), een overeenkomst getekend, waarin is afgesproken dat verdachte het schip zou overnemen om het te vernietigen en recyclen.

Eind december 2016 is het schip getransporteerd naar het bedrijf van verdachte in Groningen. In januari 2017 zijn werknemers van verdachte begonnen met het verschroten van het schip door het met snijbranders in stukken te snijden. Naar aanleiding van een tip is de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid begin februari 2017 een onderzoek gestart. In dat kader zijn de werkzaamheden aan het schip medio februari 2017 stilgelegd. Door middel van een asbestinventarisatie is vastgesteld dat in de wrakstukken van het schip asbest aanwezig was.

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.

De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat uit de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [naam 2] , de aan [medeverdachte 2] overgelegde (vrijgave)documenten en de tekst van de overeenkomst tussen verdachte en [medeverdacht bedrijf 1] kan worden afgeleid dat verdachte heeft geweten dat er asbest in het schip zat. Reeds daarom kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten. Verder heeft hij aangevoerd dat bij het bedrijf van verdachte in het verleden een aantal kwesties hebben gespeeld met betrekking tot asbest en dat de verantwoordelijke personen binnen het bedrijf van verdachte hun gedrag daarop hadden moeten aanpassen. Verdachte heeft niet het maximale gedaan wat zij kon doen. De bedrijfsleider van verdachte, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), en [medeverdachte 2] hebben de ontvangen documenten niet goed bekeken, zij hebben geen kritische vragen gesteld en zij hebben ook geen deskundige naar de documenten laten kijken. Daardoor hebben zij een stuk van de verantwoordelijkheid op zich geladen.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.

Daartoe heeft de raadsman in de eerste plaats aangevoerd dat de tenlastegelegde feiten in redelijkheid niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De tenlastegelegde feiten passen niet in de bedrijfsvoering van verdachte, aangezien het haar niet vergund was om asbest te verwerken. Ook zijn de verboden gedragingen verdachte niet reëel dienstig geweest. Verdachte heeft geen voordeel gehad van de verschroting van het schip. Verder kan niet worden aangenomen dat verdachte soortgelijke gedragingen blijkens de feitelijke gang van zaken eerder heeft aanvaard of dat deze plachten te worden aanvaard. Verdachte heeft nooit eerder iets van doen gehad met soortgelijke onregelmatige toestanden of illegale praktijken. Verdachte was en is juist extra alert op asbest en alles wat daarmee te maken heeft. Voor zover [medeverdachte 2] zeggenschap over en aanvaarding van het verboden gedrag heeft aanvaard, kan dit verdachte niet worden verweten. [medeverdachte 2] was volgens de raadsman niet bevoegd om verdachte te vertegenwoordigen.

Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk of culpoos heeft gehandeld of nagelaten. Verdachte heeft op geen enkel moment wetenschap gehad van de aanwezigheid van het asbest in het schip en de door [medeverdacht bedrijf 1] begane onregelmatigheden. Verdachte is misleid door valse mededelingen van (werknemers van) [medeverdacht bedrijf 1] , de getoonde asbest-vrijverklaringen en het niet verstrekken van relevante en belastende asbestrapportages. In dat kader heeft de raadsman erop gewezen dat het gespecialiseerde bedrijf [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) in een rapport van 4 februari 2019 heeft geconcludeerd dat op basis van de overgelegde (vrijgave)rapporten totaal onoverzichtelijk is welke bron nu wel of niet (volledig) is verwijderd. Volgens [bedrijf 1] wekken de rapporten de indruk dat het schip volledig is gesaneerd en is het voor een niet-deskundig persoon een onmogelijke opgave om deze rapporten te controleren. Verdachte heeft dan ook te goeder trouw aangenomen dat het schip conform de afspraak volledig gesaneerd was. Zij mocht daar, gelet op het contact met [medeverdacht bedrijf 1] en diens mededelingsplicht, ook op vertrouwen. Daarom kan ook niet worden bewezen dat verdachte heeft geweten of redelijkerwijs had moeten weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan.

Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman verder nog aangevoerd dat niet is aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen en eventuele gezondheidsklachten. Het dossier heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat er gezondheidsklachten zijn ontstaan. Ook om die reden moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

4.4.1

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 en 3 subsidiair tenlastegelegde

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

Het bedrijf van verdachte is gevestigd aan [adres 2] in Groningen en houdt zich onder meer bezig met het uitvoeren van sloopwerken en het snijden en verwerken van sloopmateriaal. In december 2016 en januari 2017 was [medeverdachte 1] de bedrijfsleider van verdachte. Hij had een mondelinge volmacht van de directeur (zijn vader [naam 3] ) om namens het bedrijf beslissingen te nemen. [medeverdachte 2] werkte in die maanden bij verdachte als inkoper/projectleider. Zijn werk bestond uit het binnenhalen van klanten. [medeverdachte 1] was de directe leidinggevende van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] stuurde [medeverdachte 2] feitelijk aan en zij hadden steeds nauw contact over de werkzaamheden van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] had tot op zekere hoogte een eigen handelingsbevoegdheid, maar overlegde in principe alles met [medeverdachte 1] .

Verdachte beschikte in december 2016 over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Op 13 april 2004 heeft Gedeputeerde Staten van Groningen aan verdachte op grond van de Wm een vergunning verleend voor (onder meer) het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het verwerken van schroot (hierna: de milieuvergunning). Aan deze milieuvergunning zijn voorschriften verbonden.

In voorschrift 10.1.1 is bepaald dat in de inrichting slechts afvalstoffen mogen worden geaccepteerd die zijn genoemd in bijlage 8 "Euralcodes ingezamelde producten" behorende bij de aanvraag. Asbest, asbesthoudend materiaal en met asbest verontreinigd materiaal worden in deze bijlage niet genoemd. De milieuvergunning is nadien enkele keren gewijzigd, onder meer in verband met de acceptatie en ontmanteling van asbesthoudende treinstellen. Door deze wijzigingen is verdachte geen vergunning verleend voor het accepteren van asbest, asbesthoudend materiaal of met asbest verontreinigd materiaal, anders dan de genoemde treinstellen.

In voorschrift 10.1.2 is bepaald dat de vergunninghouder aan de (rechts)personen die afvalstoffen aanbieden aan de inrichting, schriftelijk dient mee te delen welke afvalstoffen door de inrichting overeenkomstig deze beschikking geaccepteerd mogen worden.

[medeverdachte 2] was op de hoogte van de voorwaarde dat het bedrijf van verdachte geen asbest mocht ontvangen. [medeverdachte 1] wist dat het bedrijf van verdachte geen asbest mocht accepteren en verwerken. Ter terechtzitting van 28 januari 2021 heeft de officier van justitie [medeverdachte 1] voorgehouden dat in de vergunning staat dat verdachte het acceptatiebeleid aan aanbieders moet doen toekomen. Naar aanleiding daarvan heeft [medeverdachte 1] verklaard dat dit, voor zover hem bekend, mondeling gaat en dat mondeling wordt aangegeven dat verdachte alleen schone metalen en geen asbest accepteert.

[medeverdacht bedrijf 1] heeft het schip genaamd “ [het schip] ” in mei 2014 in eigendom verkregen. Voor de eigendomsoverdracht is een asbestinventarisatie uitgevoerd, waarbij asbest is aangetroffen in de motorruimte van het schip. Nadat het schip in Makkum was aangekomen, is nogmaals een inventarisatie gedaan in de machinekamer. Daarbij is spuitasbest aangetroffen. Vervolgens is een asbestsanering gedaan van de machinekamer. Omdat werd vermoed dat er meer asbest in het schip zat, is uitvoerig onderzoek gedaan buiten de machinekamer. Bij dit onderzoek is geconstateerd dat er asbest zat tussen de betimmering en de wand van het schip. Later bleek dat er ook spuitasbest in de menielaag zat. Er zijn verschillende methoden geprobeerd om het asbest te verwijderen. Bij geen enkele methode lukte het om het asbest achter de spanten, in de hoekjes weg te krijgen. Op een gegeven moment werd bekend dat het schip niet asbestvrij te krijgen was. Toen is opdracht gegeven de sanering van het schip stop te zetten.

In de periode van begin december 2015 tot en met 17 december 2015 zijn de compartimenten in het benedendek van het schip, voor en achter, duurzaam dichtgezet ter plaatse van de toegangsluiken naar dat benedendek. In het benedendek bevond zich op dat moment asbest onder meerdere menielagen. Het afdichten is gebeurd onder asbestcondities door middel van het aanbrengen van houten planken welke afgekit waren. De compartimenten van het schip moesten duurzaam dichtgezet worden, zodat het gebied boven de luiken veilig zonder persoonlijke beschermingsmiddelen kon worden betreden. Het duurzaam dichtzetten is aan regels gebonden om te voorkomen dat asbest zich verplaatst naar schone gebieden. Na het dichtzetten is de ruimte boven de luiken vrijgegeven. Tijdens deze vrijgave zijn stickers met de letter “A” van asbest (asbeststickers) aangebracht. Deze afdichtingen en stickers mogen alleen worden verwijderd als onder asbestcondities, dat wil zeggen in een containmentsituatie, verder zou worden gegaan met het verwijderen van het asbest. Een containmentsituatie is een afgesloten ruimte waarop een onderdrukmachine en een decontaminatie-unit zijn aangesloten. Deze ruimte mag alleen worden betreden met de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen.

[medeverdachte 4] heeft contact gezocht met verdachte. Begin december 2016 is [medeverdachte 2] bij het bedrijf van [medeverdacht bedrijf 1] in Makkum geweest. Hij heeft daar gesproken met [medeverdachte 4] en [naam 2] . [naam 2] en [medeverdachte 4] hebben, aldus de verklaring van [medeverdachte 2] , desgevraagd tegen [medeverdachte 2] gezegd dat er geen asbest meer in het schip zat. [naam 2] heeft [medeverdachte 2] een aantal vrijgavedocumenten overhandigd. Het ging daarbij om een Rapport eindcontrole na asbestverwijdering van [bedrijf 2] van 9 december 2014, drie SEM Analyserapporten van [bedrijf 2] van 24 maart 2015 en 11 en 16 december 2015 en een aantal vrijgavecertificaten asbestverwijdering conform NEN 2990 van [naam 4] (hierna: de vrijgavecertificaten).

In het SEM Analyserapport van 11 december 2015 staat dat in twee monsters die op 11 december 2015 zijn genomen in het “achterschip beneden” asbestconcentraties zijn vastgesteld van 588 en 4.303 vezelequivalenten per m³. In het SEM Analyserapport van 16 december 2015 staat dat in twee monsters die op 15 december 2015 zijn genomen in het “benedendek voorschip” asbestconcentraties zijn vastgesteld van 1.828 en 3.549 vezelequivalenten per m³.

De vrijgavecertificaten zijn gedateerd op 17 december 2015 en hadden betrekking op het “bovendek-voorzijde”, het “bovendek-achterdek” en het “bovendek thv machinekamer”. Op de voorpagina’s van deze vrijgavecertificaten staat dat spuitasbest is verwijderd, dat de ruimte schoon is en dat de ruimte kan worden betreden zonder adembescherming. Onderaan de voorpagina’s staat telkens de opmerking dat het gaat om het controleren van een bouwkundige afscherming welke is aangebracht op het bovendek van het jacht (respectievelijk aan de voorzijde, aan de achterzijde en ter hoogte van de machinekamer) en dat onder die bouwkundige afscherming op het onderdek nog niet-hechtgebonden asbesthoudend isolatiemateriaal aanwezig is, welke buiten de inspectie valt. Op de derde pagina van de vrijgavecertificaten staat telkens een rode ster op een plattegrond. Daaronder is in een legenda aangegeven dat de kleur rood staat voor “niet verwijderd asbesthoudend materiaal”.

De documenten zaten in insteekmappen en [medeverdachte 2] kon ze alleen lezen door ze uit de mappen te schuiven. [medeverdachte 2] heeft de bovenzijde van (een aantal van) de documenten uit de mappen geschoven en zag daarop telkens het woord “vrijgave” staan. [medeverdachte 2] heeft de documenten niet helemaal uit de mapjes geschoven en heeft alleen de koppen van de documenten gelezen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op basis daarvan, in combinatie met de informatie die [medeverdachte 4] en [naam 2] hem hebben verstrekt, ervan uitgegaan is dat er geen asbest meer in het schip zat. Tijdens het gesprek is niet gesproken over eerdere saneringen van het schip. [naam 2] heeft de asbestinventarisatierapporten niet aan [medeverdachte 2] overgedragen. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij genoeg had aan de documenten die hij had ontvangen.

Vervolgens zijn [medeverdachte 4] , [naam 2] en [medeverdachte 2] naar het schip gegaan. [medeverdachte 2] zag dat op de romp van het schip een asbeststicker zat. Hij wist dat dit aangaf dat er iets met asbest was. Op de vraag van [medeverdachte 2] waarom deze sticker er nog op zat, heeft [medeverdachte 4] geantwoord dat ze waren vergeten deze eraf te halen.

[medeverdachte 2] heeft met [medeverdachte 1] overlegd over het binnenhalen van het schip. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] ten tijde van het aanbieden van het schip op de hoogte gebracht van de bijzonderheden en zij hebben de hoofdlijnen voor de overeenkomst doorgesproken. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] asbest-gerelateerde documenten ontvangen. [medeverdachte 2] was bevoegd om namens verdachte een schip te kopen. Het was de praktijk dat hij dit deed. [medeverdachte 1] is er op basis van wat [medeverdachte 2] hem heeft verteld vanuit gegaan dat het schip asbestvrij was.

Op 15 december 2016 zijn verdachte en [medeverdacht bedrijf 1] overeengekomen dat verdachte het schip zou overnemen van [medeverdacht bedrijf 1] en dat het schip uitsluitend zou worden gebruikt voor vernietiging en recycling. Verder is overeengekomen dat [medeverdacht bedrijf 1] € 120,00 zou ontvangen per 1.000 kg ijzerhoudend schroot en dat de non ferro metalen, motoren en generatoren apart zouden worden afgerekend. De overeenkomst is ondertekend door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .

Toen het schip in het water lag, in afwachting van het vervoer naar verdachte, heeft [medeverdachte 4] de dichtzettingen naar de voor- en achterruimte verwijderd. De asbeststickers zijn toen ook verwijderd.

Op 20 of 21 december 2016 is het schip aangekomen bij het bedrijf van verdachte in Groningen. [naam 1] (hierna: [naam 1] ), heeft vanaf begin januari 2017 ongeveer twee weken op het terrein van verdachte aan het schip gewerkt. Hij is overal in het schip geweest; in het voorschip, in het achterschip en in de machinekamer. Dit was nodig voor zijn werkzaamheden. Deze werkzaamheden bestonden uit snijbranden met snijbranders. [naam 1] deed dit samen met [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) en [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ). Zij hebben eerst de bovenbouw en de gangboorden eraf gehaald. Daarna hebben zij om en om van de voor- en de achterkant van het schip segmenten verwijderd. Zij hebben hierbij geen mondkapjes gebruikt. [benadeelde 1] heeft in januari 2017 in een periode van twee à drie weken meerdere dagen aan het schip gewerkt. Hij heeft met de kraan stukken van het schip verplaatst en hij heeft een stuk van het voorschip afgesneden. Daarvoor is hij in het schip geweest. Ook heeft hij samen met [benadeelde 2] en [naam 1] de motoren verwijderd. [benadeelde 2] heeft van half januari tot begin februari 2017 ongeveer tien werkdagen aan het schip gewerkt. Zijn werkzaamheden bestonden uit snijbranden. [benadeelde 2] is overal in het schip geweest. Tijdens de werkzaamheden was geen drietrapsdecontaminatie-unit aanwezig en zijn geen extra maatregelen getroffen. Ook hebben de werknemers geen extra beschermingsmiddelen gebruikt.

Op 10 februari 2017 zijn op het terrein van verdachte in Groningen monsters genomen van gedemonteerde delen van het schip. Bij het onderzoek van deze monsters is vastgesteld dat zich aan de wanden van het onderdek en de voormalige machinekamer van het schip restanten isolatiemateriaal/spuitasbest bevonden die chrysotiel en crocidoliet bevatten.

4.4.2.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Onder 1 is aan verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat zij al dan niet opzettelijk twee voorschriften van haar omgevingsvergunning heeft overtreden door afvalstoffen te accepteren die niet in de bijlage bij de aanvraag van die vergunning waren genoemd en door de aanbieder van die afvalstoffen niet schriftelijk mee te delen welke afvalstoffen zij op grond van die vergunning mocht accepteren.

Op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt de (milieu)vergunning die aan verdachte is verleend op grond van de Wm, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit. Hierna zal deze vergunning worden aangeduid als de milieuvergunning.

Uit de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdacht bedrijf 1] zich wilde ontdoen van het schip en dat zij het schip aan verdachte heeft afgegeven met het doel om het te laten slopen. Hieruit volgt dat sprake is van afvalstoffen.

Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat het schip op het moment dat het door (een werknemer van) verdachte werd geaccepteerd nog asbesthoudend isolatiemateriaal bevatte. Dit terwijl verdachte op grond van haar milieuvergunning in de inrichting die zij drijft slechts die afvalstoffen mag accepteren die limitatief zijn opgenomen in bijlage 8 ("Euralcodes ingezamelde producten") behorende bij de aanvraag. De rechtbank constateert dat daarin geen asbest, asbesthoudende materialen of met asbest besmette materialen zijn opgenomen. Daarbij is niet van belang dat daarop in het verleden een uitzondering is gemaakt met betrekking tot een specifiek project (verwerking van een aantal treinstellen op ad hoc-basis), aangezien deze uitzondering geen betrekking heeft op de acceptatie van het onderhavige schip.

Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte niet schriftelijk aan [medeverdacht bedrijf 1] heeft meegedeeld welke afvalstoffen zij mocht accepteren, terwijl dit op grond van de haar verleende vergunning uitdrukkelijk is voorgeschreven. [medeverdachte 1] heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat dit, voor zover hem bekend, mondeling gaat en dat mondeling wordt aangegeven dat verdachte alleen schone metalen en geen asbest accepteert. [medeverdachte 2] is uitgebreid verhoord over de contacten die hij heeft gehad met [medeverdachte 4] , [naam 2] en [medeverdachte 3] . Hij heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij heeft gezegd dat verdachte geen asbest mag ontvangen. Hij heeft niet verklaard dat hij [medeverdacht bedrijf 1] schriftelijk heeft meegedeeld welke afvalstoffen door verdachtes inrichting overeenkomstig de vergunning mochten worden geaccepteerd. [medeverdachte 4] , [naam 2] en [medeverdachte 3] hebben niet verklaard dat zij van [medeverdachte 2] een dergelijke schriftelijke mededeling hebben ontvangen.

De rechtbank is van oordeel dat het accepteren van het schip als niet vergunde afvalstof redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Hetzelfde geldt voor het achterwege laten van het schriftelijk meedelen welke afvalstoffen mochten worden geaccepteerd. Deze handelingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. [medeverdachte 2] heeft de onderhandelingen over de aankoop van het schip gevoerd en heeft het schip geaccepteerd. Hij was bevoegd om het schip namens verdachte te kopen en hij heeft daarover overlegd met de bedrijfsleider, [medeverdachte 1] , die door de directeur was gevolmachtigd om namens het bedrijf beslissingen te nemen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren op dat moment werkzaam ten behoeve van de rechtspersoon. Het aankopen en accepteren van een schip met het doel om dit te verschroten, past in de normale bedrijfsuitvoering van de rechtspersoon. Ook was dit de rechtspersoon dienstig in het door hem uitgeoefende bedrijf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de bedoeling was dat verdachte de in het schip aanwezige metalen, de motoren en de generatoren zou verkopen en een deel van de opbrengst daarvan zou houden. Bovendien kon de rechtspersoon erover beslissen of het schip al dan niet zou worden geaccepteerd.

De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte met opzet heeft gehandeld of nagelaten. Hij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte niet wist dat er asbest in het schip zat en dat verdachte is misleid door [medeverdacht bedrijf 1] . Naar aanleiding van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.

De rechtbank stelt voorop dat opzet in het economische strafrecht de betekenis heeft van kleurloos opzet. Boos opzet, in die zin dat het opzet bewust gericht is geweest op het niet naleven van de in de tenlastelegging bedoelde wettelijke bepalingen, is niet vereist. De rechtbank verstaat in dit verband dat het (kleurloze) opzet slechts betrekking heeft op de tenlastegelegde verweten gedraging (handelen/nalaten), in dit geval het, in de door verdachte gedreven inrichting, handelen in strijd met de vergunningsvoorschriften van de haar verleende vergunning, in die zin dat met het ongecontroleerd binnenhalen van het schip afvalstoffen werden geaccepteerd, waaronder afvalstoffen die niet waren opgenomen in vorenbedoelde Bijlage 8. Binnen de door verdachte gedreven inrichting kan dit, naar het oordeel van de rechtbank, niet anders worden opgevat dan een opzettelijke handeling binnen de bedrijfsvoering, waarbij de rechtbank in ogenschouw neemt dat verdachte blijkens de Bijlage 8 gehouden is het haar opgelegd acceptatiebeleid strikt toe te passen en aldus gehouden is mededelingen aan derden te doen en zelf te controleren, zulks om te voorkomen dat andere dan de uitdrukkelijk vergunde limitatief opgesomde afvalstoffen worden geaccepteerd.

Hieruit volgt dat in dit geval niet hoeft te worden bewezen dat verdachte specifiek opzet had op het accepteren van het in het schip aanwezige asbesthoudend isolatiemateriaal.

Verdachte is een professioneel sloopbedrijf en houdt zich bedrijfsmatig bezig met het accepteren van afvalstoffen. Zij mag op grond van haar milieuvergunning een beperkt aantal specifiek aangeduide (afval)stoffen ontvangen. Op grond van dit strakke voorschrift en ook uit de aard van de door verdachte gevoerde onderneming volgt dat verdachte extra oplettend moet zijn en nauwkeurig moet controleren of de afvalstoffen die zij ontvangt in overeenstemming zijn met de vergunning en of deze geen stoffen bevatten die zij niet mag accepteren, zoals asbest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit onvoldoende gedaan en is zij daardoor tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht.

De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat [medeverdacht bedrijf 1] verdachte heeft misleid door de gedane mededelingen, de manier waarop de documenten zijn gepresenteerd en het achterhouden van meerdere relevante documenten. Dit ontslaat verdachte echter niet van haar eigen onderzoeksplicht. Dit geldt temeer omdat in de overgelegde documenten duidelijke aanwijzingen te vinden waren dat het schip ten tijde van de acceptatie nog asbest bevatte (of in ieder geval kon bevatten). Daarbij komt dat [medeverdachte 2] vóór het sluiten van de overeenkomst heeft gezien dat op de romp van het schip nog een asbeststicker zat. Naar het oordeel van de rechtbank mocht hij geen genoegen nemen met de opmerking van [medeverdachte 4] dat deze sticker was vergeten en nog zou worden verwijderd en had hij naar aanleiding daarvan nader onderzoek moeten doen.

[medeverdachte 2] heeft de documenten niet grondig bestudeerd. Hij heeft enkel de koppen van de eerste pagina’s van (een aantal van) deze documenten gelezen. Hij heeft geen vragen gesteld over de documenten en heeft voorafgaand aan de acceptatie (en verschroting) geen andere documenten opgevraagd. [medeverdachte 1] heeft de documenten voorafgaand aan de acceptatie van het schip helemaal niet bekeken en is afgegaan op de mededelingen die [medeverdachte 2] daarover heeft gedaan.

De rechtbank ziet in de opmerkingen die [bedrijf 1] heeft gemaakt over (de informatie in) de overgelegde rapporten geen aanleiding om anders te oordelen. Voor zover (de werknemers van) verdachte de inhoud van de documenten zelf niet goed begre(e)p(en), had(den) zij daarover vragen moeten stellen aan [medeverdacht bedrijf 1] en/of advies moeten vragen van een deskundige.

Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de voorschriften 10.1.1 en 10.1.2 van de milieuvergunning.

4.4.3

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde

Onder 2 is aan verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat zij als werkgever handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers ontstond of te verwachten was.

De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte haar werknemers sloopwerkzaamheden heeft laten verrichten in het schip, terwijl in dat schip asbest aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat door deze sloopwerkzaamheden een groot aantal asbestvezels is vrijgekomen en dat de werknemers daaraan zijn blootgesteld. Doordat de werknemers geen mondkapjes of andere speciale beschermende kleding droegen en het slopen niet plaatsvond onder asbestcondities, kan het ook niet anders dan dat de werknemers asbestvezels hebben ingeademd.

Het is een feit van algemene bekendheid dat het inademen van asbestvezels kan leiden tot asbest-gerelateerde kanker (zoals longkanker en mesothelioom, zijnde buikvlies- en longvlieskanker) en andere ernstige ziekten en soms zelfs tot de dood. Het gevaar van inademing van niet-hechtgebonden asbestvezels, waarvan in dit geval sprake is, schuilt in de cumulatie van die vezels in de longen. Daarom acht de rechtbank bewezen dat door de sloopwerkzaamheden levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers van verdachte is ontstaan of te verwachten was.

De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat de door haar werknemers uitgevoerde sloopwerkzaamheden specifiek betrekking hadden op asbesthoudend materiaal. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat verdachte bewust is misleid door de directeur en werknemers van [medeverdacht bedrijf 1] . Zij hebben [medeverdachte 2] verteld dat het schip was gesaneerd en dat er geen asbest meer in het schip zat. [naam 2] heeft op een misleidende manier een aantal asbest-gerelateerde documenten aan [medeverdachte 2] verstrekt. Doordat deze documenten in mapjes waren geschoven, kon hij deze alleen lezen door ze uit de mapjes te schuiven. Toen [medeverdachte 2] de bovenzijde van de eerste pagina van een aantal van de documenten uit de mapjes schoof, zag hij daarop telkens “vrijgave” staan. Dit was in overeenstemming met de mededeling dat het schip was gesaneerd en dat er geen asbest meer in zat. Ook heeft [medeverdacht bedrijf 1] niet alle relevante documenten aan verdachte verstrekt. De asbestinventarisatierapporten waaruit bleek hoeveel spuitasbest er in de menielaag van het schip zat en waar dit asbest zat, zijn achtergehouden.

Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gaat de rechtbank ervan uit dat zij door de mededelingen van de directeur en de werknemers van [medeverdacht bedrijf 1] en de verstrekte documenten op het verkeerde been zijn gezet en dientengevolge de onjuiste conclusie hebben getrokken dat het schip volledig was gesaneerd en daardoor asbestvrij was. Doordat de bouwkundige afsluitingen en de asbeststickers vóór het transport naar het bedrijf van verdachte waren verwijderd, was (in ieder geval voor iemand die niet deskundig is op het gebied van asbest) ook niet meer te zien dat er asbest in het schip zat.

Hoewel verdachte op grond van de haar verleende vergunning, zoals hiervoor onder feit 1 besproken, gehouden was een strikt acceptatiebeleid te voeren met betrekking tot de inname van afvalstoffen, kan onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet worden bewezen dat zij redelijkerwijs moest weten dat haar werknemers aan de hierboven vermelde gevaren konden worden blootgesteld.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

4.4.4

Vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde

Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.4.3 heeft overwogen, acht zij ook niet bewezen dat verdachte (al dan niet voorwaardelijk) opzettelijk asbestvezels op of in de bodem of in de lucht heeft gebracht. Daarom zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde.

4.4.5

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde

Onder 3 subsidiair is aan verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat het aan haar schuld te wijten is geweest dat wederrechtelijk asbestvezels op of in de bodem of in de lucht werden gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor één of meer anderen te duchten was. Dit deel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Onder de term “lucht” in artikel 173b Sr wordt alleen “buitenlucht” verstaan. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:233).

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een aantal werknemers van verdachte het schip heeft gesloopt door het met snijbranders in stukken te snijden. Het schip lag daarbij op het terrein van verdachte, in de buitenlucht. Doordat het schip in stukken werd gesneden, vonden de werkzaamheden ook grotendeels plaats in de buitenlucht. Deze werkzaamheden hebben enkele weken geduurd en de werknemers zijn daarbij overal in (de restanten van) het schip geweest. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat op dat moment nog asbest aanwezig was in de menielaag van dat schip. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat door het slopen van het schip asbestvezels zijn vrijgekomen en dat deze asbestvezels in de buitenlucht zijn gekomen.

De rechtbank is van oordeel dat het in de buitenlucht brengen van de asbestvezels redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Het slopen van het schip heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Het slopen van metaalhoudende voorwerpen is één van de kernbezigheden van de rechtspersoon en de sloopwerkzaamheden zijn verricht door personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Het slopen van het schip past daarom in de normale bedrijfsuitvoering van de rechtspersoon. Ook was dit de rechtspersoon dienstig in het door hem uitgeoefende bedrijf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de bedoeling was dat verdachte de in het schip aanwezige metalen, de motoren en de generatoren zou verkopen en een deel van de opbrengst daarvan zou houden. Bovendien kon de rechtspersoon erover beslissen of het schip al dan niet werd gesloopt.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het in de buitenlucht brengen van de asbestvezels aan de schuld van verdachte te wijten is geweest. Zij verwijst in dit kader naar hetgeen zij hiervoor onder 4.4.2 heeft overwogen met betrekking tot het niet naleven van de onderzoeksplicht door verdachte. Wat daar is overwogen ten aanzien van het accepteren van het met asbest besmette schip geldt voor wat betreft het redelijkerwijs toerekenen evenzeer voor het slopen van dit schip.

De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat door het in de buitenlucht brengen van de asbestvezels gevaar voor de volksgezondheid en levensgevaar voor de werknemers te duchten was. Zij verwijst in dit kader naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de aard en de duur van de werkzaamheden en naar hetgeen hiervoor onder 4.4.3 is overwogen ten aanzien van het gevaar dat is ontstaan door het vrijkomen van asbestvezels.

Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat niet is aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen en eventuele gezondheidsklachten en dat het dossier geen aanwijzingen heeft opgeleverd dat er gezondheidsklachten zijn ontstaan, overweegt de rechtbank het volgende. Het voornoemde gevaar kan ook al “te duchten” zijn geweest in gevallen waarin niet of nog niet kan worden vastgesteld dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt maar waarin wel een reële kans bestond op die verwezenlijking. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 8 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1368). De rechtbank verwerpt het verweer.

4.5

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

verdachte omstreeks de maand januari 2017 in de gemeente Groningen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschriften van een omgevingsvergunning, welke voorschriften betrekking hadden op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

immers werden toen aldaar door verdachte in strijd met voorschrift 10.1.1 van de door Gedeputeerde Staten van Groningen d.d. 13 april 2004 verleende omgevingsvergunning (voorheen vergunning op grond van de Wet milieubeheer) in de inrichting afvalstoffen geaccepteerd die niet waren genoemd in bijlage 8 "Euralcodes ingezamelde producten" behorende bij de aanvraag van die vergunning, te weten een schip, genaamd de " [het schip] ", waarin zich op diverse plaatsen asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond, en

voldeed verdachte niet aan de verplichting van voorschrift 10.1.2 van de door Gedeputeerde Staten van Groningen d.d. 13 april 2004 verleende omgevingsvergunning om aan de aanbieder van die afvalstoffen, te weten [medeverdacht bedrijf 1] B.V., schriftelijk mee te delen welke afvalstoffen (zakelijk weergegeven) door verdachtes inrichting overeenkomstig bedoelde vergunning geaccepteerd mochten worden;

3 subsidiair

het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat omstreeks de maand januari 2017 in de gemeente Groningen wederrechtelijk stoffen, te weten asbestvezels, in de lucht werden gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor

anderen te duchten was, immers heeft verdachte toen op het terrein van het bedrijf van verdachte, gevestigd aan [adres 2] , een schip, genaamd " [het schip] ", waarin zich op diverse plaatsen asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond, zonder het nemen van maatregelen om het verspreiden van asbestvezels te voorkomen met behulp van snijbranders in stukken gesneden, ten gevolge waarvan asbestvezels in de lucht werden gebracht, waardoor werknemers van verdachte die werkzaam waren op het terrein van het bedrijf van verdachte, konden worden blootgesteld aan asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbestvezels, asbestvezels kunnen doordringen in de longen en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en mesothelioom (zijnde buikvlies- en longvlieskanker).

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 1a (aanhef en onder 1), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten . Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 173b Sr .

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

feit 1

het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

en

feit 3 subsidiair

het misdrijf: aan zijn schuld te wijten zijn, dat wederrechtelijk een stof in de lucht wordt gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, begaan door een rechtspersoon.

6 De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank vat het betoog van de raadsman dat verdachte niet wist dat er asbest in het schip zat en is misleid door [medeverdacht bedrijf 1] (mede) op als een beroep op afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank begrijpt dit betoog zo dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de aanwezigheid van asbest in het schip en dat zij alle maatregelen heeft genomen, die genomen hadden kunnen en moeten worden om niet in strijd met de vergunningsvoorschriften te handelen.

De rechtbank acht aannemelijk dat (de werknemers van) verdachte hebben gedwaald ten aanzien van de vraag of in het schip asbest zat. De rechtbank is echter van oordeel dat deze dwaling niet verontschuldigbaar is. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.4.2 heeft overwogen, heeft verdachte niet voldaan aan de voor haar als professioneel sloopbedrijf geldende onderzoeksplicht en doet het feit dat zij is misleid door [medeverdacht bedrijf 1] daar niet aan af.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen onder 4.4.2 is overwogen ook dat verdachte niet alle maatregelen heeft genomen die zij had kunnen en moeten nemen om te voorkomen dat zij asbesthoudend materiaal zou accepteren en daardoor in strijd zou handelen met de vergunningsvoorschriften.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het accepteren van het met asbest besmette schip.

Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op afwezigheid van alle schuld.

Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de onder 1 en 3 subsidiair bewezen verklaarde feiten.

7 De op te leggen straf of maatregel

7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,00, waarvan € 25.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard en subsidiair dat verdachte wordt vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over een, in het geval van een bewezenverklaring, eventueel op te leggen straf.

7.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.

[medeverdacht bedrijf 1] heeft besloten om het schip, genaamd “ [het schip] ”, te slopen omdat in de menielaag tegen de wand van het benedenschip asbest zat en het niet mogelijk was om het schip volledig asbestvrij te krijgen. Daarop heeft zij het schip aan verdachte verkocht met het doel om het schip te verschroten. Verdachte is er op basis van de door [medeverdacht bedrijf 1] verstrekte informatie vanuit gegaan dat het schip was gesaneerd en geen asbest meer bevatte. Zij heeft het met asbest besmette schip geaccepteerd, terwijl dit op grond van haar milieuvergunning niet was toegestaan. Ook heeft zij in strijd met de voorschriften van haar milieuvergunning niet schriftelijk aan [medeverdacht bedrijf 1] meegedeeld welke afvalstoffen zij mocht ontvangen.

De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij als professioneel sloopbedrijf niet beter onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van asbest in het schip. Voor een dergelijk onderzoek bestond te meer aanleiding, omdat - bij een zorgvuldige lezing - uit de documenten die [medeverdacht bedrijf 1] aan de inkoper van verdachte heeft verstrekt kon worden afgeleid dat er mogelijk nog asbest in het schip zat en omdat de inkoper een asbeststicker op het schip heeft zien zitten. Verdachte had om die reden niet mogen afgaan op de mededeling van [medeverdacht bedrijf 1] dat er geen asbest meer in het schip zat.

Nadat het schip op het terrein van verdachte was aangekomen, is het door medewerkers van verdachte met snijbranders in stukken gesneden. Zij droegen daarbij geen mondkapjes of speciale beschermende kleding. Ook zijn bij het slopen van het schip geen maatregelen getroffen om de verspreiding van asbestvezels te voorkomen. Het kan niet anders dan dat bij het slopen een grote hoeveelheid asbestvezels in de buitenlucht is gekomen en dat de werknemers van verdachte daaraan konden worden blootgesteld. Dit is aan verdachtes schuld te wijten en heeft ertoe geleid dat gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor de werknemers te duchten was.

Asbest is een stof die ernstige schade kan toebrengen aan het milieu en aan de gezondheid van mensen. Asbestvezels kunnen bij inademing diep in de longen doordringen en kunnen na vele jaren nog leiden tot kanker en andere ernstige gezondheidsklachten en zelfs tot de dood. Dit geldt temeer voor naaldvormige (amfibole) asbestvezels die niet sterk zijn verankerd in een bindmiddel (niet-hechtgebonden), zoals de asbestvezels waar het in dit geval om gaat. Doordat asbestvezels ook in de natuur niet of nauwelijks worden afgebroken, zullen deze - voor zover ze niet zijn of worden opgeruimd - in het milieu blijven en ophopen.

Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte door haar onvoldoende zorgvuldige manier van handelen medeverantwoordelijk voor de gevaren die zijn ontstaan voor de openbare gezondheid en de gezondheid van haar werknemers.

In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij door [medeverdacht bedrijf 1] is misleid ten aanzien van de aanwezigheid van asbest in het schip. Dit doet weliswaar niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verdachte om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van asbest en het maakt ook niet dat de bewezen verklaarde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend, maar het geeft wel aanleiding tot het matigen van de op te leggen straf. Dit is ook de voornaamste reden waarom de rechtbank aan verdachte een aanzienlijk lagere geldboete zal opleggen dan aan [medeverdacht bedrijf 1] . Een tweede reden daarvoor is dat (de omzet van) het bedrijf van verdachte veel kleiner is dan (de omzet van) het bedrijf van [medeverdacht bedrijf 1] .

Uit het strafblad blijkt dat verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten al eens een strafbeschikking heeft gekregen voor een overtreding van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ook blijkt daaruit dat verdachte enkele jaren na het plegen van de bewezenverklaarde feiten een strafbeschikking heeft gekregen voor een overtreding van de Wet milieubeheer.

De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat sinds het begaan van de bewezen verklaarde strafbare feiten ruim vier jaren zijn verstreken.

Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de raadsman heeft toegezegd dat verdachte, ongeacht de uitkomst van deze strafzaak, de door haar werknemers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevorderde immateriële schade aan hen zal voldoen.

Alles overwegende vindt de rechtbank een geldboete van € 25.000,00 passend en de oplegging daarvan geboden. De rechtbank zal van deze geldboete € 15.000,00 voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel is bedoeld om verdachte ervan te doordringen dat zij in de toekomst beter moet opletten welke afvalstoffen zij accepteert en verwerkt. Mede gelet op de eerdere en latere veroordeling voor milieu-gerelateerde feiten, zal de rechtbank de duur van de proeftijd bepalen op drie jaar.

8 De schade van benadeelden

8.1

De vordering van de benadeelde partijen

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. [benadeelde 1] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De vordering ziet op vergoeding van de immateriële schade die is ontstaan door angst voor de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan asbest.

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ook hij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten is gepleegd. Ook zijn vordering ziet op vergoeding van de immateriële schade die is ontstaan door angst voor de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan asbest.

8.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van beide benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en dat deze kunnen worden toegewezen.

8.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet moreel en strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden.

8.4

Het oordeel van de rechtbank

De vorderingen van de benadeelde partijen hebben betrekking op het onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde. Daarvan wordt alleen het onder 3 subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard.

Beide benadeelde partijen hebben vergoeding van immateriële schade gevorderd.

Als, zoals in dit geval, geen sprake is van lichamelijk letsel, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) alleen een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW .

De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen de benadeelde partijen hebben aangevoerd onvoldoende blijkt dat het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit heeft geleid tot ernstige psychische schade of een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals hiervoor is bedoeld. De benadeelde partijen hebben de gestelde schade niet onderbouwd met medische verklaringen of andere bewijsstukken. De aard en de ernst van de normschending brengen ook niet mee dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde angstschade dan ook onvoldoende onderbouwd. Dit terwijl door of namens verdachte gemotiveerd is betwist dat zij verantwoordelijk is voor het veroorzaken van de gestelde schade.

Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de door beide benadeelde partijen gevorderde immateriële schade onvoldoende is komen vast te staan. Het aanhouden van de zaak om de benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen om de immateriële schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank hen die gelegenheid niet zal bieden.

De benadeelde partijen zullen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard en zij kunnen hun vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor bij de strafbaarheid van het bewezenverklaarde genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 23, 51, 57, 63 en 91 Sr.

10 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;

- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en onder 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, en

feit 3 subsidiair: het misdrijf: aan zijn schuld te wijten zijn, dat wederrechtelijk een stof in de lucht wordt gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, begaan door een rechtspersoon;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en onder 3 subsidiair bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro);

- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

schadevergoeding

- bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de door hen ingediende vorderingen en dat zij deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021.

Buiten staat

Mr. De Boer en mr. Manuel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het doorgenummerde proces-verbaal van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Noord-Nederland, met nummer NNRBA17004-EILIFO, gesloten op 6 juni 2018.

Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 12 september 2017, betreffende [verdacht bedrijf]

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 7 februari 2018, nr. 115, p. 2477, en proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 6 februari 2018, nr. 112, p. 2226, 2227.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 6 februari 2018, nr. 112, p. 2226, 2227.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 7 februari 2018, nr. 116, p. 2529.

Proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2017, nr. 019, p. 99.

Milieuvergunning van verdachte van 13 april 2004, 019-B01, p. 117 en 139.

Bijlage 8 bij de aanvraag voor de milieuvergunning van 13 april 2004, 019-B01, p. 149.

Proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, nr. 120, p. 1235-1236.

Milieuvergunning van verdachte van 13 april 2004, 019-B01, p. 139.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 7 februari 2018, nr. 116, p. 2529.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 7 februari 2018, nr. 115, p. 2478.

De verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 28 januari 2021.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2192-2194.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 095, p. 2385.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2195, en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2313.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 december 2017, nr. 064, p. 1000-1005.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2198, en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2316.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 7 februari 2018, nr. 118, p. 2542, 2543.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 7 februari 2018, nr. 117, p. 2484, en proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2017, nr. 004, p. 1394.

SEM Analyserapport van [bedrijf 2] van 11 december 2015, nr. 04-B10, p. 1438-1440, als bijlage gevoegd bij het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2017, nr. 004.

SEM Analyserapport van [bedrijf 2] van 16 december 2015, nr. 04-B09, p. 1428-1430, als bijlage gevoegd bij het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2017, nr. 004.

Drie vrijgavecertificaten asbestverwijdering conform NEN2990, met de projectnummers VR151217-MA04, VR151217-MA06 en VE151217-MA05, van 17 december 2015, nrs. 04-B03, 04-B05 en 04-B06, p. 1400, 1402, 1406, 1408, 1410 en 1412, als bijlagen gevoegd bij het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2017, nr. 004, en proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2017, nr. 004-1, p. 1757.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 7 februari 2018, nr. 118, p. 2543.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 096, p. 2398.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 7 februari 2018, nr. 118, p. 2544, 2545.

De verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 28 januari 2021.

Proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2017, nr. 005-1, p. 272.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 7 februari 2018, nr. 115, p. 2484.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 7 februari 2018, nr. 115, p. 2485.

Overeenkomst tussen [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf] van 15 december 2016, 04-B02, p. 1176-1177.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2315.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 17 november 2017, nr. 059, p. 1243 en 1244.

Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 10 januari 2018, nr. 058, p. 1276-1278.

Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] van 10 januari 2018, nr. 056, p. 1301, 1303.

Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] van 11 januari 2018, nr. 057, p. 1315, 1316.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 7 februari 2018, nr. 122, p. 2496.

Rapportage monstername van [bedrijf 3] van 16 februari 2017, 09-B02, p. 189 en 191.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature