U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank Overijssel heropent het onderzoek van een 54-jarige vrouw en haar man, die verdacht worden van het plegen van faillissementsfraude. De rechtbank verwijst de zaken naar de rechter-commissaris voor het horen van enkele getuigen.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08-993148-19

Datum tussenvonnis: 15 februari 2021

Tussenvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,

wonende aan [adres 1] , Verenigde Arabische Emiraten.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 januari 2020 en 18 en 20 januari 2021.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie,

mr. M. Lambregts en mr. J.C.G. van der Wulp en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2 Procesverloop

De zaak is eerder, op 9 januari 2020, behandeld in het kader van een regiezitting. De verdediging heeft verschillende onderzoekswensen ingediend, onder meer inhoudende een aantal verzoeken tot het horen van getuigen.

Bij tussenbeslissing van 5 maart 2020 heeft de rechtbank op de onderzoekswensen beslist en daarbij bijna alle verzoeken gemotiveerd afgewezen.

De raadsvrouw heeft na de tussenbeslissing een wrakingsverzoek ingediend.

De wrakingskamer heeft bij beslissing van 17 juni 2020 het wrakingsverzoek afgewezen.

De zaak is hierna voor inhoudelijke behandeling gepland op 18, 19 en 20 januari 2021.

De zaak is op 18 en 20 januari 2021 - gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] - ter terechtzitting inhoudelijk behandeld. Verdachte is daarbij niet persoonlijk verschenen en heeft haar raadsvrouw, mr. C.W. Noorduyn, gemachtigd.

Aan het einde van de zittingsdag van 20 januari 2021 heeft de voorzitter medegedeeld dat het onderzoek zal worden gesloten op 15 februari 2021 te 13:00 uur.

3 Nader onderzoek

3.1

Onderzoek naar de feiten

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting op 20 januari 2021 tijdens haar pleidooi de hiernavolgende - voorwaardelijke - verzoeken tot het horen van getuigen gedaan:

oud-notaris [getuige 1] ;

notaris [getuige 2] ( [kantoor 1] te Eindhoven);

notaris [getuige 3] ( [kantoor 1] te Eindhoven);

notarisklerk [getuige 4] ( [kantoor 2] te Eindhoven);

mr. Mark Wintgens, advocaat ( [kantoor 2] te Eindhoven);

mr. Zabdaj Pollen, advocaat ( [kantoor 2] te Eindhoven);

mr. Ward Aerts, advocaat ( [kantoor 2] te Eindhoven);

mr. Barbara Mutsaers, advocaat ( [kantoor 2] te Eindhoven);

mr. Inan Akdeniz, advocaat ( [kantoor 3] BV te Eindhoven);

10. mr. R. Leeuwenburgh, advocaat ten tijde van de WSNP en het persoonlijk faillissement van verdachte;

10. mr. A. Nijboer;

10. [medeverdachte] , echtgenoot van verdachte, tevens medeverdachte;

13. de curatoren in de ten laste gelegde faillissementen van verdachte in privé en de vennootschappen ( [bedrijf 1] , [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV);

14. [getuige 5] , destijds werkzaam bij de administratie van het [bedrijf 5] op het kantoor te Zaltbommel;

15. [getuige 6] ; destijds manager / bestuurder van een aantal bedrijven van het [bedrijf 5] ; (o.a. [bedrijf 6] BV, [bedrijf 7] BV);

15. [getuige 7] (destijds door [medeverdachte] en [getuige 6] voornoemd ingeschakeld voor het regelen van verhuizing van de inboedel van het pand ‘ [naam] ’ te Vught, begin 2014);

15. getuige [getuige 8] , destijds werkzaam als ict-er medewerker;

15. getuige [getuige 9] , destijds werkzaam als ict-medewerker.

De raadsvrouw heeft voorts verzocht om aansluiting bij de (overige) verzoeken, gedaan door de raadsman van de medeverdachte [medeverdachte] .

De raadsvrouw heeft genoemde verzoeken - verkort weergegeven - als volgt onderbouwd.

Ten aanzien van de getuigen onder 1 tot en met 9, notarissen en advocaten:

De verdediging stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van geldige buitengerechtelijke, vernietigingen en rechtens te respecteren faillissementen, en dat op verdachte dientengevolge ook niet een wettige inlichtingen - en verschijningsplicht rustte. De getuigen onder 1 tot en met 9 hebben zich vanaf 2008 (intensief) bemoeid met de herstructurering van het [bedrijf 5] . Verdachte betwist dat sprake is geweest van paulianeuze handelingen.

De verdediging wenst de getuigen te horen over de door hen bedachte juridische constellatie in het kader van de herstructurering van het concern; zij kunnen dan tevens worden bevraagd over het al dan niet paulianeuze karakter van rechtshandelingen.

Ten aanzien van de getuigen onder 10 tot en met 12, Leeuwenburgh, Nijboer en [medeverdachte] :

Verdachte wordt verweten niet aan haar wettelijk verschijningsplicht te hebben voldaan en daarbij opzettelijk zonder geldige reden te hebben gehandeld. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte wel degelijk over een geldige reden beschikte - en nog altijd beschikt - om niet in persoon te verschijnen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat van verdachte in redelijkheid, gezien de feitelijke omstandigheden, niet kon worden gevergd dat zij in persoon zou verschijnen (in verband met haar vertrek met het gezin naar Dubai in juni 2014, de later uitgesproken faillissementen, onterechte gijzelingsbevelen, en een onterechte en onrechtmatige paspoortsignalering sinds november 2014). Het opleggen van de verplichting om in persoon te verschijnen levert gezien de gezinssituatie een schending op van het recht op ‘family-life’, in de zin van artikel 8 EVRM .

Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis rond het - in 2017 gewijzigde - artikel 105 van de Faillissementswet (Fw) dat de absolute eis om in persoon te verschijnen bij de curator of rechter-commissaris thans is verlaten. Het verstrekken van inlichtingen op schrift, telefonisch of via Skype of via een ander digitaal beeldmedium is door de wetswijziging thans een toelaatbare optie, aldus de raadsvrouw. Ook gelet daarop was geen sprake van het ‘zonder geldige reden niet verschijnen’. De door verdachte opgegeven ‘geldige reden’ om niet te verschijnen dient door de strafrechter volledig te worden getoetst. Het horen van deze getuigen is voorts van belang met het oog op het verweer in het kader van een beroep op overmacht – noodtoestand.

Mr. Leeuwenburgh heeft met de curatoren en de rechter-commissaris gecommuniceerd en gecorrespondeerd en kan worden gehoord over het feit dat namens verdachte meerdere keren is aangeboden om aan de inlichtingenplicht te voldoen op andere wijze, zoals per e-mail , telefoon en/of Skype.

Mr. Nijboer kan als getuige verklaren over achtergrond en implicaties van de paspoortsignaleringen.

[medeverdachte] kan verklaren over de 'geldige reden’ voor verdachte geen gehoor te geven aan oproepen om te verschijnen bij curatoren en/of de rechter-commissaris, onder meer vanwege de paspoortsignalering.

Ten aanzien van 13, de curatoren in de faillissementen van de vennootschappen en verdachte in privé:

Verdachte betwist de inlichtingenplicht te hebben geschonden.

De verdediging wil de curatoren als getuigen horen ten aanzien van de vraag welke inlichtingen - concreet - zouden hebben ontbroken, die in de weg hebben gestaan aan de afwikkeling van faillissementen. De verdediging wil hen tevens vragen kunnen stellen over hun beweringen dat zij niet konden beschikken over de (volledige) administraties van de vennootschappen van verdachte; naar de mening van verdachte was dat wel het geval. Zij hadden in elk geval grotendeels de beschikking over de gevraagde informatie/inlichtingen. Het vragen om inlichtingen te verstrekken waarover de curatoren reeds de beschikking hadden is apert onredelijk en onaanvaardbaar, aldus de verdediging.

Ten aanzien van 14, getuige [getuige 5] , werkzaam op de administratie van het kantoor te Zaltbommel van het [bedrijf 5] :

De verdediging wil de getuige [getuige 5] vragen kunnen stellen over de beschikbaarheid van de administratie van de vennootschappen van het [bedrijf 5] ( [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ) voor curator mr. Dekker, en of het klopt dat die administratie volledig bij [bedrijf 8] in de cloud stond. De getuige kan dan tevens worden gehoord met betrekking tot de vraag of verdachte zélf toegang tot die administratie had.

Ten aanzien van de getuigen 15 – 18: [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] en [getuige 9] :

De verdediging wenst genoemde getuigen vragen te kunnen stellen in relatie tot het in zaaksdossier 8 gerelateerde; de verdenking dat verdachte betrokken is geweest bij het opzettelijk wegmaken van - informatie op - servers, en ten aanzien van de vraag of, en zo ja in hoeverre, (alle) informatie op die servers reeds naar de cloud was overgezet.

De rechtbank overweegt en beslist ten aanzien van deze getuigenverzoeken als volgt.

Ten aanzien van de getuigen onder 1 tot en met 9, notarissen en advocaten:

Aan deze (herhaalde) getuigenverzoeken ligt kennelijk ten grondslag de gedachte dat het mogelijk moet zijn om in onderhavige strafrechtelijke procedure gerechtelijke beslissingen inzake faillissementen alsook de wijze van totstandkoming van dergelijke beslissingen juridisch aan te vechten. Dit is echter onjuist.

In het strafrecht dient de rechter van de rechtmatigheid en juistheid van eerder genomen door de insolventierechter gegeven beslissingen inzake faillissementen en/of daarmee samenhangende beslissingen, als beslissingen tot inbewaringstelling, uit te gaan. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het de verdediging vrijstond om in beroep te komen tegen en/of (nog steeds) opheffing te vragen van dergelijke beslissingen in een daartoe juridisch juiste en geëigende, insolventierechtelijke, procedure.

De rechtbank wijst de getuigenverzoeken gelet op het voorgaande af.

Ten aanzien van de getuigen onder 10 tot en met 12: Leeuwenburgh, Nijboer en [medeverdachte]:

Mrs. Leeuwenburgh en Nijboer

De rechtbank ziet niet een (verdedigings-)belang voor het horen van deze getuigen. De raadsvrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank niet in voldoende mate aangegeven op welke punten nog vragen zouden moeten worden gesteld aan mr. Leeuwenburgh en/of mr. Nijboer met betrekking tot het ten laste gelegde, waarvan de antwoorden relevant zouden kunnen zijn in het licht van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor enige in onderhavige strafzaak te nemen beslissing.

De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van het dossier duidelijk is dat door of namens verdachte aan de curatoren is aangeboden om op alternatieve wijze - anders dan door persoonlijke verschijning - te communiceren. Ook het gegeven dat sprake was/is van paspoortsignalering staat niet ter discussie.

De rechtbank acht het horen van de getuigen evenmin noodzakelijk en wijst gelet op het voorgaande deze getuigenverzoeken af.

[medeverdachte]

De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze getuige - tevens medeverdachte - indien hij wordt opgeroepen om te worden gehoord binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de getuige al geruime tijd in het buitenland verblijft (de laatste jaren: [adres 1] ) en zijn raadsman eerder te kennen heeft gegeven dat hij aan een dergelijke oproep geen gevolg zal geven.

Verdachte kan de getuige zo nodig, indien hij wél verschijnt bij de nadere inhoudelijke behandeling van de zaken - gelet op de gelijktijdige behandeling - alsdan nog vragen stellen.

Ten aanzien van 13: de curatoren in de faillissementen van vennootschappen en verdachte in privé:

De rechtbank zal de verzoeken tot horen van de curatoren (mrs. Schreurs, Dekker en School) toewijzen, als hierna vermeld.

Genoemde curatoren hebben in het faillissement van verdachte in privé en/of als curator in de faillissementen van [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV in het kader van onderhavige strafzaak en artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tegen verdachte de navolgende aangiften - en aanvullende stukken op die aangiften – ingediend of zijn daarbij betrokken geweest:

 aangifte rechter-commissaris mr. P.P.M. Van der Burgt d.d. 10 mei 2016 (AG-10):

een aangifte ex artikel 194 Sr ter zake van het niet voldoen aan de informatieplicht (waaronder: het overleggen van de boekhouding van de gefailleerde ondernemingen) en het niet voldoen aan de wettelijke verplichting te verschijnen als bestuurder van de gefailleerde vennootschappen [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV (met mr. P.R. Dekker als curator);

aangifte d.d. 27 november 2018 (AG-001, dossier 64375) van curatoren mr. P.W. Schreurs en mr. H.J. School: een aangifte ex artikel 194 Sr in het - gelijktijdig met de be ëindiging van de schuldsaneringsregeling bij vonnis van 19 april 2018 uitgesproken - faillissement van verdachte (in privé);

aanvullende aangifte 27 september 2019, van mr. Van der Laan namens curator mr. Dekker: een aangifte ter zake van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht ex art 194 lid 2 (oud) Sr alsmede bedrieglijke bankbreuk, in verband met de faillissementen van [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV (betreft deels een overlapping t.a.v. de hiervoor genoemde aangifte AG-10 van de rechter-commissaris van 10 mei 2016).

Deze aangiften met de bijbehorende bijlagen vormen de basis van de onderhavige - van de hoofdzaak afgesplitste - strafzaak, die zich thans beperkt tot de inlichtingenplicht en het zonder geldige reden niet verschijnen op oproepen. Genoemde curatoren zijn in onderhavige strafzaak over deze aangiften tegen verdachte niet eerder als getuige door de rechter-commissaris gehoord.

De rechtbank acht het in het belang van de verdediging, in het kader van de door de rechter te bewaken ‘overall fairness of the trial’ in de zin van artikel 6 EVRM , om de verdediging de gelegenheid te bieden om genoemde curatoren vragen te kunnen stellen, met betrekking tot die aangiften, in het licht van de drie aan verdachte ten laste gelegde feiten.

Ten aanzien van curator mr. Stadig - die in het kader van onderhavige strafzaak geen aangifte tegen verdachte heeft gedaan - is de rechtbank van oordeel dat aan de verdediging de gelegenheid moet worden geboden om diens verhoor als getuige bij de rechter-commissaris (toegewezen in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] ) bij te wonen.

De rechtbank zal gelet op het voorgaande de zaak verwijzen naar een uit haar midden te benoemen rechter-commissaris.

Ten aanzien van 14: getuige [getuige 5] , werkzaam op het kantoor te Zaltbommel:

De rechtbank zal dit verzoek ten dele toewijzen.

De verdediging wenst deze getuige te kunnen horen met betrekking tot de vraag in hoeverre de administratie van de vennootschappen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] (ook) ‘in de cloud’ stond en beschikbaar was voor curator mr. Dekker en de vraag of verdachte zélf ook toegang tot die administratie had.

De rechtbank overweegt dat, gelet op de op 1 juli 2016 in werking getreden wetswijzigingen in het faillissementsrecht en het strafrecht, nu per die datum een lex specialis in werking is getreden met betrekking tot de artikelen 343a en 340 Sr en artikel 194 Sr , aan deze getuige slechts vragen kunnen worden gesteld over het beschikbaar zijn van de administratie van de gefailleerde vennootschappen voor de curator en verdachte voor zover die zien op de periode vóór de wetswijzigingen van 1 juli 2016.

Voor zover het getuigenverzoek ziet op de periode gelegen ná de wetswijziging van 1 juli 2016 wijst de rechtbank het verzoek af. Ten aanzien van dit latere deel van de periode geldt dat niet valt in te zien op welke punten de verdediging aan de getuige vragen zou moeten stellen met betrekking tot het ten laste gelegde, waarvan de antwoorden relevant zouden kunnen zijn in het licht van de artikelen 348 en 350 Sv voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing.

Ten aanzien van de getuigen 15 – 18 [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] en [getuige 9] en overige:

De rechtbank acht de verzoeken tot het horen van deze getuigen onvoldoende onderbouwd en wijst deze af.

Het is de rechtbank niet gebleken waarom en op welke punten de verdediging aan deze getuigen - ter zake van het ten laste gelegde - vragen zou moeten stellen waarvan de beantwoording relevant zou kunnen zijn, in het licht van de artikelen 348 en 350 Sv, voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing.

4 Schorsing onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd

De rechtbank zal in verband met het voorgaande het onderzoek ter terechtzitting heropenen, de zaak verwijzen naar een uit haar midden te benoemen rechter-commissaris voor het horen van getuigen, en bepalen dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen tijdstip.

De rechtbank wijst op de voet van artikel 316, tweede lid Sv , na daartoe verkregen instemming van de verdachte en de officier van justitie, daartoe uit haar midden de voorzitter aan als rechter-commissaris.

5. De beslissing

De rechtbank:

heropening onderzoek ter terechtzitting

 heropent het onderzoek;

nader onderzoek

 bepaalt dat de volgende getuigen door de rechter-commissaris ter zake het hiervoor overwogene zullen worden gehoord:

 mr. Philip Willem Schreurs, curator in het faillissement van [medeverdachte] (p/a [kantoor 4] , [adres 2] te Eindhoven);

 mr. Pieter Rudolf Dekker, geboren 2 juli 1958 te Hilversum, curator in het faillissement van [bedrijf 9] B.V. (p/a [kantoor 5] , [adres 3] te Rosmalen);

 mr. H.J. School, curator in het faillissement van verdachte in privé (p/a [adres 4] );

 mw [getuige 5], destijds medewerkster administratie [bedrijf 5] , wonende aan [adres 5] ,

in zoverre, dat aan deze getuige slechts vragen kunnen worden gesteld over het beschikbaar zijn van de administratie van de gefailleerde vennootschappen voor de curator en verdachte voor zover die zien op de periode vóór de wetswijzigingen van 1 juli 2016.

 benoemt uit haar midden tot rechter-commissaris: mr. M.J.C.M. Manders;

 bepaalt voorts dat de verdediging in de gelegenheid zal worden gesteld om het verhoor bij de rechter-commissaris van curator J.E. Stadig bij te wonen (deze getuige is toegewezen in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] );

 stelt daartoe de stukken in handen van deze rechter-commissaris, zodat deze het nadere onderzoek kan verrichten.

De raadsman en de officier van justitie zullen de gelegenheid krijgen om - binnen een door de rechter-commissaris te bepalen termijn - voorafgaand aan de getuigenverhoren vragen op schrift te stellen voor de getuigen, opdat zij en de rechter-commissaris zich voorafgaand aan de verhoren op die vragen zullen kunnen voorbereiden in het licht van het dossier;

 Wijst de overige verzoeken onder 1 tot en met 18 en overige getuigenverzoeken – met uitzondering van de verzoeken onder 13 en 14 als hiervoor overwogen – af.

schorsing onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd

- schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd en beveelt hervatting daarvan tegen een nog nader te bepalen tijdstip en de oproeping van verdachte voor die zitting, met tijdige kennisgeving van de zittingsdatum en dat tijdstip aan de raadsvrouw van verdachte, mr. C.W. Noorduyn.

Dit tussenvonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

Buiten staat

Mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipperis niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature