U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank Overijssel veroordeelt een 24-jarige man tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 3 maanden. Samen met drie andere mannen heeft hij schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Vanuit een rijdende auto werd er op de A1 geschoten op een andere auto. Hoewel de man op de achterbank van de auto zat, maakte hij wel deel uit van de groep. Naast poging doodslag, heeft de man zich ook schuldig gemaakt aan het bezit en het verstoppen van een vuurwarpen en hadden zij een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne in hun bezit.

Zie ook uitspraak medeverdachte ECLI:NL:RBOVE:2021:399

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08/910021-18 (P)

Datum vonnis: 2 februari 2021

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,

wonende in [woonplaats] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 november 2020 en 19 januari 2021.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie

mr. D.M. Noordzij en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D.P. Kant, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: op 8 juli 2018, al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door op [slachtoffer] te schieten, dan wel dat hij, al dan niet samen met anderen,

[slachtoffer] met de dood heeft bedreigd;

feit 2: op 8 juli 2018, al dan niet samen met anderen, 64,89 gram of 37 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;

feit 3: op 8 juli 2018, al dan niet samen met anderen, een vuurwapen voorhanden heeft gehad;

feit 4: op 8 juli 2018, al dan niet samen met anderen, wapens waarmee een misdrijf is gepleegd, heeft verstopt.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

hij op of omstreeks 08 juli 2018, te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op, althans in de

richting van, die [slachtoffer] , die zich in een rijdende auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat

hij op of omstreeks 08 juli 2018, te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes,

althans met een scherp en/of puntig voorwerp te zwaaien, althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vast te houden en/of met een vuurwapen een of meer kogels af te vuren op, althans in de richting van, die [slachtoffer] , die zich in een rijdende auto bevond;

2.

hij op of omstreeks 08 juli 2018, te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) (ongeveer) 64,89 gram, althans 37 gram, in elk geval een hoeveelheid van een middel bevattende cocaïne en/of (in totaal) (ongeveer) 8,42 gram, althans een hoeveelheid van een middel bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een (ander) middel of middelen vermeld op voornoemde lijst I, dan wel aangewezen krachtens het

vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.

hij op of omstreeks 08 juli 2018, te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava, M 70, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;

4.

hij op of omstreeks 08 juli 2018, te Enschede, in elk geval in Nederland, nadat op of omstreeks 08 juli 2018, te Enschede, in elk geval in Nederland, nadat het misdrijf was gepleegd van artikel 287 danwel 285 Wetboek van Strafrecht (doodslag dan wel bedreiging in vereniging), althans nadat enig misdrijf was gepleegd, tezamen en in

vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen, waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het

onderzoek van de ambtenaren van justitie en/of politie heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) - een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of een pistool van het merk Crvena Zastava, M70, kaliber 7.65 mm, welk(e) betrokken was/waren en/of gebruikt is/zijn bij genoemd misdrijf, aan

het zicht/naspeuring ontrokken door het in een steeg/(planten)bak aan de [straat] te Enschede te verstoppen/verbergen.

3 De voorvragen

3.1

Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.

3.2

Ontvankelijkheid officier van justitie

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie

niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat ten tijde van de aanhouding van verdachte er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om hem als verdachte van enig strafbaar feit aan te merken.

Verdachte is aangehouden in de woning aan de [adres] in Enschede, nadat getuigen hadden verklaard dat zij een aantal personen zagen rennen over de Kuipersdijk en ook dat drie personen de woning aan de [adres] waren binnengegaan. Volgens de verdediging was het op die grond voor de politie onvoldoende om verdachte, die als bezoeker aanwezig was in de woning aan de [adres] , aan te houden op verdenking van het bezit van het vuurwapen waarmee vanuit de Peugeot is geschoten. De aanhouding van verdachte was daarmee onrechtmatig en de officier van justitie dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen, omdat er ten tijde van de aanhouding van verdachte een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte bestond, waardoor de aanhouding rechtmatig was.

Oordeel van de rechtbank

Voor op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gevoerde verweren geldt een specifiek zware stelplicht. Het verweer dient uitdrukkelijk onderbouwd te worden, waarbij moet worden ingegaan op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat, nu geen van deze aspecten is onderbouwd in het door de verdediging gevoerde verweer, niet aan de stelplicht is voldaan en reeds daarom aan dit verweer kan worden voorbij gegaan.

De rechtbank verwerpt het verweer en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

3.3

Overige voorvraag

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De bewijsoverwegingen

Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

Aan verdachte (verder [verdachte] ) en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] (verder [medeverdachte 1] ),

[medeverdachte 2] (verder [medeverdachte 2] ), en [medeverdachte 3] (verder [medeverdachte 3] ) zijn de onder 2 genoemde feiten ten laste gelegd. Zij allen zijn verdachte in dit onderzoek.

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten – waarbij het onder 1 ten laste gelegde in de primaire variant – wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Meer in het bijzonder heeft de verdediging gesteld dat er geen bewijs is voor het medeplegen: er is geen nauwe en bewuste samenwerking en taakverdeling geweest tussen de verdachten. Verdachte heeft ontkend op 8 juli 2018 in de Peugeot te hebben gezeten. De verklaring die [slachtoffer] en [medeverdachte 3] hebben afgelegd, worden door de verdediging betwist.

Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de in de Peugeot aangetroffen drugs dezelfde zijn als die door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn onderzocht. Daardoor kan niet bewezen worden dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde middelen aanwezig heeft gehad.

4.3.

De bewijsoverwegingen van de rechtbank

4.3.1.

De redengevende feiten en omstandigheden

Op 8 juli 2018 is op de Westerval te Enschede vanuit een rijdende auto meerdere malen met een vuurwapen geschoten op een auto die bestuurd werd door [slachtoffer] .

Op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 6 juli 2018 werden met de telefoon van [medeverdachte 3] vanuit Enschede drie telefoongesprekken gevoerd in de Marokkaanse taal. [medeverdachte 3] nam zelf geen deel aan deze gesprekken. In deze gesprekken zei de gebruiker van de telefoon van [medeverdachte 3] dat hij problemen had met mensen van hier en vroeg hij waar het ‘ijzer’ is (de rechtbank begrijpt dat ‘ijzer’ straattaal is voor: vuurwapen). Verder zei hij naar de beller toe te komen, en zei hij: ‘geef me dat ijzer’. De ontvanger van het gesprek reageerde onder meer door te zeggen ‘broer, (…) een mattie van mij heeft hem bewaard/verstopt’.

Op de avond van 8 juli 2018 sprak [medeverdachte 3] een drugsdeal af en reed hij samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] in een witte Peugeot met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Peugeot) naar de wijk Twekkelerveld in Enschede. De Peugeot was een door [verdachte] vanaf 22 mei 2018 gehuurde auto en werd door hem gebruikt voor zijn dagelijks vervoer. Tijdens de verkoop van de drugs kwam aangever [slachtoffer] aanrijden in een grijze Opel Corsa met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Opel Corsa). Er ontstond een ruzie tussen [slachtoffer] en de inzittenden van de Peugeot, waarbij [verdachte] [slachtoffer] sloeg en [slachtoffer] met een mes richting [medeverdachte 1] stak. [slachtoffer] reed weg in de Opel Corsa en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] achtervolgden hem in de Peugeot. [verdachte] bestuurde de Peugeot, [medeverdachte 3] zat op de bijrijdersstoel en de broers [medeverdachten 1 en 2] zaten achterin. Zij reden met hoge snelheid over de Westerval in Enschede naar de snelweg de A35. [slachtoffer] zag dat de Peugeot naast hem kwam rijden en dat bijrijder [medeverdachte 3] tijdens de achtervolging zwaaide met een voorwerp dat leek op een mes. [slachtoffer] zag ook dat de bestuurder van de Peugeot onder het rijden zocht naar iets onder zijn stuur of aan de binnenkant van zijn autodeur. Bestuurder [verdachte] pakte uit een geheim vak in zijn autodeur een pistool. [verdachte] gaf het pistool aan [medeverdachte 3] . Vervolgens zag [slachtoffer] [medeverdachte 3] uit het raam hangen op de bijrijderspositie van de Peugeot met een pistool in zijn handen en werd hij vanaf korte afstand meerdere keren beschoten. De Opel Corsa werd daarbij drie keer geraakt. [slachtoffer] belde ondertussen met 112.

Na te zijn beschoten, heeft [slachtoffer] de achtervolging ingezet en is hij achter de Peugeot aangereden. Verdachten reden via de Zuiderval Enschede weer in en parkeerden vlakbij een supermarkt. Alle inzittenden, behalve bestuurder [verdachte] , stapten uit. Getuige [getuige] zag hen uitstappen en hoorde hen vloeken en zeggen ‘hoe kan dat nou’ of ‘waar is hij’. [getuige] zag dat er een donkere auto voorbij reed en hoorde een van de inzittenden roepen ‘daar is hij’, waarop verdachten weer in de auto stapten, op dezelfde plaats, waaronder [medeverdachte 3] op de bijrijdersstoel. Zij reden vervolgens achter de donkere auto aan. Beide auto’s reden over de Kuipersdijk te Enschede, waarna de Peugeot enkele honderden meters verderop in de J.P. Sweelinckstraat werd geparkeerd. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] renden de auto uit. [medeverdachte 1] en [verdachte] renden een in de buurt gelegen woning van [naam 1] binnen. [medeverdachte 2] nam het pistool mee en liep samen met [medeverdachte 3] naar de [straat] in Enschede. Er vond een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Tijdens het gesprek waarschuwde [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] dat er veel scoutoe (de rechtbank begrijpt: politie) in de buurt was. Vervolgens gaf [medeverdachte 3] de telefoon aan [medeverdachte 2] . Die kreeg van zijn broer [medeverdachte 1] de opdracht om het ‘ijzer’ snel te verstoppen. [medeverdachte 2] verstopte het pistool vervolgens in een plantenbak in een zijsteegje van de [straat] . [medeverdachte 3] legde een mes in een andere plantenbak. Enkele minuten later belde [medeverdachte 1] nogmaals met [medeverdachte 2] via de telefoon van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] vroeg zijn broer in de Marokkaanse taal waar hij het ‘ijzer’ had gelaten en [medeverdachte 2] vertelde hem dat hij het had verstopt. [medeverdachte 1] zei daarop tegen [medeverdachte 2] dat hij een ander zou sturen voor het ‘ijzer’ vannacht en dat [medeverdachte 2] zijn handen goed moest gaan wassen.

[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werden kort daarna op straat aangehouden. [medeverdachte 1] en [verdachte] werden bij de woning van [naam 1] aangehouden. Na hun aanhouding werden papieren zakken om de handen van [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangebracht ten behoeve van de opsporing van eventuele schotresten (schiethanden). Voordat dit onderzoek kon worden uitgevoerd, heeft [medeverdachte 1] deze papieren zakken van zijn (geboeide) handen verwijderd en heeft [medeverdachte 2] geprobeerd om in de zakken over zijn handen heen over te geven. Uit onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de handen van [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , leidt de rechtbank af dat op de handen van alle vier verdachten schotresten aanwezig waren. Bij [medeverdachte 1] waren minder schotresten aanwezig dan bij de andere drie verdachten.

Na onderzoek werden onder de bedieningspanelen van de voorportieren van de Peugeot geheime vakken aangetroffen. In het geheime vak in het rechter voorportier (de bijrijderspositie) werd, verdeeld over verschillende verpakkingen en sealbags, in totaal 64,89 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne aangetroffen. In één van deze sealbags zaten twee boterhamzakjes met in totaal 37 gram cocaïne en op één van deze boterhamzakjes is een vingerafdruk van [medeverdachte 1] aangetroffen. Uit onderzoek van de Peugeot blijkt dat het geheime vak in het linker voorportier (de bestuurderspositie) voldoende ruimte biedt voor een pistool ter grootte van het dienstwapen van de politie en dat dit pistool vanuit het vak van het bedieningspaneel kan worden gepakt.

De Opel Corsa is eveneens onderzocht. De rechtbank leidt uit dit onderzoek af dat er ten minste vijf keer op de Opel Corsa is geschoten. In de achterbumper en in de achterklep zaten twee kogelgaten. De linker achterband van de Opel Corsa was leeg en er zat een kogelgat in. Verder werden er kogels aangetroffen in de linker achterband, in het rubber (loopvlak) van de band links achter, en in het rubber van de achterklep van de Opel Corsa.

Het pistool dat door de politie uit de plantenbak in de [straat] is gehaald, is onderzocht. Het betreft een Crvena Zastava 70, van kaliber 7,65 mm., zijnde een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie . Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de kogels die in de Opel Corsa zijn gevonden, afgevuurd zijn uit voornoemd pistool. Ook blijkt uit dit onderzoek dat alle drie de gevonden kogels zijn afgeschoten met hetzelfde vuurwapen.

4.3.2.

De verklaringen van de verdachten

[medeverdachte 1] heeft zich in politieverhoren beroepen op zijn zwijgrecht.

[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 juli 2018 in Enschede was, dat hij niet de schutter is geweest, maar dat hij wel het wapen heeft verstopt. Via de telefoon heeft hij gehoord dat hij zijn handen moest wassen.

[medeverdachte 3] heeft in zijn laatste verhoor bij de politie verklaard dat hij op 8 juli 2018 in Enschede is geweest. Hij had die dag een afspraak met [naam 2] die drugs wilde hebben. Samen met [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is hij in de Peugeot naar [naam 2] gegaan. Nadat hij de drugs aan [naam 2] had gegeven kwam er een Opel Corsa aanrijden. De bestuurder sprak [verdachte] aan. [verdachte] is uit de auto gestapt en de bestuurder heeft [verdachte] door het geopende raam een vuistslag in het gezicht gegeven. De bestuurder heeft een mes gepakt en daarmee in de richting van [verdachte] gezwaaid. Toen [verdachte] al weer in de Peugeot zat, heeft de man met het mes in de richting van [medeverdachte 1] gestoken. Daarna is hij in de Opel Corsa gestapt en weggereden. Toen [medeverdachte 2] zag dat [medeverdachte 1] bijna werd neergestoken is hij uit de Peugeot gestapt. Later is hij ingestapt en op de bijrijdersstoel gaan zitten. [verdachte] zat achter het stuur en [medeverdachte 1] zat rechts achterin. Zij zijn achter de Opel Corsa aangegaan.

[medeverdachte 3] heeft gezien dat [medeverdachte 2] een wapen ergens uit de auto haalden en dat er vanuit het niets werd geschoten. [medeverdachte 2] heeft daarbij gezegd dat ze [slachtoffer] wilden bang maken. Zij reden zo’n vijf meter achter [slachtoffer] over de Westerval in Enschede. [medeverdachte 3] heeft ontkend dat hij degene is geweest die heeft geschoten.

[verdachte] heeft ter zitting de ten laste gelegde feiten ontkend. Weliswaar heeft hij de Peugeot gehuurd en de huurovereenkomst op 3 juli 2018 in Enschede verlengd, maar op 8 juli 2018 heeft hij niet in de Peugeot gereden. Op die dag heeft hij geblowd in de woning waarin hij is aangehouden. Hij heeft de Peugeot in de door hem gehuurde periode ook uitgeleend aan derden, maar aan wie hij op 8 juli 2018 de Peugeot heeft uitgeleend, weet hij niet meer. [slachtoffer] kent hij niet. Over de aanwezigheid van schotresten op zijn handen heeft [verdachte] verklaard dat dat kan komen omdat hij misschien iemand heeft begroet. Voor het overige heeft [verdachte] zich op gestelde vragen beroepen op zijn zwijgrecht.

De rechtbank stelt de verklaring van [verdachte] dat hij niet op 8 juli 2018 in de Peugeot heeft gezeten en niet betrokken is geweest bij de schietpartij op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld als ongeloofwaardig terzijde.

4.3.3.

Feit 1

4.3.3.1. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot feit 1

Onder feit 1 is aan [verdachte] , zakelijk weergegeven, primair ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018, tezamen en in vereniging met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door op hem te schieten vanuit een rijdende auto.

De rechtbank overweegt met betrekking het tenlastegelegde ‘medeplegen’ en ‘opzet’ als volgt.

Tezamen en in vereniging

De kwalificatie medeplegen vereist primair een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten, waarbij het accent op de samenwerking ligt en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarnaast is vereist dat de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar verlangt een beoordeling van het concrete geval.

Uit de redengevende feiten en omstandigheden volgt dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk naar een drugsdeal zijn gereden, die uitmondde in een conflict met [slachtoffer] waarbij [medeverdachte 1] bijna met een mes door [slachtoffer] gestoken werd. Vervolgens hebben [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk [slachtoffer] achtervolgd door Enschede, om zich te wreken. Het pistool is door bestuurder [verdachte] uit het geheime vak in het linker voorportier gehaald en aan bijrijder [medeverdachte 3] gegeven. De rechtbank leidt hieruit af dat in de Peugeot, voorafgaande aan het schieten, moet zijn gesproken over het (gebruik van het) pistool en dat verdachten daarom wisten wat er zou kunnen gebeuren. Alle inzittenden hadden de tijd en mogelijkheid om het schieten te voorkomen. Desondanks is ten minste vijf keer vanuit de Peugeot in de richting van [slachtoffer] geschoten. Nadat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] kwijt waren geraakt op de snelweg, zijn zij gestopt op een parkeerplaats en hebben zij overlegd waar [slachtoffer] kon zijn gebleven. Geen van de vier verdachten heeft zich op dat moment gedistantieerd. Integendeel, op het moment dat zij de auto van [slachtoffer] vervolgens langs zagen rijden, zijn ze alle vier weer ingestapt en vervolgens opnieuw achter hem aangereden, wetende dat er zojuist vanuit de auto met een vuurwapen op hem was geschoten. Aangekomen op de Kuipersdijk te Enschede, hebben ze zich opgesplitst, waarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op telefonische instructie van [medeverdachte 1] , het gebruikte pistool hebben verstopt.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het schieten vanuit de Peugeot in de richting van [slachtoffer] sprake van onderling uitwisselbare rollen.

Naast deze gezamenlijke uitvoeringshandelingen heeft [verdachte] afzonderlijk een bijdrage van voldoende gewicht geleverd bij het plegen van het delict doordat hij de door hem gehuurde Peugeot ter beschikking heeft gesteld en als bestuurder van die Peugeot de Opel Corsa waarin [slachtoffer] reed, heeft achtervolgd en vervolgens die Peugeot in zodanige positie heeft gebracht dat vanuit de auto ten minste vijf keer in de richting van [slachtoffer] kon worden geschoten. Daarnaast heeft [verdachte] het pistool uit het geheime vak in zijn autodeur gehaald en aan [medeverdachte 3] gegeven.

Opzet

De rechtbank is van oordeel dat verdachten, door vanuit een met hoge snelheid rijdende auto op een andere met hoge snelheid rijdende auto te schieten, de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven hebben geroepen en deze kans ook bewust hebben aanvaard. Het meermaals met een vuurwapen in de richting schieten van iemand is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het doden van iemand. Daar komt bij dat verdachten, door de auto van [slachtoffer] meerdere malen te beschieten op de autoweg, de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een zwaar ongeval als gevolg van schade aan de auto bewust hebben aanvaard. Zo is de achterband van de Opel Corsa lek geschoten, hetgeen een klapband en verlies van de macht over het stuur tot gevolg had kunnen hebben, met alle gevolgen van dien voor [slachtoffer] en eventuele andere weggebruikers. Dat [slachtoffer] nog leeft, is niet aan de gedragingen van verdachten te danken.

Om deze redenen acht de rechtbank het opzet van verdachten, in voorwaardelijke zin, gericht op het doden van [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen.

4.3.3.2. De conclusie van de rechtbank met betrekking tot feit 1

Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde feit 1 primair heeft begaan.

4.3.4.

Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 2

Aan [verdachte] is, samengevat, ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018 samen met anderen of alleen, opzettelijk aanwezig had 64,89 gram, althans 37 gram cocaïne en/of 8,42 gram heroïne.

Uit de redengevende feiten en omstandigheden volgt dat in een geheim vak in het voorportier van de door [verdachte] gehuurde Peugeot verdeeld over verschillende verpakkingen en sealbags, in totaal 64,89 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne is aangetroffen. De aangetroffen verdovende middelen zijn onderzocht door het NFI, dat heeft vastgesteld dat het om cocaïne en heroïne ging. Op een van de verpakkingen (boterhamzakjes) zat een vingerafdruk van [medeverdachte 1] .

Om het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde verdovende middelen bewezen te kunnen verklaren, is vereist dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de (aanmerkelijke kans op) aanwezigheid van de verdovende middelen. Er hoeft geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen en evenmin is noodzakelijk dat deze ook daadwerkelijk aan de verdachte toebehoren. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen, is conform hetgeen hiervoor over medeplegen is overwogen, een gezamenlijke machtsuitoefening noodzakelijk. De verdachte en mededaders moeten gezamenlijk afweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Het accent in de beoordeling ligt op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte, welke van voldoende gewicht moet zijn. De enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd zijn niet zonder meer voldoende om medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen bewezen te verklaren.

Nu de tenlastegelegde verdovende middelen zich bevonden in een geheim vak van de door [verdachte] gehuurde en dagelijks gebruikte Peugeot, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de vereiste wetenschap had van de (aanmerkelijke kans op) aanwezigheid van de verdovende middelen in de Peugeot. De verdovende middelen bevonden zich in de machtssfeer van [verdachte] , nu deze zijn aangetroffen direct nadat [verdachte] de Peugeot had bestuurd. De wetenschap van deze aanwezigheid van verdovende middelen, deelt [verdachte] met medeverdachte [medeverdachte 1] . Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat de vingerafdruk van [medeverdachte 1] op een boterhamzakje is aangetroffen, waarin een deel van de verdovende middelen waren verpakt. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat [medeverdachte 1] deze verdovende middelen moet hebben vastgepakt. De verdovende middelen bevonden zich allemaal in hetzelfde geheime vak in de Peugeot. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] kort voordat de verdovende middelen zijn aangetroffen samen met [verdachte] in de Peugeot heeft gereden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in totaal 64,89 gram cocaïne en 8,42 gram heroïne aanwezig heeft gehad.

4.3.5.

Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 3

Aan [verdachte] is, samengevat, ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018 samen met anderen of alleen, een pistool type Crvena Zastava M 70 kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.

Uit de redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] zich, samen met zijn medeverdachten, in de Peugeot bevond toen van daaruit werd geschoten met het pistool, zijnde een vuurwapen van het type Crvena Zastava M 70 kaliber 7.65 mm, in de richting van de Opel Corsa van [slachtoffer] . Reeds op basis hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen een pistool type Crvena Zastava M 70 kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.

4.3.6.

Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 4

Aan [verdachte] is, samengevat, ten laste gelegd dat hij op 8 juli 2018 nadat een misdrijf was gepleegd, samen met anderen of alleen, voorwerpen waarmee dat misdrijf was gepleegd heeft verborgen door een mes en het pistool te verstoppen.

De rechtbank spreekt [verdachte] vrij voor het ten laste gelegde verstoppen van het mes. Immers, het bewezenverklaarde misdrijf onder feit 1 primair is niet gepleegd met een mes, maar betreft een poging doodslag door met een vuurwapen kogels af te vuren.

Uit de redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] na het schietincident naar de woning van [naam 1] is gerend. Uit het dossier blijkt niet dat, of op welke wijze, [verdachte] zich met het verstoppen van het pistool heeft bemoeid. De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van dit feit, vanwege het ontbreken van bewijs.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1. primair

hij op 8 juli 2018 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] die zich in een rijdende auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op 8 juli 2018 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 64,89 gram van een middel bevattende cocaïne en in totaal 8,42 gram van een middel bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.

hij op 8 juli 2018 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava, M 70, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 2 jo 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 jo 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;

feit 2 het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod ;

feit 3 het misdrijf: medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie .

6. De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7 De op te leggen straf of maatregel

7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met het beperkte strafblad van [verdachte] en de omstandigheid dat hij recent een baan heeft. Het opleggen van een vrijheidsstraf zou zijn toekomst ernstig verstoren, zo niet blokkeren. [verdachte] is bereid voorwaarden bij een voorwaardelijke straf te aanvaarden. Verder heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de termijn die sinds de aanhouding van [verdachte] is verstreken. De ontstane vertraging is niet louter aan [verdachte] te wijten.

7.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.

De feiten

Verdachte heeft zich op 8 juli 2018 met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door vanuit een rijdende auto een wapen te richten en ten minste vijf keer te schieten in de richting van de auto waarin [slachtoffer] reed. Verdachte is degene geweest die de auto heeft bestuurd tijdens het schieten.

Na een conflict, gevolgd door een in een Enschedese wijk begonnen achtervolging van [slachtoffer] , heeft verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten vanuit een met hoge snelheid rijdende auto meerdere keren geschoten in de richting van de auto van [slachtoffer] , die daardoor op dat moment doodsangsten moet hebben uitgestaan. Het is letterlijk levensgevaarlijk gedrag door op een zomerse zondagavond op een van de uitvalswegen in Enschede, vanuit een circa 130 kilometer per uur rijdende auto te schieten op een andere hard rijdende auto, waarbij niet valt uit te sluiten dat op dat moment meer weggebruikers aanwezig waren. Verdachte en zijn mededaders hebben willens en wetens het risico genomen dat ook medeweggebruikers slachtoffer van de schietpartij konden worden. Na het schieten op de Westerval heeft nog via de N35 en de binnenstad van Enschede een verdere achtervolging plaatsgevonden.

Verdachte en zijn mededaders hebben na een ruzie met [slachtoffer] gezamenlijk hem bewust opgezocht en achtervolgd. Met het schieten hangend vanuit het raam van een rijdende auto in de richting van een andere auto hebben verdachte en zijn mededaders een groot risico genomen. Weliswaar is er geschoten in de onderkant van de auto van [slachtoffer] , maar dat het enkel bij een drietal kogelgaten in de onderkant van de auto is gebleven en [slachtoffer] noch mogelijke andere weggebruikers schade en letsel hebben gekregen, mag een wonder heten.

Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte als bestuurder van de auto zwaar aan. Hij had het in zijn macht om de auto te achtervolgen én ook, om bij het tevoorschijn halen van het wapen, gas te minderen en af te zien van de achtervolging. Het tegendeel is echter gebleken.

Ook hebben verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne. Een hoeveelheid die er op wijst dat sprake is van drugshandel.

Het schietincident heeft ook zijn oorsprong in een conflict gerelateerd aan de drugshandel. Een wereld waarin het vanzelfsprekend lijkt te zijn dat jonge mannen met een vuurwapen rondlopen en ook de mogelijkheid hebben om een vuurwapen te regelen, er niet voor terugdeinzen om het vuurwapen te hanteren en daar ook lichtvaardig mee omgaan. Het baart de rechtbank zorgen dat nog relatief jonge verdachten een dergelijke agressieve wijze van conflictoplossing hanteren bij een geschil en daarvoor zelfs vanuit het westen van het land naar het oosten willen komen.

Delicten als deze schokken de rechtsorde en wekken gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving op. Daarnaast brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt het gevoelens van onveiligheid. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.

De persoon van verdachte

Over de persoon van verdachte is niet veel bekend. Het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport is op 19 september 2018 op de griffie van de rechtbank ontvangen. De reclassering heeft beschreven dat aangezien verdachte een ontkennende verdachte is, zij geen goed zicht heeft kregen op de risicofactoren. Omdat verdachte zelf geen problemen ervaart en geen meerwaarde in hulpverlening en reclasseringsinterventies ziet, acht de reclassering reclasseringsbemoeienis niet geïndiceerd. De reclassering acht de kans op recidive laaggemiddeld en het risico op het onttrekken aan op te leggen voorwaarden als gemiddeld.

Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een baan heeft in een zorgcentrum en bij zijn vader woont, voor wie hij ook mantelzorger is.

Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 december 2020 blijkt dat verdachte op 1 december 2020 een strafbeschikking van de officier van justitie te Rotterdam heeft gekregen.

De redelijke termijn

Als uitgangpunt geldt dat het geding, behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen.

Verdachte is op 9 juli 2018 in verzekering gesteld. Op 12 oktober 2018 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht en is het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot 7 januari 2019, alwaar de rechtbank onderzoekswensen van de verdediging heeft toegewezen en de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen.

Op 20 juni 2019 is de behandeling hervat, maar heeft geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden omdat de rechter-commissaris nog niet alle getuigen had gehoord. Op

6 december 2019 heeft de rechter-commissaris bericht dat het niet is gelukt de twee getuigen te traceren/op te halen en dat de rechter-commissaris het onderzoek sluit. De zaak is vervolgens aangebracht op de zitting van 23 april 2020, maar vanwege de uitbraak van het coronavirus heeft geen inhoudelijke behandeling kunnen plaatsvinden. Evenmin heeft op de zitting van 24 november 2020 de inhoudelijke behandeling kunnen plaatsvinden omdat verdachte vanwege verkoudheidsklachten een coronatest moest ondergaan. Op 19 januari 2021 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Op 2 februari 2021 wijst de rechtbank vonnis.

Gezien het vorenstaande verloop en de redenen voor vertraging van de inhoudelijke behandeling die deels in de risicosfeer van verdachte liggen, is de rechtbank van oordeel dat met de gevolgde gang van zaken geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

De straf

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en drie maanden moet worden opgelegd.

De voorlopige hechtenis van verdachte

Op 19 september 2018, 12 oktober 2018 en 19 januari 2021 is de voorlopige hechtenis van verdachte voor bepaalde tijd geschorst, laatstelijk tot de dag en het tijdstip van de uitspraak, te weten 2 februari 2021 om 13.15 uur. De voorlopige hechtenis is derhalve met ingang van 2 februari 2021 om 13.15 uur weer van kracht.

Gezien de bewezenverklaarde feiten en het feit dat de gronden voor de voorlopige hechtenis naar het oordeel van de rechtbank nog steeds aanwezig zijn, ziet de rechtbank thans geen redenen om het bevel voorlopige hechtenis op te heffen.

8 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47 en 57 Sr.

9 De beslissing

De rechtbank:

ontvankelijkheid

- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;

bewezenverklaring

- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 primair: medeplegen van poging tot doodslag;

feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod ;

feit 3: medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 3 (drie) maanden;

- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. H. Stam en

mr. A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.

Mrs. Stam en Van Diggele zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Zie bewijsmiddel nummers 19 en 20.

Nummer 30938498, SIN AACN4610NL.

SIN AAKN3423NL.

SIN AAHN9443NL.

SIN AAHN9442NL.

SIN AAHN9470NL.

Zie bewijsmiddel nummer 24.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature