Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gedeeltelijke afwijzing en gedeeltelijke toewijzing van verzoeken om handhavend op te treden tegen overtreding vergunningvoorschriften en overschrijding geur- en geluidnormen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op het onderdeel geur onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, omdat daaraan geen controlerapporten ten grondslag liggen. Op het onderdeel geluid is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht , omdat op dit onderdeel in het bestreden besluit geen nieuw besluit op de handhavingsverzoeken is genomen. Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/1116

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , wonende te [plaats] , eisers,

gemachtigde: R. Scholten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen [bedrijf 1], gevestigd te [plaats] , hierna te noemen: belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de handhavingsverzoeken van eisers van 1 mei 2018 deels afgewezen en deels toegewezen en aan belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het primaire besluit voor wat betreft het onderdeel geluid ingetrokken. In het bestreden besluit heeft verweerder aangekondigd over dat onderdeel een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor het overige heeft verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit, met aanvulling van de motivering daarvan, gehandhaafd.

Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.B.M. Droste, J.J.M. Legebeke en F. Snel. Namens belanghebbende zijn verschenen

[naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Inleiding

1.1

Belanghebbende exploiteert op het perceel [locatie 1] in [plaats] een varkensbedrijf. Op het perceel [locatie 2] in [plaats] exploiteert [bedrijf 2] ook een varkensbedrijf. Beide bedrijven beschikken over milieuvergunningen voor het in werking hebben van de varkenshouderijen.

1.2

De woningen van eisers staan op de percelen aan de [adres] in [plaats] en liggen tussen beide varkensbedrijven in. Eisers en hun families ervaren geur- en geluidhinder van de bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen percelen.

1.3

Deze zaak gaat alleen over het varkensbedrijf van belanghebbende op het perceel [locatie 1] . De rechtbank laat daarom in deze uitspraak de handhavingsverzoeken

van eisers en besluitvorming van verweerder over het bedrijf op het perceel [locatie 2] buiten beschouwing. Waar in het vervolg van deze uitspraak wordt gesproken over het bedrijf van belanghebbende, wordt dan ook bedoeld het bedrijf aan de [locatie 1] .

Aanleiding tot dit geschil

2.1

Bij brieven van 1 mei 2018 hebben eisers bij verweerder een groot aantal verzoeken ingediend om handhavend op te treden tegen concreet benoemde activiteiten die plaatsvinden binnen het bedrijf van belanghebbende. Volgens eisers worden bij deze activiteiten voorschriften uit de geldende milieuvergunning overtreden en/of geldende geur- of geluidnormen overschreden.

2.2

Naar aanleiding van deze handhavingsverzoeken heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.

Het primaire besluit

3.1

In het primaire besluit heeft verweerder de handhavingsverzoeken deels afgewezen

en deels toegewezen. In dit besluit heeft verweerder onder meer de volgende standpunten

ingenomen:

1. Tijdens de controlebezoeken zijn binnen het bedrijf van belanghebbende geen illegale mestputten geconstateerd.

2. Uit de resultaten van uitgevoerde geluidmetingen blijkt dat binnen het bedrijf van

belanghebbende niet aan de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde

beoordelingsniveau (Lar, LT) en de maximale geluidniveaus (LAmax) wordt voldaan.

Niet alle geluidbronnen en geluid producerende activiteiten binnen het bedrijf van

belanghebbende zijn goed onderzocht en vergund. Dit blijkt bijvoorbeeld expliciet uit

tabel 6 en 7 van het geluidrapport van 13 juni 2019. Mede naar aanleiding van het

door belanghebbende overgelegde geluidrapport van Adviesbureau De Haan van

15 augustus 2019 is verweerder echter gebleken dat onvoldoende kan worden

vastgesteld dat bepaalde activiteiten die tot een overschrijding van geluidswaarden

leiden aan het bedrijf van belanghebbende zijn toe te schrijven. Het in opdracht van

verweerder uitgevoerde akoestisch onderzoek is daarom onvolledig geweest en moet

worden aangevuld. Dit onderzoek kan niet dienen als grondslag voor het opleggen van

een last onder dwangsom aan het bedrijf van belanghebbende wegens het

overschrijden van de geluidsvoorschriften uit de milieuvergunning.

3. De voorziening voor de opslag van mest voldoet ten onrechte niet aan artikel 3.48 van

het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.65 van de Activiteitenregeling

milieubeheer.

4. De werking van de luchtwassers is niet optimaal.

3.2

Op basis van de onder 3.1 genoemde standpunten heeft verweerder belanghebbende in

het primaire besluit gelast om binnen de in dat besluit gestelde termijnen:

1. ervoor te zorgen dat de luchtwasser naar behoren werkt. Dit moet gebeuren door de

schoonmaak en het onderhoud van het luchtwassysteem door een deskundige te laten

uitvoeren. Belanghebbende moet schriftelijk aangeven:

op welke wijze zij dit gaat regelen;

wanneer en op welke wijze zij de visuele controles en schoonmaak van het

luchtwassysteem plant;

- op welke wijze de waarden en instellingen van het luchtwassysteem, die bepalend

zijn voor de goede werking van het systeem, worden gecontroleerd;

- welke maatregelen worden getroffen indien blijkt dat de parameters van het

luchtwassysteem worden overschreden.

2. de dikke mestfractie op te slaan op een vloeistofkerende vloer waarbij de vloeistoffen

worden opgevangen in een opslagvoorziening.

Het bestreden besluit

4.1.

Op 21 februari 2020 heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Raalte (hierna: de bezwaarcommissie) advies uitgebracht over het bezwaar van eisers. In dit advies adviseert de bezwaarcommissie onder meer om het primaire besluit voor wat betreft het onderdeel geluid in te trekken en op dat onderdeel een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de resultaten van een nog nader, door een onafhankelijke deskundige uit te voeren geluidsonderzoek, waarbij zowel eisers als belanghebbende worden betrokken.

Ook heeft de bezwaarcommissie geadviseerd om de motivering van het onderdeel geur aan te vullen of, indien nodig, die aan te vullen motivering ten grondslag te leggen aan een nieuw besluit op dit onderdeel, op basis van de uitkomsten van recente onderzoeksresultaten.

4.2

In het bestreden besluit heeft verweerder besloten de adviezen van de bezwaarcommissie, zoals vermeld onder 4.1, over te nemen.

Voor wat betreft het onderdeel geluid heeft verweerder in het bestreden besluit verklaard dat inmiddels aan een deskundig bureau opdracht is gegeven voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.

Voor wat betreft het onderdeel geur heeft verweerder in het bestreden besluit de motivering van het primaire besluit aangevuld. In dit verband heeft verweerder gesteld dat het primaire besluit de indruk wekt dat dat slechts is gebaseerd op het controlebezoek van 31 oktober 2018. Dat is niet juist, omdat ná die datum nog minimaal 5 controles bij belanghebbende hebben plaatsgevonden, veelal na klachten van (de families van) eisers. Tijdens die controles zijn geen overtredingen vastgesteld. De bevindingen die tijdens die controles zijn gedaan, zijn teruggekoppeld naar eisers en meegewogen in de beslissing op het onderdeel geur uit de handhavingsverzoeken van eisers, aldus verweerder in het bestreden besluit. Ook heeft verweerder in dat besluit gesteld dat belanghebbende aan de last heeft voldaan en dat nadien ten aanzien van de opslag van vaste mest geen overtredingen meer zijn geconstateerd.

De beroepsgronden van eisers

5. Eisers zijn van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eisers had verweerder op het onderdeel geluid handhavend moeten optreden en

is in het bestreden besluit met het aspect geur ten onrechte niks gedaan.

Beoordeling van het beroep

6.1

De rechtbank stelt vast dat het beroep van eisers uitsluitend is gericht tegen de onderdelen geluid en geur. De onderbouwing van de hoogte van de aan de last verbonden dwangsommen hebben eisers in beroep niet meer bestreden. Verder hebben eisers ter zitting verklaard dat zij het standpunt van verweerder volgen dat er binnen het bedrijf van belanghebbende geen illegale mestputten zijn.

Geur

6.2

Uit het advies van de bezwaarcommissie blijkt dat verweerder tijdens de hoorzitting op 11 februari 2020 heeft verklaard dat er meerdere controles hebben plaatsgevonden ter onderbouwing van het primaire besluit, maar dat, voor zover bij verweerder bekend, van die controles geen rapporten beschikbaar zijn. Ook heeft verweerder tijdens die hoorzitting aangegeven daarover nog navraag te zullen doen bij de Omgevingsdienst IJsselland.

De bezwaarcommissie heeft zich in haar advies van 21 februari 2020 op het standpunt gesteld dat controlebezoeken alleen bij de besluitvorming kunnen worden betrokken, als de bevindingen daarvan schriftelijk zijn vastgelegd. Met name op grond hiervan heeft de bezwaarcommissie geconcludeerd dat het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid. Vervolgens heeft de commissie verweerder geadviseerd om dit gebrek te herstellen door

een nieuwe controle op alle aspecten met betrekking tot geur uit te voeren en de controlebevindingen, eventueel samen met mogelijk wel aanwezige rapportages van eerdere controlebezoeken, te gebruiken als motivering van het nieuwe besluit op het onderdeel geur.

6.3

De rechtbank stelt vast dat verweerder ook aan het bestreden besluit geen controlerapporten ten grondslag heeft gelegd. In het bestreden besluit is weliswaar gesteld dat na 31 oktober 2018 nog minimaal vijf controles hebben plaatsgevonden, maar verweerder heeft hiervan geen rapporten overgelegd. Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat die rapporten er wel moeten zijn en dat die ook aan het bestreden besluit ten grondslag hadden moeten worden gelegd. Dat vindt de rechtbank ook. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, doordat aan dat besluit geen controlerapporten ten grondslag liggen. Daardoor heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat er naar aanleiding van de handhavingsverzoeken precies is gecontroleerd en wat daarbij is geconstateerd. Bovendien heeft verweerder op dit punt zonder nadere onderbouwing het advies van de bezwaarcommissie niet opgevolgd. Ook

om die reden is het bestreden besluit op het onderdeel geur onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op het onderdeel geur niet in stand kan blijven, omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Geluid

6.4

Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Het tweede lid van dit artikel schrijft voor dat, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.

6.5

In het bestreden besluit heeft verweerder op het onderdeel geluid het primaire besluit ingetrokken (de rechtbank leest: herroepen), maar daarvoor in de plaats niet een nieuw besluit op de handhavingsverzoeken van eisers genomen. Dit betekent dat het bestreden besluit op het onderdeel geluid in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb .

6.6

Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat de uitvoering van het akoestisch onderzoek vanwege het coronavirus langer duurt dan verwacht en ook langer duurt dan verweerder heeft gewild. Wat hier verder ook van zij, dit neemt niet weg dat het bestreden besluit op het onderdeel geluid in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb . Om die reden kan ook dit onderdeel van het bestreden besluit niet in stand blijven.

Inschakeling Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

6.7

Voor het inschakelen van de StAB, zoals zowel eisers als verweerder hebben gevraagd, ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding. Verweerder dient op basis van het geluidrapport dat momenteel wordt opgesteld en de eventueel aanwezige controlerapporten op het onderdeel geur - aangevuld met een nieuw controlerapport - opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen.

Conclusie

7.1

Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover dat ziet op de onderdelen geluid en geur, en verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Vanwege de lange periode die inmiddels is verstreken sinds het indienen van de handhavingsverzoeken van

1 mei 2018 en de lange duur dat dit geschil al speelt, ziet de rechtbank aanleiding om een termijn te stellen waarbinnen verweerder het nieuwe besluit op bezwaar moet nemen. Over deze termijn overweegt de rechtbank als volgt.

7.2

Verweerder heeft verklaard dat het ingeschakelde akoestisch bureau de geluidssituatie inmiddels heeft onderzocht en daarover een rapport heeft uitgebracht. Verweerder heeft dit akoestisch rapport doorgestuurd naar eisers en belanghebbende met het verzoek om daarop voor 1 november 2021 te reageren. Ter zitting is gebleken dat eisers inmiddels op het rapport hebben gereageerd en dat verweerder voor belanghebbende de reactietermijn heeft verlengd tot 1 december 2021. Verweerder heeft in eerste instantie gesteld dat hij ernaar streeft om voor 1 januari 2022 een nieuw besluit op het onderdeel geluid te nemen. Ter zitting heeft verweerder echter verklaard niet te kunnen zeggen dat dit ook daadwerkelijk gaat lukken, omdat het door hem ingeschakelde bureau nog op de reacties van eisers en belanghebbende moet reageren. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verweerder tot 1 februari 2022 de tijd te geven om een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen.

7.3

Aan overschrijding van deze termijn zal de rechtbank een dwangsom verbinden van

€ 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Dit betekent dat verweerder aan eisers een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat het nieuwe besluit op bezwaar ná

31 januari 2022 wordt bekendgemaakt, tot een maximum van € 15.000,-.

Proceskostenveroordeling

8. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Gebleken is dat de proceskosten van eisers uitsluitend bestaan uit kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor deze kosten vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 748; wegingsfactor 1).

Ook moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de onderdelen geluid en geur;

draagt verweerder op om vóór 1 februari 2022 een nieuw besluit op het bezwaar van eisers bekend te maken, met inachtneming van deze uitspraak;

bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 1.496,-;

gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en

mr. W.J.B. Cornelissen, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op

De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature