Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek tot vernietiging erkenning: verzoeker niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer: C/08/242244 / FA RK 20-9

beschikking van 26 mei 2020

inzake

[verzoeker] ,

verder te noemen: [verzoeker] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoeker,

advocaat: mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn,

en

[belanghebbende 1] ,

verder te noemen: de erkenner,

wonende te [woonplaats 2] ,

belanghebbende,

[belanghebbende 2] ,

verder te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats 2] ,

belanghebbende,

[belanghebbende 3] ,

hierna te noemen: [belanghebbende 3] ,

handelende voor zich als executeur in de hierna te noemen nalatenschap,

wonende te [woonplaats 3] ,

belanghebbende / informant,

advocaat: mr. D.W.J. Weijs,

[belanghebbende 4] ,

hierna te noemen: [belanghebbende 4] .

wonende te [woonplaats 3] ,

belanghebbende / informant,

advocaat: mr. D.W.J. Leijs,

Het procesverloop

Bij op 3 januari 2020 ter griffie ingekomen verzoek, met bijlagen, heeft [verzoeker] verzocht de erkenning van het vaderschap te vernietigen, het vaderschap gerechtelijk vast te stellen, de geslachtsnaam te wijzigen en een verklaring voor recht inzake erfgenaamschap.

Verder zijn ter griffie van de rechtbank ingekomen:

op 28 februari 2020 een verweer van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] tegen het verzoek;

op 5 maart 2020 een akte overlegging producties van [verzoeker] ;

op 9 maart 2020 een akte overlegging producties van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] ;

op 9 maart 2020 een akte overlegging producties van [verzoeker] .

De mondelinge behandeling heeft op 11 maart 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;

- [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] , bijgestaan door hun advocaat.

De vaststaande feiten

Op [1978] is als kind van de moeder te [plaats 1] geboren [verzoeker] . De erkenner heeft dit kind op 18 maart 1988 erkend.

Volgens een DNA-analyse van Consanguinitas van 15 september 2016 is [A] (met een kans van 99,997%) de biologische vader van [verzoeker] .

[A] , geboren te [plaats 1] op [1944] , hierna te noemen erflater, is overleden te [plaats 2] op [2019] . Erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [B] , geboren te [plaats 3] ( [land] ) op [1954] . [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] zijn kinderen van erflater.

Blijkens de verklaring van erfrecht van 26 november 2019 heeft erflater (primair) zijn kinderen [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] als zijn enige erfgenamen achtergelaten, ieder voor de helft. De echtgenote is uitgesloten van erfopvolging, onverlet haar eventuele andere wettelijke rechten van afdeling 4.3.2 van het Burgerlijk Wetboek.

Het verzoek

[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking:

I. de erkenning van [verzoeker] door de erkenner te vernietigen;

II. vast te stellen dat erflater de juridische vader is van [verzoeker] ;

III. vast te stellen dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij de geslachtsnaam van erflater zal hebben;

IV. voor recht te verklaren dat [verzoeker] erfgenaam is van erflater;

V. een zodanige beslissing te nemen te nemen als de rechtbank juist acht.

Het verweer

[belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] hebben de rechtbank gevraagd [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn vorderingen (bedoeld zal zijn: verzoeken) te verklaren althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

De beoordeling

Wie zijn belanghebbenden

Het rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] als belanghebbenden moeten worden aangemerkt in het verzoek met betrekking tot de vernietiging van de erkenning alsmede het verzoek tot gerechtelijke vaststelling. Ingevolge het bepaalde in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de door [verzoeker] verzochte vernietiging van de erkenning niet rechtstreeks betrekking op rechten of verplichtingen van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] in de zin van artikel 798 Rv . [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als belanghebbenden worden aangemerkt voor wat betreft dit verzoek. Dit ligt anders ten aanzien van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling. Ten aanzien van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling zijn [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] op basis van het Procesreglement wel belanghebbenden aangezien [A] inmiddels is overleden.

Dit betekent dat de rechtspositie van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] anders is voor wat betreft de verschillende verzoeken van [verzoeker] . Hieraan doet niet af dat [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] op 22 januari 2020 een brief van deze rechtbank hebben ontvangen waarin zij een verweertermijn hebben gekregen. De rechtbank merkt [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] wel aan als informanten omdat de reden van het verzoek tot vernietiging van erkenning te maken heeft met de band die [verzoeker] heeft met de overleden vader van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] .

Vernietiging van de erkenning

Gelet op het bovenstaande en om proceseconomische redenen behandelde de rechtbank eerst het verzoek tot vernietiging van de erkenning.

Het wettelijk kader

Op grond van artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning indienen als de erkenner niet de biologische vader is. Blijkens lid 4 van bovengenoemd artikel moet dit gebeuren binnen drie jaar nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet de biologische vader is.

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de erkenner niet de biologische vader is van [verzoeker] ; er is namelijk een rechtsgeldige DNA-test waaruit blijkt dat met 99,997% zekerheid [A] (de erflater) de biologische vader is van [verzoeker] .

Niet in geschil is dat [verzoeker] reeds tijdens zijn minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat de erkenner niet zijn biologische vader is. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning buiten de hiervoor genoemde termijn is ingediend. In principe is [verzoeker] derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Deze niet-ontvankelijkheid kan worden gerepareerd indien het hanteren van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde familie- en gezinsleven.

De ontvankelijkheid van [verzoeker] in het verzoek

Gelet op alle omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn geen ontoelaatbare inmenging oplevert in het familie- en gezinsleven van [verzoeker] . De rechtbank overweeg daartoe als volgt.

De termijn in artikel 1:205 lid 4 BW is van openbare orde. Het heeft als doel rechtszekerheid te waarborgen en de bescherming van de belangen van het kind. Hoewel het stellen van een termijn in beginsel geen onrechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM oplevert, kan het vasthouden van een dergelijke termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een inmenging in het familie- en gezinsleven opleveren.

Uit de jurisprudentie blijkt dat om van een ontoelaatbare inmenging in familie- en gezinsleven te spreken, alle belanghebbenden dienen in te stemmen met het verzoek. Aan deze eis is in dit geval voldaan, nu alle belanghebbende met het verzoek instemmen. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat er naast de instemming van alle belanghebbenden, ook bijkomende omstandigheden aanwezig moeten zijn. Dit kan bijvoorbeeld zijn:

- als het kind verkeerd is geïnformeerd door een overheidsinstantie met betrekking tot de wijze van vernietiging van de erkenning (bijvoorbeeld door de gemeente);

- als het kind belemmerd is / wordt in zijn of haar zoektocht naar de biologische waarheid;

- als anderen dan de rechtstreekse belanghebbenden ook instemmen met het verzoek; of

- als het kind heeft kunnen aantonen dat hij of zij psychologisch onder de erkenning lijdt.

Naar het oordeel van rechtbank zijn dergelijke bijkomende omstandigheden in dit geval onvoldoende gesteld dan wel onderbouwd. Hoewel [verzoeker] een brief van een psycholoog heeft overgelegd, betreft dit een brief uit 2019 welke gaat om het vastleggen van een afspraak. Dat verklaart niet waarom [verzoeker] niet eerder actie heeft genomen in de 18 jaar daarvoor. Bovendien heeft [verzoeker] niet gesteld dat het bestaan van de erkenning de psychologische problemen heeft veroorzaakt, noch heeft hij kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk eronder heeft geleden. Hetzelfde geldt met betrekking tot de brief van de maatschappelijk werker van 4 januari 2019 (productie 6 bij het verzoek), waarin de maatschappelijk werker aangeeft dat [verzoeker] al geruime tijd bij haar in behandeling is/was en dat zij van mening is dat een achternaamswijzing bevorderlijk zal zijn voor het herstel van [verzoeker] . De rechtbank acht dit echter onvoldoende verklaring voor waarom [verzoeker] niet eerder actie heeft ondernomen.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] meerdere momenten heeft gehad waarop hij de stap tot het officieel regelen van de vernietiging van de erkenning had kunnen zetten, bijvoorbeeld het moment dat hij voor het eerst contact zocht met zijn toen vermoedelijke biologische vader, het moment dat hij opnieuw contact zocht met zijn biologische vader, het moment dat hij ging trouwen (en zijn eigen geboorteakte onder ogen heeft gekregen), het moment dat hij zelf kinderen kreeg, het moment dat de DNA-test resultaten terugkwamen of het moment dat hij voor het eerst contact zocht met een advocaat. Al deze momenten zijn inmiddels (ruim) meer dan drie jaar geleden gebeurd.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de schending van de termijnoverschrijding niet opweegt tegen het belang van rechtszekerheid. De rechtbank zal [verzoeker] daarom niet-ontvankelijk in zijn het verzoek tot vernietiging van de erkenning verklaren.

De overige verzoeken

Nu [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, komt de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van de overige verzoeken niet toen. De rechtbank zal [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaren in zijn overige verzoeken.

De proceskoten

De rechtbank zal bepalen dat ieder de eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:

I. verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;

II. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. I. Sumner, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature