Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank Overijssel veroordeelt een scheepsbouw bedrijf uit Makkum tot het betalen van een geldboete van 150.000 euro voor het opzettelijk afgegeven van een schip waar asbest in zat, aan een sloopbedrijf dat geen asbest of asbesthoudende materiaal mocht ontvangen. Toen het niet lukte om het schip asbestvrij te krijgen, heeft het bedrijf zich daarvan ontdaan met het doel om het te laten verschroten. Daarbij heeft het scheepsbouw bedrijf het sloopbedrijf misleid door niet te vertellen dat er nog asbest in het schip zat, niet alle informatie die zij had te verstrekken en een aantal documenten zo te verstrekken dat daarmee de indruk werd gewekt dat het schip was gesaneerd en was vrijgegeven. Ook hebben werknemers van het het scheepsbouwbedrijf de afdichtingen en stickers verwijderd van de ruimtes waar asbest aanwezig was en om die reden ook waren afgesloten.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige economische kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08/997033-17 (P) (FP)

Datum vonnis: 25 februari 2021

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdacht bedrijf] ,

gevestigd te [adres 1] ,

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 december 2019, 28 mei 2020, 28 januari 2021 en 11 februari 2021.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van hetgeen door de vertegenwoordigers van verdachte, [naam 1] en [medeverdachte 1] , en de raadslieden van verdachte, mr. J.S. Ort, advocaat te Alblasserdam, en mrs. J.J. Bussink en O.E. de Jong, beiden advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging van 28 januari 2021 - kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich van het schip genaamd “ [het schip] ” (hierna ook: het schip), waarin zich asbest bevond, heeft ontdaan door afgifte aan [medeverdacht bedrijf] B.V., terwijl dit bedrijf niet bevoegd was dergelijke afvalstoffen te verwerken (feit 1). Verder komt de verdenking erop neer dat verdachte, als werkgever, ten aanzien van het asbest in het schip niet heeft voldaan aan voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van (een) werknemer(s) is ontstaan of te verwachten was (feit 2). Daarnaast wordt verdachte ervan verdacht dat zij opzettelijk en wederrechtelijk asbest vanuit het schip in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor één of meer anderen te duchten was (feit 3 primair), althans dat het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat het asbest in de lucht is gebracht, terwijl daarvan de genoemde gevaren te duchten waren (feit 3 subsidiair).

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

verdachte op of omstreeks 21 december 2016, althans in of omstreeks de maand december 2016, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan een ander, te weten [medeverdacht bedrijf] B.V., van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een schip genaamd " [het schip] " waarin zich op diverse plaatsen (onderdeks) aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet)

isolatiemateriaal bevond en/of los asbest lag, heeft ontdaan, zulks terwijl die ander, te weten [medeverdacht bedrijf] B.V., niet bevoegd was het aanwezige asbest in dat schip, althans de betrokken afvalstoffen, nuttig toe te passen of te verwijderen op grond van de aan [medeverdacht bedrijf] BV verleende omgevingsvergunning (voorheen vergunning op grond van de Wet milieubeheer), althans een omgevingsvergunning;

2.

verdachte in of omstreeks de maand december 2016, althans in of omstreeks het jaar 2016, in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in het rechterlijk arrondissement Noord-Nederland, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en /of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen op het schip, genaamd " [het schip] " welke was gelegen op/aan de werf gelegen aan of nabij [adres 2] te Makkum, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door een werknemer van verdachte in de zin van genoemde wet, te weten [medeverdachte 2] , arbeid doen of laten verrichten of toegestaan / toegelaten dat die [medeverdachte 2] arbeid verrichtte, bestaande die arbeid uit het verwijderen van drie, althans één of meer, bouwkundige

afsluitingen (luik(en)) die waren aangebracht op het bovendek van genoemd schip ten behoeve van de afscherming van asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal dat zich op diverse plaatsen onderdeks aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds bevond en/of waar asbest los lag en/of het verwijderen van stickers met de letter "A", althans asbeststickers, in elk geval (een) sticker(s) waaruit de aanwezigheid van asbest op genoemd schip bleek, terwijl niet was/werd voldaan aan

- artikel 4.45 lid 1 en/of lid 2 aanhef en onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit , immers werd de concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde(n), bedoeld in art. 4.46 van voornoemd besluit, gehouden; de werkmethoden waren niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was dat geen asbeststof in de lucht vrijkwam en/of

- artikel 4.48a lid 1 en/of lid 2 aanhef en onder a van genoemd besluit, immers heeft verdachte, (zakelijk weergegeven) terwijl de aard van de werkzaamheden (te weten het verwijderen van die drie, althans één of meer, bouwkundige afsluitingen (luik(en)) van bedoeld schip), noopten tot het nemen van doeltreffende maatregelen, geen passende ademhalingsapparatuur en/of andere persoonlijke beschermingsmiddelen aan die [medeverdachte 2] ter beschikking gesteld en/of verplicht (die) te dragen en/of

- artikel 4.54a lid 1 aanhef en onder a van genoemd besluit, immers werd in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van genoemd besluit, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten niet volledig geïnventariseerd voordat werd aangevangen met het afbreken of uit elkaar nemen (te weten het verwijderen van die drie, althans één of meer, bouwkundige afsluitingen (luik(en)) van bedoeld schip,

terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer, althans levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, ontstond of te verwachten was;

3.

verdachte in of omstreeks de maand december 2016, althans in of omstreeks 2016, in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, in de lucht heeft gebracht en/of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) andere(en) te duchten was,

immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen op het schip, genaamd " [het schip] " welke was gelegen op/aan de werf gelegen aan of nabij [adres 2] te Makkum zonder het nemen / toepassen van maatregelen / voorzieningen om het verspreiden van asbest en/of asbestvezels te voorkomen drie, althans één of meer, bouwkundige afsluitingen (luik(en)) gesloopt, althans verwijderd, die waren aangebracht op het bovendek van genoemd schip ten behoeve van de afscherming van asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal dat zich op diverse plaatsen onderdeks aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds bevond en/of waarin onderdeks los asbest lag en/of heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) een of meer stickers verwijderd met de letter "A", althans asbeststickers, in elk geval (een) sticker(s) waaruit de aanwezigheid van asbest in genoemd schip bleek, ten gevolge waarvan asbest en/of asbestvezels in de lucht werd / werden gebracht, althans in de lucht vrij kon / konden komen,

hierin bestaande dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] die waren belast met het overbrengen van dat schip van de hiervoor bedoelde werf naar het bedrijf [medeverdacht bedrijf] B.V. te Groningen en/of bij de uitvoering van de werkzaamheden bij dat overbrengen, zich een of meermalen op en/of in dat schip hebben bevonden waardoor er door de aanwezigheid van die perso(o)n(en) - door middel van “opwervelingen” - asbest en/of asbestvezels in de lucht zijn gekomen / konden komen, waardoor die perso(o)n(en) en/of andere personen die zich toen op en/of in en/of nabij dat schip hebben bevonden, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker);

althans, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat

het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat verdachte in of omstreeks de maand december 2016, althans in of omstreeks 2016, in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, in de lucht heeft gebracht en/of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) andere(en) te duchten was,

immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen op het schip, genaamd " [het schip] " welke was gelegen op/aan de werf gelegen aan of nabij [adres 2] te Makkum zonder het nemen / toepassen van maatregelen / voorzieningen om het verspreiden van asbest en/of asbestvezels te voorkomen, drie, althans één of meer, bouwkundige afsluitingen (luik(en)) gesloopt, althans verwijderd, die waren aangebracht op het bovendek van genoemd schip ten behoeve van de afscherming van asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal dat zich op diverse plaatsen onderdeks aan / op de wanden en/of vloeren en/of plafonds bevond en/of waarin onderdeks los asbest lag en/of heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) een of meer stickers verwijderd met de letter "A", althans asbeststickers, in elk geval (een) sticker(s) waaruit de aanwezigheid van asbest in genoemd schip bleek, ten gevolge waarvan asbest en/of asbestvezels in de lucht werd / werden gebracht, althans in de lucht vrij kon / konden komen,

hierin bestaande dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] die waren belast met het overbrengen van dat schip van de hiervoor bedoelde werf naar het bedrijf [medeverdacht bedrijf] B.V. te Groningen en/of bij de uitvoering van de werkzaamheden bij dat overbrengen, zich een of meermalen op en/of in dat schip hebben bevonden waardoor er door de aanwezigheid van die perso(o)n(en) - door middel van “opwervelingen” - asbest en/of asbestvezels in de lucht zijn gekomen / konden komen, waardoor die perso(o)n(en) en/of andere personen die zich toen op en/of in en/of nabij dat schip hebben bevonden, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker).

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De bewijsoverwegingen

4.1

Inleiding

Verdachte heeft het schip in mei 2014 in eigendom verkregen. Zij wist op dat moment dat er asbest in de motorruimte van het schip zat en dat het schip nog niet was gesaneerd. Het schip is in de zomer van 2014 aangekomen bij het bedrijf van verdachte in Makkum. Daar is de sanering van het schip begonnen. Vervolgens is geconstateerd dat er meer asbest in het benedendek van het schip zat, ook buiten de machinekamer. Het asbest zat onder meer tussen de betimmering en de wand van het schip en in de menielaag. Verdachte heeft een asbestsaneerder opdracht gegeven om het schip asbestvrij te maken. Nadat verschillende methodes waren uitgeprobeerd, is men tot de conclusie gekomen dat het schip niet volledig asbestvrij kon worden gemaakt. Daarop is de sanering stopgezet, zijn de ruimtes waarin het asbest zat afgesloten en zijn stickers op het schip geplakt om aan te geven dat er (nog) asbest in het schip zat (hierna: de asbeststickers). Verdachte heeft het schip verkocht aan [medeverdacht bedrijf] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf] ) om het te laten verschroten. Kort voor het transport naar [medeverdacht bedrijf] heeft een werknemer van verdachte, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), de afsluitingen verwijderd. Ook heeft hij de met asbest besmette ruimtes betreden. De asbeststickers zijn door werknemers van verdachte verwijderd. Eind december 2016 is het schip door een duwboot naar het bedrijf van [medeverdacht bedrijf] in Groningen gebracht. Voor vertrek hebben de schipper, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), en de matroos, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), de met asbest besmette ruimtes betreden om nogmaals te controleren of het schip waterdicht was. In januari 2017 zijn medewerkers van [medeverdacht bedrijf] begonnen met het verschroten van het schip door het met snijbranders in stukken te snijden. Naar aanleiding van een tip is de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid begin februari 2017 een onderzoek gestart. In dat kader zijn medio februari 2017 de werkzaamheden aan het schip stilgelegd. Door middel van een asbestinventarisatie is vastgesteld dat in de wrakstukken van het schip asbest aanwezig was.

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.

Ten aanzien van het onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie onder meer aangevoerd dat [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het verwijderen van de afsluitingen vrije toegang hadden tot het onderdek waar zich asbesthoudend isolatiemateriaal bevond. Doordat zij de ruimtes in het onderdek hebben betreden en in die ruimtes heen en weer hebben bewogen is een luchtstroom ontstaan, waardoor de aanwezige asbestvezels in de lucht zijn gaan dwarrelen (opwervelen). Daardoor hebben [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een zeer ernstig risico gelopen om blootgesteld te worden aan asbestvezels. Ook is door het verwijderen van de afsluitingen een directe verbinding met de buitenlucht ontstaan, waardoor luchtverplaatsingen zijn opgetreden met daarin asbestdeeltjes. Asbest in de buitenlucht maakt dat er gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten is. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn blootgesteld aan buitenlucht met asbestvezels. De officier van justitie heeft erop gewezen dat het een feit van algemene bekendheid is dat niet-hechtgebonden asbestvezels gevaarlijk zijn voor de gezondheid van de mens bij inademing. Ook heeft hij erop gewezen dat in het kader van de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bewezen kan worden verklaard dat gevaar te duchten is geweest ook al zou de concentratie van de asbestvezels continu onder de grenswaarde zijn geweest.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wellicht kan worden bewezen. De raadslieden hebben opgemerkt dat het schip door verdachte met restanten asbest is overgedragen aan [medeverdacht bedrijf] en dat uit het dossier volgt dat [medeverdacht bedrijf] daarvoor niet de juiste papieren had. De verdediging heeft zich in zoverre gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om het schip aan een niet vergunde sloper over te dragen, immers verdachte was in de veronderstelling dat [medeverdacht bedrijf] bevoegd was tot het ontvangen van asbesthoudend materiaal. Het is, aldus de verdediging, zeker niet zo dat het schip is overgedragen aan een niet vergunde sloper om wat geld te besparen en dat daarbij alle risico’s voor lief zijn genomen.

De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde. Daartoe hebben de raadslieden in de eerste plaats aangevoerd dat het verwijderen van de asbeststickers en de afsluitingen niet in de sfeer van de rechtspersoon is geweest en daarom niet in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. In de tweede plaats is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat levensgevaar of ernstig gevaar voor de gezondheid (feit 2) of gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar (feit 3 primair en subsidiair) te duchten is geweest. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat, als de rechtbank al zou aannemen dat dit gevaar te duchten is geweest, niet kan worden bewezen dat verdachte dit wist of redelijkerwijs moest weten. Ten aanzien van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging verder nog aangevoerd dat onder “lucht” in de zin van de artikelen 173a en 173b Sr alleen de buitenlucht wordt verstaan. De raadslieden hebben betoogd dat er geen open verbinding bestond tussen het benedendek en de buitenlucht en dat er dus geen asbest in de buitenlucht is gebracht. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, voor zover de rechtbank wel bewezen zou vinden dat asbest is vrijgekomen in de buitenlucht en dit gevaar heeft opgeleverd, niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk asbest in de lucht heeft gebracht en dat verdachte om die reden moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

4.4.1

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

Het bedrijf van verdachte houdt zich onder meer bezig met het bouwen en herstellen van schepen. [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is sinds november 2005 de directeur van verdachte. [medeverdachte 2] was in de periode van 2013 tot februari 2017 werkzaam bij verdachte als hoofd productie. Zijn direct leidinggevende was [medeverdachte 1] , met wie hij korte lijntjes onderhield. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) werkt bij verdachte. Vanaf 2014 was zij leerling projectleider. [medeverdachte 1] was haar leidinggevende en [medeverdachte 2] was haar begeleider.

Verdachte heeft het schip genaamd “ [het schip] ” in mei 2014 in eigendom verkregen. Het was de bedoeling om het schip te refitten en uiteindelijk weer in de vaart te nemen. [naam 2] was de (leerling) projectleider van dit project. Voor de eigendomsoverdracht heeft [bedrijf 1] in Frankrijk een asbestinventarisatie uitgevoerd van het schip. Daarbij is asbest aangetroffen in de motorruimte. Hiervan is op 25 november 2013 een asbestinventarisatierapport opgesteld. Het was [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] bekend dat in het schip asbest zat.

Nadat het schip in Makkum was aangekomen, is nogmaals een inventarisatie gedaan in de machinekamer. Daarbij is spuitasbest aangetroffen. Hiervan is op 22 oktober 2014 door [bedrijf 2] een asbestinventarisatierapport opgesteld. Vervolgens is een asbestsanering gedaan van de machinekamer. Omdat werd vermoed dat er meer asbest in het schip zat, is uitvoerig onderzoek gedaan buiten de machinekamer. Hiervan zijn op 26 maart 2015 en 12 juni 2015 asbestinventarisatierapporten opgesteld door [bedrijf 1] . Bij dit onderzoek is geconstateerd dat er asbest zat tussen de betimmering en de wand van het schip. Verdachte heeft een asbestsaneerder opdracht gegeven het schip asbestvrij te maken. Dit duurde lang. Later bleek dat er ook spuitasbest in de menielaag zat. Er zijn verschillende methoden geprobeerd om het asbest te verwijderen. De asbestsaneerder [asbestsaneerder] B.V. (hierna: [asbestsaneerder] ) heeft berekend dat onder de menie en primer in het schip 1.060 meter (de rechtbank begrijpt: m²) asbest zat en dat het verwijderen daarvan € 635.000,00 zou gaan kosten. Verdachte is niet verder gegaan met [asbestsaneerder] voor een volledige asbestsanering van het schip, omdat het te duur zou worden. Bij geen enkele methode lukte het om het asbest achter de spanten, in de hoekjes weg te krijgen. [naam 2] heeft verklaard dat zij denkt dat verdachte uiteindelijk ongeveer € 225.000,00 heeft betaald voor het saneren van het schip.

Op een gegeven moment werd bekend dat het schip niet asbestvrij te krijgen was. Toen heeft [medeverdachte 1] opdracht gegeven de sanering van het schip stop te zetten. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] aan [naam 2] opdracht gegeven om een sloopbedrijf te zoeken. [naam 2] heeft daarop contact opgenomen met het sloopbedrijf [sloopbedrijf] (hierna: [sloopbedrijf] ). Per brief van 31 augustus 2015 heeft [sloopbedrijf] aan [naam 2] een offerte uitgebracht voor het recyclen van het schip tegen een vergoeding van € 28.500,00. Deze vergoeding was inclusief (onder meer) het verwijderen van asbest door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. [sloopbedrijf] stelde als acceptatievoorwaarde dat de lucht schoon moest zijn. [medeverdachte 1] heeft [asbestsaneerder] opdracht gegeven om het schip schoon te maken, teneinde aan deze voorwaarde te voldoen. Ook is overeengekomen dat [asbestsaneerder] het schip duurzaam zou afdichten. Er is overleg geweest met [sloopbedrijf] en er is een transportdatum gepland. Later heeft [naam 2] in opdracht van [medeverdachte 1] het transport naar [sloopbedrijf] gecanceld.

Verdachte is met [asbestsaneerder] overeengekomen dat het schip zover klaargemaakt zou worden dat het naar de sloop kon. [medeverdachte 1] of verdachte heeft [asbestsaneerder] opdracht gegeven om het schip duurzaam dicht te zetten. [asbestsaneerder] heeft deze opdracht uitbesteed aan [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ). In de periode van begin december 2015 tot en met 17 december 2015 hebben werknemers van [bedrijf 3] de compartimenten in het benedendek van het schip, voor en achter, duurzaam dichtgezet ter plaatse van de toegangsluiken naar dat benedendek. In het benedendek bevond zich op dat moment asbest onder meerdere menielagen. Het afdichten is gebeurd onder asbestcondities door middel van het aanbrengen van houten planken welke afgekit waren. De compartimenten van het schip moesten duurzaam dichtgezet worden, zodat het gebied boven de luiken veilig zonder persoonlijke beschermingsmiddelen kon worden betreden. Het duurzaam dichtzetten is aan regels gebonden om te voorkomen dat asbest zich verplaatst naar schone gebieden. Na het dichtzetten is de ruimte boven de luiken vrijgegeven. Tijdens deze vrijgave zijn door medewerkers van [bedrijf 3] stickers met de letter “A” van asbest (asbeststickers) aangebracht. Deze afdichtingen en stickers zouden alleen mogen worden verwijderd als onder asbestcondities, dat wil zeggen in een containmentsituatie, verder zou worden gegaan met het verwijderen van het asbest. Een containmentsituatie is een afgesloten ruimte waarop een onderdrukmachine en een decontaminatie-unit zijn aangesloten. Deze ruimte mag alleen worden betreden met de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkwijze van het dichtzetten van de luiken is met [medeverdachte 1] besproken en hij wist dus dat er asbest achterbleef. Het was verdachte bekend dat de compartimenten van het schip waar zich asbesthoudende materialen bevonden, niet betreden mochten worden zonder beschermingsmiddelen. [naam 2] was ervan op de hoogte dat de compartimenten van het schip, waar zich asbesthoudende materialen bevonden, na het verwijderen van de afdichtingen niet mochten worden betreden zonder persoonlijke beschermingsmiddelen.

Later heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] de opdracht gegeven om een bedrijf te zoeken dat het schip kon slopen. [medeverdachte 2] heeft toen contact gezocht met [medeverdacht bedrijf] . Begin december 2016 is een werknemer van [medeverdacht bedrijf] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), bij het bedrijf van verdachte in Makkum geweest. Hij heeft daar gesproken met [medeverdachte 2] en [naam 2] . [naam 2] en [medeverdachte 2] hebben, aldus de verklaring van [medeverdachte 3] , desgevraagd tegen [medeverdachte 3] gezegd dat er geen asbest meer in het schip zat. [naam 2] heeft [medeverdachte 3] een aantal documenten overhandigd. Deze documenten heeft hij later gedeeld met zijn direct leidinggevende, [medeverdachte 4] . Het ging daarbij om een aantal vrijgave certificaten na asbestverwijdering conform NEN 2990 van [naam 3] , een Rapport eindcontrole na asbestverwijdering van Fibrecount van 9 december 2014 en drie SEM Analyserapporten van Fibrecount van 24 maart 2015 en 11 en 16 december 2015. De documenten zaten in insteekmappen en [medeverdachte 3] kon ze alleen lezen door ze uit de mappen te schuiven. [medeverdachte 3] heeft de bovenzijde van de documenten uit de mappen geschoven en zag daarop telkens het woord “vrijgave” staan. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij op basis daarvan, in combinatie met de informatie die [medeverdachte 2] en [naam 2] hem hebben verstrekt, ervan uitgegaan is dat er geen asbest meer in het schip zat. [naam 2] heeft de asbestinventarisatierapporten niet aan [medeverdachte 3] overgedragen.

Vervolgens zijn [medeverdachte 2] , [naam 2] en [medeverdachte 3] naar het schip gegaan. Ze zijn om het schip heen gelopen. [medeverdachte 3] is niet op het dek van het schip geweest. [medeverdachte 3] zag dat op de romp van het schip een asbeststicker zat. Op de vraag van [medeverdachte 3] waarom deze sticker er nog op zat, heeft [medeverdachte 2] geantwoord dat ze waren vergeten deze eraf te halen.

Op 15 december 2016 zijn verdachte en [medeverdacht bedrijf] overeengekomen dat [medeverdacht bedrijf] het schip zou overnemen van verdachte en dat het schip uitsluitend zou worden gebruikt voor vernietiging en recycling. Verder is overeengekomen dat verdachte € 120,00 zou ontvangen per 1.000 kg ijzerhoudend schroot en dat de non ferro metalen, motoren en generatoren apart zouden worden afgerekend. Bij het tekenen van de overeenkomst op 15 december 2016 waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [naam 2] en [medeverdachte 3] aanwezig. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij toen niet heeft aangegeven dat [medeverdacht bedrijf] ervaring had met het omgaan met het asbest op het schip.

Toen het schip in het water lag, in afwachting van het vervoer naar [medeverdacht bedrijf] , heeft [medeverdachte 2] de dichtzettingen naar de voor- en achterruimte verwijderd. De asbeststickers zijn toen ook verwijderd door werknemers van verdachte. Het verwijderen van de afdichtingen is gebeurd onder verantwoordelijkheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] wist dat de stickers eraf waren gehaald.

Op 20 of 21 december 2016 is het schip aangekomen bij het bedrijf van [medeverdacht bedrijf] in Groningen. In de loop van januari 2017 zijn werknemers van [medeverdacht bedrijf] begonnen met het slopen van het schip.

Op 10 februari 2017 zijn op het terrein van [medeverdacht bedrijf] in Groningen monsters genomen van gedemonteerde delen van het schip. Bij het onderzoek van deze monsters is vastgesteld dat zich aan de wanden van het onderdek en de voormalige machinekamer van het schip restanten isolatiemateriaal/spuitasbest bevonden die chrysotiel en crocidoliet bevatten.

[medeverdacht bedrijf] beschikte in december 2016 over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Op 13 april 2004 is aan [medeverdacht bedrijf] op grond van de Wm een vergunning verleend voor (onder meer) het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het verwerken van schroot (hierna: de milieuvergunning). Aan de milieuvergunning is het voorschrift verbonden dat in de inrichting slechts afvalstoffen mogen worden geaccepteerd die zijn genoemd in bijlage 8 "Euralcodes ingezamelde producten" behorende bij de aanvraag. Asbest, asbesthoudend materiaal en met asbest verontreinigd materiaal worden in deze bijlage niet genoemd. De milieuvergunning is nadien enkele keren gewijzigd, onder meer in verband met de acceptatie en ontmanteling van asbesthoudende treinstellen. Door deze wijzigingen is [medeverdacht bedrijf] geen vergunning verleend voor het accepteren van asbest, asbesthoudend materiaal of met asbest verontreinigd materiaal, anders dan de genoemde treinstellen.

4.4.2

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Uit de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich wilde ontdoen van het schip en dat zij het schip aan [medeverdacht bedrijf] heeft afgegeven met het doel om het te laten slopen. Ook blijkt daaruit dat het schip op het moment dat het werd overgedragen aan [medeverdacht bedrijf] nog asbest bevatte en dat dit bij de directeur en werknemers van verdachte bekend was. Hieruit volgt dat verdachte opzettelijk bedrijfsafvalstoffen en (tegelijkertijd ook) gevaarlijke afvalstoffen heeft afgegeven aan [medeverdacht bedrijf] .

Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdacht bedrijf] niet bevoegd was om deze afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen, aangezien zij op grond van haar milieuvergunning geen asbest, asbesthoudend materiaal of met asbest verontreinigd materiaal (anders dan een aantal treinstellen op ad hoc-basis) mocht accepteren.

[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] hebben - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij [medeverdachte 3] uitdrukkelijk hebben verteld dat in het schip asbesthoudend materiaal aanwezig was. Volgens hen zijn de asbeststickers van het schip verwijderd op verzoek van [medeverdachte 3] . Volgens [medeverdachte 1] wilde [medeverdachte 3] dat de stickers eraf werden gehaald om te voorkomen dat “zijn jongens” nodeloos ongerust zouden worden. Ook hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaard dat aan [medeverdachte 3] is gevraagd hoe [medeverdacht bedrijf] zou omgaan met het asbest en dat [medeverdachte 3] daarop heeft geantwoord dat [medeverdacht bedrijf] ervaring had met asbest en dat [medeverdacht bedrijf] het schip kon ontvangen. Verder heeft de verdediging erop gewezen dat in de vrijgavedocumenten was opgenomen dat het asbest nog in andere delen van het schip aanwezig was. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij er op grond van de reactie van [medeverdachte 3] van is uitgegaan dat [medeverdacht bedrijf] het schip met het asbesthoudende materiaal mocht ontvangen.

De rechtbank hecht geen geloof aan de hiervoor weergeven lezing van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] met betrekking tot de mededelingen die zouden zijn gedaan over de aanwezigheid van asbest, het verwijderen van de stickers en de ervaring van [medeverdacht bedrijf] op het gebied van het omgaan met asbest en het mogen ontvangen van het schip.

Daarbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat deze lezing wordt betwist door [medeverdachte 3] en dat zijn betwisting steun vindt in de wijze waarop de documenten aan hem zijn gepresenteerd en de omstandigheid dat [medeverdachte 2] en [naam 2] niet volledig open zijn geweest. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 2] weliswaar meerdere asbest-gerelateerde documenten aan [medeverdachte 3] heeft gegeven, maar dat daarbij niet de asbestinventarisatierapporten zaten.

Ook vindt de rechtbank in dit kader van belang dat werknemers van verdachte, kort voor het transport van het schip, de afdichtingen en de asbeststickers hebben verwijderd, terwijl dit niet was toegestaan. Het verwijderen van de asbeststickers past naar het oordeel van de rechtbank niet in de lezing van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] . Als [medeverdacht bedrijf] ervan op de hoogte was dat er asbest in het schip zat en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] ervan uitgingen dat [medeverdacht bedrijf] het schip onder asbestcondities zou slopen, was er geen reden om de stickers die aangaven dat er asbest in het schip zat te verwijderen. In dat geval was er ook geen reden waarom de werknemers van [medeverdacht bedrijf] ongerust zouden worden van de aanwezigheid van deze stickers.

Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] moeten hebben geweten dat het niet mogelijk was om het schip binnen twee weken onder asbestcondities te slopen. Dit gelet op hun ervaringen met het saneren van het schip, de maatregelen die daarbij moesten worden getroffen en de tijd die dat kostte. Ook moeten zij, mede gelet op de offerte van [sloopbedrijf] , hebben geweten dat met het slopen van het schip onder asbestcondities de nodige kosten gemoeid waren. Daarom konden zij zich op voorhand realiseren dat het zeer onwaarschijnlijk was dat [medeverdacht bedrijf] het schip onder asbestcondities zou slopen, terwijl daarvoor geen enkele vergoeding werd gevraagd en [medeverdacht bedrijf] zelfs een vergoeding aan verdachte zou betalen voor de verschrote metalen.

Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] [medeverdachte 3] en [medeverdacht bedrijf] bewust hebben misleid en verdachte zich aldus opzettelijk heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen/gevaarlijke afvalstoffen. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] , behoudens de enkele vraag die volgens hun verklaringen in dat verband aan [medeverdachte 3] is gesteld, geen enkel onderzoek hebben gedaan naar de vraag of [medeverdacht bedrijf] bevoegd was asbest, asbesthoudend materiaal of met asbest verontreinigd materiaal te accepteren.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] , voor wat betreft de in de tenlastelegging opgenomen opzet op de afgifte aan de niet daartoe bevoegde [medeverdacht bedrijf] , bewust de aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) hebben aanvaard dat [medeverdacht bedrijf] niet bevoegd was het in het schip aanwezige asbesthoudend isolatiemateriaal nuttig toe te passen of te verwijderen.

De rechtbank is van oordeel dat het afgeven van het schip en het asbesthoudende isolatiemateriaal redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Het afgeven van deze (gevaarlijke) bedrijfsafvalstoffen heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. De handelingen in het kader van deze afgifte zijn verricht door personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Daarbij past het in de normale bedrijfsvoering van verdachte als rechtspersoon dat zij zich van het schip wenst te ontdoen en ook feitelijk ontdoet, wanneer zij het doel dat zij met het schip voor ogen had niet meer wil realiseren omdat het schip niet tegen voor haar acceptabele kosten asbestvrij gemaakt kan worden. Daarmee was afgifte van het schip eveneens dienstig in het door de rechtspersoon uitgeoefende bedrijf, omdat zij aldus de aanzienlijke kosten bespaarde die met een volledige asbestsanering gemoeid zouden zijn geweest. Daarbij betrekt de rechtbank dat de afgifte van het schip verdachte juist nog een voordeel zou opleveren, nu zij met [medeverdacht bedrijf] was overeengekomen dat zij voor de verschrote metalen een financiële vergoeding zou ontvangen. Bovendien kon de rechtspersoon erover beslissen of het schip al dan niet zou worden afgegeven.

Verder is de rechtbank van oordeel dat het (voorwaardelijk) opzet van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] , gelet op hun functies binnen het bedrijf, aan verdachte kan worden toegerekend.

Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.

4.4.3

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde

Onder 2 is aan verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat zij als werkgever handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers ontstond of te verwachten was.

Volgens de tenlastelegging bestonden deze handelingen er - kort gezegd - uit dat verdachte [medeverdachte 2] op het schip bouwkundige afsluitingen en asbeststickers heeft laten verwijderen of heeft toegelaten dat [medeverdachte 2] deze arbeid verrichtte. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat het levensgevaar of de ernstige schade aan de gezondheid ontstond of te verwachten was door de aanwezigheid van asbest in het benedendek van het schip.

De rechtbank stelt voorop dat niet iedere blootstelling aan (en inademing van) asbestvezels leidt tot levensgevaar of (gevaar voor) ernstige schade aan de gezondheid. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat in de lucht altijd een bepaalde (kleine) hoeveelheid asbestvezels aanwezig is (het zogenaamde achtergrondniveau). Zoals ook door de deskundige [naam 4] (hierna: [naam 4] ) in zijn rapport van 8 oktober 2019 is geschreven en ter terechtzitting van 28 januari 2021 is verklaard, is de mate waarin een blootstelling aan asbest tot gevaar leidt, afhankelijk van de concentratie van asbestvezels in de lucht en de duur en de frequentie van de blootstelling aan die asbestvezels.

Uit het dossier blijkt dat zich onder de afsluitingen in de compartimenten van het benedendek asbest bevond. Deze asbest zat in de menielaag tegen de wand van het schip. Voordat de toegangen naar het benedendek werden afgedicht zijn deze compartimenten schoongemaakt. Vervolgens zijn in deze compartimenten op 11 en 15 december 2015 luchtmetingen gedaan. Daarbij is vastgesteld dat de asbestconcentratie in twee monsters van het “benedendek achterschip” respectievelijk 588 en 4303 vezelequivalenten per m³ was en in twee monsters van het “benedendek voorschip” respectievelijk 1828 en 3549 vezelequivalenten per m³. Al deze waarden lagen onder de destijds geldende maximaal toegestane concentratie van asbestvezels van 10.000 vezelequivalenten per m³. Deze luchtmetingen zijn echter niet verricht volgens de daarvoor geldende voorschriften van de NEN 2991. De metingen zijn namelijk niet uitgevoerd in een “worstcase-situatie”. Er is geen gebruikerssituatie nagebootst door geforceerde luchtwervelingen te creëren. Bovendien zijn de ruimten voorafgaand aan de metingen gereinigd middels stofzuigen en nat afnemen. Daarom moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat de asbestconcentratie in de lucht van het benedendek hoger lag dan de gemeten waarden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op 9 april 2015 bij een nul-meting, die wel volgens de voorschriften is uitgevoerd, een asbestconcentratie van 23.907 vezelequivalenten per m³ is gemeten.

De afsluitingen en de asbeststickers bevonden zich boven het benedendek, buiten de compartimenten waar het asbest zich bevond. Hieruit volgt dat de in de tenlastelegging beschreven arbeid (het verwijderen van de afsluitingen en de stickers) is verricht op een plek waar zich, in ieder geval voorafgaand aan deze arbeid, geen asbest bevond. Daarnaast geldt dat het verwijderen van de afsluitingen en de stickers op zichzelf geen werkzaamheden zijn waarbij asbestvezels vrijkomen.

Dit neemt niet weg dat de mogelijkheid bestaat dat door het verwijderen van de afsluitingen een luchtstroom is ontstaan ten gevolge waarvan asbestvezels uit het benedendek naar boven zijn gekomen. Hierdoor kunnen [medeverdachte 2] en de andere werknemers die de afsluitingen en de stickers hebben verwijderd asbestvezels hebben ingeademd.

Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden bewezen dat de concentratie van asbestvezels buiten het benedendek door het verwijderen van de afsluitingen zodanig is verhoogd dat daardoor een reële kans op verwezenlijking van levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van [medeverdachte 2] en de andere werknemers is ontstaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat tussen het schoonmaken van de compartimenten in het benedendek in december 2015 en het verwijderen van de afsluitingen handelingen zijn verricht waardoor (extra) asbestvezels in het benedendek konden vrijkomen. Met name is niet gebleken dat in die periode in het benedendek sloop- of saneringswerkzaamheden hebben plaatsgevonden.

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat door het verwijderen van de bouwkundige afsluitingen en de asbeststickers levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [medeverdachte 2] of andere werknemers is ontstaan of te verwachten was. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende.

Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] na het verwijderen van de afsluitingen enige tijd in de compartimenten in het benedendek is geweest om te controleren of het schip waterdicht was. Het doen of laten verrichten van deze arbeid is niet tenlastegelegd.

De rechtbank is van oordeel dat ook niet kan worden bewezen dat de concentratie van asbestvezels in het benedendek ten tijde van de door [medeverdachte 2] verrichte controle zo hoog was dat daardoor een reële kans op verwezenlijking van levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan diens gezondheid is ontstaan. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [medeverdachte 2] slechts korte tijd in het benedendek is geweest en dat niet is gebleken dat hij daar handelingen heeft verricht waardoor extra asbestvezels zijn vrijgekomen of waardoor te verwachten is dat een grote hoeveelheid asbestvezels is opgewerveld. Daarnaast is ook hier van belang dat niet is gebleken dat tussen het schoonmaken van de compartimenten in het benedendek in december 2015 en het verwijderen van de afsluitingen handelingen zijn verricht waardoor (extra) asbestvezels in het benedendek konden vrijkomen.

Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat [naam 4] in zijn rapport van 8 oktober 2019 heeft geconcludeerd dat het extra risico dat [medeverdachte 2] heeft gelopen op het krijgen van asbest-gerelateerde kanker door het uitvoeren van de controle in het benedendek ongeveer 1 op de 40 miljard is en daarom als nihil tot minder dan verwaarloosbaar kan worden beschouwd. [naam 4] heeft dit risico berekend door uit te gaan van een blootstelling aan 25.000 vezelequivalenten per m³ gedurende één uur en door deze blootstelling te toetsen aan het destijds geldende maximaal toelaatbare risico.

4.4.4

Vrijspraak van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde

Onder 3 primair is aan verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat zij in of omstreeks (de maand december) 2016 in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en wederrechtelijk asbestvezels in de lucht heeft gebracht of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor één of meer anderen te duchten was. Dit deel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 173a Sr .

Onder 3 subsidiair is aan verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat het aan haar schuld te wijten is geweest dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, wederrechtelijk asbestvezels in de lucht heeft gebracht of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor één of meer anderen te duchten was. Dit deel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 173b Sr .

Volgens de tenlastelegging hebben verdachte en haar mededaders dit gedaan door - kort gezegd - op het schip één of meer bouwkundige afsluitingen en asbeststickers te verwijderen, ten gevolge waarvan asbestvezels in de lucht werden gebracht, althans in de lucht vrij konden komen. Het gevaar bestond er volgens de tenlastelegging in dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] of andere personen, die zich in het kader van het overbrengen van het schip, in, op of nabij het schip hebben bevonden, werden of konden worden blootgesteld aan asbestvezels.

De rechtbank leidt uit de in de tenlastelegging opgenomen pleegperiode en pleegplaats en de in de tenlastelegging beschreven handelingen af dat het Openbaar Ministerie bij het opstellen van deze tenlastelegging alleen het oog heeft gehad op het in de lucht brengen van asbestvezels tijdens het overbrengen van het schip van Makkum naar Groningen. Gelet op deze kennelijke bedoeling van het Openbaar Ministerie, heeft de rechtbank geen ruimte om de tenlastelegging zo uit te leggen dat deze ook ziet op het in de lucht brengen van asbestvezels tijdens het slopen van het schip op het bedrijf van [medeverdacht bedrijf] .

De rechtbank is niet gebleken dat zich in het kader van het overbrengen van het schip van Makkum naar Groningen andere personen dan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in, op of nabij het schip hebben bevonden.

De rechtbank stelt voorop dat onder de term “lucht” in de artikelen 173a en 173b Sr alleen “buitenlucht” wordt verstaan. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:233).

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn voorafgaand aan het transport van het schip van Makkum naar Groningen in de compartimenten van het benedendek geweest om te controleren of het schip waterdicht was. De blootstelling aan asbest(vezels) tijdens deze controle kan geen rol spelen bij de beoordeling van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde, omdat deze controle niet heeft plaatsgevonden in de buitenlucht.

De rechtbank verwijst ten aanzien van de aanwezigheid van (asbest)vezels in het benedendek, de mogelijkheid dat deze asbest(vezels) door het verwijderen van de afsluitingen buiten het benedendek zijn gekomen en de gevaren van de blootstelling daaraan naar hetgeen zij onder 4.4.3 heeft overwogen.

De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat door het verwijderen van de afsluitingen de concentratie van asbestvezels buiten het benedendek tijdens het transport zodanig is verhoogd dat daardoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat er een reële kans bestond dat deze gevaren zich zouden verwezenlijken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorafgaand aan het transport slechts korte tijd in de buitenlucht op het schip zijn geweest en dat zij zich tijdens het transport op de duwboot achter het schip bevonden. Verder acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens de controle in het benedendek handelingen hebben verricht waardoor extra asbestvezels zijn vrijgekomen of waardoor te verwachten is dat een grote hoeveelheid asbestvezels is opgewerveld en in de buitenlucht terecht is gekomen. Daarnaast is ook hier van belang dat niet is gebleken dat tussen het schoonmaken van de compartimenten in het benedendek in december 2015 en het verwijderen van de afsluitingen handelingen zijn verricht waardoor asbestvezels in het benedendek konden vrijkomen.

Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam 4] in zijn rapport van 8 oktober 2019 heeft geconcludeerd dat het extra risico dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gelopen op het krijgen van asbest-gerelateerde kanker door het uitvoeren van de controle in het benedendek en hun aanwezigheid op de duwboot tijdens het transport van Makkum naar Groningen ongeveer 1 op de 9 miljard is en daarom als nihil tot minder dan verwaarloosbaar kan worden beschouwd. [naam 4] heeft dit risico berekend door uit te gaan van een blootstelling aan 25.000 vezelequivalenten per m³ gedurende één uur (tijdens de controle in het benedendek) en een blootstelling van 2.000 vezelequivalenten per m³ gedurende 35 uren (tijdens het transport op de duwboot) en deze blootstelling te toetsen aan het destijds geldende maximaal toelaatbare risico. Daarbij moet worden bedacht dat de blootstelling tijdens de controle in het benedendek niet relevant is in het kader van de artikelen 173a en 173b Sr, omdat deze niet heeft plaatsgevonden in de buitenlucht. Verder is daarbij van belang dat [naam 4] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de kans erg klein acht dat de concentratie asbestvezels tijdens het transport op de duwboot hoger is geweest dan het achtergrondniveau, omdat de asbestvezels, voor zover deze al uit het benedendek konden komen, eerst al zijn vermengd met de buitenlucht en vervolgens ook nog op de duwboot moesten komen. Desondanks is [naam 4] bij zijn berekening niet uitgegaan van het gemiddelde achtergrondniveau van 35 asbestvezels per m³, maar van een asbestconcentratie van 200 amfibole vezels per m³ (wat overeenkomt met 2.000 vezelequivalenten per m³).

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor één of meer anderen te duchten was. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.

4.5

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

verdachte in de maand december 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk zich door afgifte aan een ander, te weten [medeverdacht bedrijf] B.V., van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een schip genaamd " [het schip] ", waarin zich op diverse plaatsen asbesthoudend (spuitasbest - crocidoliet) isolatiemateriaal bevond, heeft ontdaan, zulks terwijl [medeverdacht bedrijf] B.V. niet bevoegd was het aanwezige asbest in dat schip nuttig toe te passen of te verwijderen op grond van de aan [medeverdacht bedrijf] B.V. verleende omgevingsvergunning (voorheen vergunning op grond van de Wet milieubeheer).

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer , gelezen in samenhang met de artikelen 1a (aanhef en onder 1), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten . Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

feit 1

het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7 De op te leggen straf of maatregel

7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een geldboete van € 150.000,00.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een strafoplegging komt, de op te leggen straf fors moet worden gematigd op grond van de omstandigheid dat de redelijke termijn voor de berechting van strafzaken met een jaar en ruim vijf maanden is overschreden. Volgens de verdediging is deze termijn aangevangen op de datum waarop een doorzoeking heeft plaatsgevonden bij het bedrijf van verdachte, te weten 3 oktober 2017. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging rekening moet worden gehouden met de omstandigheden dat geen sprake was van boos opzet, verdachte een ‘first offender’ is en verdachte veel kosten heeft gemaakt om de fouten te herstellen en te zorgen dat het asbest alsnog veilig kon worden afgevoerd. De verdediging heeft bepleit dat in het geval van een strafoplegging wordt volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete.

7.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.

Verdachte heeft opzettelijk een schip waarin asbest zat, afgegeven aan een sloopbedrijf dat geen asbest of asbesthoudende materialen mocht ontvangen.

Toen het niet lukte om het schip asbestvrij te krijgen, heeft verdachte zich daarvan ontdaan met het doel om het te laten verschroten. Daarbij heeft verdachte het sloopbedrijf misleid door niet te vertellen dat er nog asbest in het schip (benedendeks) zat, niet alle informatie die zij had te verstrekken en een aantal documenten zo te verstrekken dat daarmee de indruk werd gewekt dat het schip was gesaneerd en was vrijgegeven. Daarnaast hebben werknemers van verdachte, kort voordat het schip werd getransporteerd naar het sloopbedrijf, de afdichtingen waarmee de met asbest besmette ruimtes waren afgesloten en de stickers waarmee werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van asbest, verwijderd.

Het schip is door werknemers van het sloopbedrijf met snijbranders in stukken gesneden. Zij droegen daarbij geen mondkapjes of speciale beschermende kleding. Ook zijn bij het slopen van het schip geen maatregelen getroffen om de verspreiding van asbestvezels te voorkomen. Het kan niet anders dan dat bij het slopen een grote hoeveelheid asbestvezels in de lucht is gekomen en dat de werknemers van het sloopbedrijf daaraan zijn blootgesteld.

Asbest is een stof die ernstige schade kan toebrengen aan het milieu en aan de gezondheid van mensen. Asbestvezels kunnen bij inademing diep in de longen doordringen en kunnen na vele jaren nog leiden tot kanker en andere ernstige gezondheidsklachten en zelfs tot de dood. Dit geldt temeer voor naaldvormige (amfibole) asbestvezels die niet sterk zijn verankerd in een bindmiddel (niet-hechtgebonden), zoals de asbestvezels waar het in dit geval om gaat. Doordat asbestvezels ook in de natuur niet of nauwelijks worden afgebroken, zullen deze - voor zover ze niet zijn of worden opgeruimd - in het milieu blijven en ophopen. Daarom gelden er strenge regels voor de manier waarop met asbest moet worden omgegaan. Verdachte heeft deze regels opzettelijk niet nageleefd.

De rechtbank rekent verdachte de misleidende manier waarop zij het schip en het daarin aanwezige asbest heeft afgegeven, waarbij zij bovendien nog een financiële vergoeding had bedongen, zwaar aan. De rechtbank kan zich, gelet op de inhoud van het dossier, niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zich op onwaardige en onverantwoordelijke wijze heeft ontdaan van een schip met asbestproblemen dat uiteindelijk ongewenst was vanwege de al maar oplopende kosten.

Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte door deze handelwijze (mede)verantwoordelijk voor de manier waarop het schip vervolgens is gesloopt en de gevaren die dit heeft opgeleverd voor de gezondheid van de werknemers van het sloopbedrijf, voor de volksgezondheid en voor het milieu. De werknemers van het sloopbedrijf zullen de rest van hun leven angst hebben voor het ontwikkelen van een asbest-gerelateerde ziekte.

In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat zij de kosten voor het opruimen van de met asbest besmette wrakstukken van het schip en het schoonmaken van het terrein van het sloopbedrijf voor haar rekening heeft genomen en alsnog heeft afgezien van de aanvankelijk door haar bedongen vergoeding voor de verschrote metalen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn voor de berechting van strafzaken met ruim zestien maanden is overschreden.

Alles overwegende vindt de rechtbank het opleggen van een hoge geldboete op zijn plaats. Voor de overtreding van artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan maximaal een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. In december 2016 was het bedrag van deze categorie € 82.000,00. De rechtbank is van oordeel dat deze categorie in dit geval, gelet op de ernst van het feit en de omvang van het bedrijf van verdachte, ook al wordt met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn rekening gehouden, geen passende bestraffing toelaat. Daarom zal de rechtbank met toepassing van artikel 23, zevende lid, Sr een geldboete opleggen van de naast hogere categorie. Zij zal, alles overziend, deze boete vaststellen op € 150.000,00. Deze geldboete is gelijk aan het door de officier van justitie gevorderde boete, ondanks het feit dat de rechtbank de onder 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten niet bewezen acht. De reden daarvoor is dat de rechtbank verdachte door de manier waarop zij het schip heeft afgegeven medeverantwoordelijk acht voor hetgeen na deze afgifte met het schip en het daarin aanwezige asbest is gebeurd.

8 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor bij de strafbaarheid van het bewezenverklaarde genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 47, 51 en 91 Sr.

9 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;

- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan door een rechtspersoon;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro).

Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021.

Buiten staat

Mr. Ten Boer en mr. Manuel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het doorgenummerde proces-verbaal van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Noord-Nederland, met nummer NNRBA17004-EILIFO, gesloten op 6 juni 2018.

Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 26 januari 2021, betreffende [verdacht bedrijf]

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 24 januari 2018, nr. 090, p. 2302, 2303.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 084, p. 2376, 2377.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2192.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 084, p. 2376, en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2193.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2193.

Rapport Asbestinventarisatie Type A van [bedrijf 1] van 25 november 2013, 072-B23, p. 429 ev.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2193, proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2313, en proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 095, p. 2384.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2194.

Rapport Asbestinventarisatie conform SC540 van [bedrijf 2] van 22 oktober 2014, 04-B15, p. 225 ev.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2194.

Rapport Asbestinventarisatie Type B van [bedrijf 1] van 26 maart 2015, 072-B24, p. 467 ev., en rapport Asbestinventarisatie Type A van [bedrijf 1] van 12 juni 2015, 072-B26, p. 553 ev.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2193 en 2194.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 28 november 2017, nr. 063, p. 948 en 952.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 095, p. 2385.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2195, en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2313.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 095, p. 2388.

Brief van [sloopbedrijf] aan [naam 2] , A.01.01.001-02, p. 1338.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 095, p. 2387, 2388 en 2391.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2196.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 28 november 2017, nr. 063, p. 948.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 15 december 2017, nr. 064, p. 1000-1005.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 28 november 2017, nr. 063, p. 951.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 21 december 2017, nr. 067, p. 1080.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2198, en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2316.

Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 3] van 7 juni 2017, nr. 07, p. 183, 184.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 7 februari 2018, nr. 117, p. 2484, en proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2017, nr. 004, p. 1394.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 7 februari 2018, nr. 118, p. 2543.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 24 januari 2018, nr. 096, p. 2398.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 7 februari 2018, nr. 118, p. 2544, 2545.

Overeenkomst tussen [verdacht bedrijf] en [medeverdacht bedrijf] van 15 december 2016, 04-B02, p. 1176-1177.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 7 februari 2018, nr. 118, p. 2546.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 24 januari 2018, nr. 101, p. 2315.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 24 januari 2018, nr. 093, p. 2197, 2198.

Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 17 november 2017, nr. 059, p. 1243 en 1244.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 11 januari 2018, nr. 057, p. 1314, en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 10 januari 2018, nr. 058, p. 1277.

Rapportage monstername van [bedrijf 4] van 16 februari 2017, 09-B02, p. 189 en 191.

Proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2017, nr. 019, p. 99.

Milieuvergunning van [medeverdacht bedrijf] van 13 april 2004, 019-B01, p. 117 en 139.

Bijlage 8 bij de aanvraag voor de milieuvergunning van 13 april 2004, 019-B01, p. 149.

Proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, nr. 120, p. 1235-1236.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature