Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Terugvordering uitkering Participatiewet; het buiten medeweten van eiseres rechtstreeks opvragen van bankafschriften bij de bank is in de gegeven omstandigheden in strijd met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Sprake is van een niet gerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiseres; de uit de bankafschriften verkregen gegevens moeten worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs en mochten niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd; beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/884

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt,

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: R. Bouwmeester.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de maanden november en december 2014, januari, maart, april, mei, september, oktober en december 2015, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus en oktober 2016, maart, april, mei, juli, augustus, september, oktober en november 2017 en januari 2018. In dit besluit is tevens de te veel uitbetaalde uitkering tot een bedrag van € 6.917,45 bruto (de periode van 1 november 2014 tot en met 30 november 2017) en een bedrag van € 70,- netto (januari 2018) van eiseres teruggevorderd.

Bij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020 door een enkelvoudige kamer van deze rechtbank. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft bij brief van 12 februari 2020 het onderzoek heropend en de procedure met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de meervoudige kamer verwezen.

Nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Eiseres ontvangt met ingang van 30 augustus 2006 een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande.

1.2

Verweerder heeft op 10 augustus 2017 een anonieme tip over eiseres ontvangen. In deze tip is vermeld dat eiseres, ondanks dat ze aan beide handen is geopereerd, wel op haar kleinkinderen past, wandelt, fietst en met tassen sjouwt. Verder zou eiseres met schoon-maakwerkzaamheden enkele honderden euro’s per maand verdienen. Ook zou eiseres ten onrechte verschillende toeslagen ontvangen. Zij staat alleen op het woonadres ingeschreven, maar haar dochter zou bij haar in wonen. Ten slotte zouden eiseres en haar inwonende dochter werken bij het bij naam genoemde restaurant van haar schoonzoon. Zij zouden in dit restaurant in de weekenden werkzaamheden verrichten in de bediening en in de keuken.

1.3

Naar aanleiding van deze tip heeft een administratief vooronderzoek plaatsgevonden.

Blijkens de rapportage van dit vooronderzoek van 25 september 2017 heeft onderzoek bij de Belastingdienst geleerd dat eiseres een bankrekening bij de ING Bank heeft, dat eindigt op [nummer 1] . Dit rekeningnummer is bij het programma Economie, Werk & Onderwijs (EWO) van de gemeente Enschede bekend. Verder is bij Vitens onderzoek gedaan naar het waterverbruik van eiseres. Daaruit is naar voren gekomen dat eiseres over de periode van 19 juni 2015 tot 30 mei 2016 een verbruik heeft gehad dat (omgerekend naar een jaarverbruik) 16 m³ hoger is dan de voor haar geldende norm van 50 m³ voor een volwassene. Over de periode van

30 mei 2016 tot 2 juni 2017 is het verbruik van eiseres (omgerekend naar een jaarverbruik)

7 m³ hoger geweest dan de norm. De bankrekeningnummers (eindigend op [nummer 2] en [nummer 3] ), waarvan eiseres blijkens opgave van Vitens het waterverbruik betaalt, zijn niet bekend bij EWO. De rapporteur heeft aan het eind van de rapportage, vanwege het feit dat de tipgever goed op de hoogte lijkt te zijn van de situatie van eiseres, aangegeven het gevoel te hebben dat sprake zou kunnen zijn van fraude, ondanks dat bij het administratief vooronderzoek niet veel gegevens naar voren zijn gekomen (alleen de onbekende rekeningnummers en een iets hoger waterverbruik dan de norm).

1.4

Verweerder heeft op 9 januari 2018 aan de Sociale Recherche Twente (SRT) opdracht gegeven om onderzoek te doen.

1.5

De SRT heeft op 25 juni 2018 een rapport uitgebracht. Uit dit rapport volgt dat in de periode van 11 maart tot en met 25 maart 2018 gedurende drie weekenden waarnemingen zijn verricht bij het restaurant van de schoonzoon van eiseres, maar dat eiseres en haar dochter aldaar niet zijn aangetroffen. Met betrekking tot het waterverbruik is gebleken dat, hoewel het verbruik boven de norm ligt, het verbruik te laag is om te kunnen concluderen dat eiseres niet de enige bewoner van het woonadres is. Verder zijn van het rekeningnummer eindigend op [nummer 1] bij de ING Bank de bankafschriften over de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 februari 2018 opgevraagd. Daaruit is gebleken dat eiseres een bedrag van € 5.908,- van dochter [naam 1] heeft ontvangen en dat zij aan [naam 1] en haar andere dochter [naam 2] bedragen van respectievelijk € 470,- en € 190,- heeft betaald.

Op 4 april 2018 heeft één van de SRT-rapporteurs met eiseres gesproken. Eiseres heeft in dit gesprek verklaard dat zij vanaf 26 juni 2015 alleen op haar adres woont en dat haar dochter [naam 1] in Gronau woonachtig is. Eiseres is in december 2016 en maart 2017 aan haar handen geopereerd. Vanwege de medische klachten van eiseres zijn haar dochters regelmatig bij haar. Met betrekking tot de transacties tussen eiseres en haar dochters heeft eiseres verklaard dat zij over en weer wel eens wat voor elkaar betalen. Met betrekking tot de onbekende bankrekeningnummers heeft eiseres verklaard dat het nummer eindigend op [nummer 2] een oude bankrekening betreft, waarop zij de kinderbijslag ontving. Deze bankrekening heeft zij al een lange tijd niet meer. Het rekeningnummer eindigend op [nummer 3] is eiseres niet bekend. Met betrekking tot de schoonmaakwerkzaamheden heeft eiseres verklaard dat zij daar, gelet op haar handen, niet toe in staat is en over het restaurant heeft eiseres verklaard dat zij daar ongeveer drie keer is geweest om te eten.

Na het gesprek met eiseres heeft de SRT bij de ING Bank aanvullend de bankafschriften van de bankrekening van eiseres, eindigend op [nummer 1] , opgevraagd over de periode van 6 oktober 2014 tot en met 31 december 2015. Verder heeft de SRT schriftelijke vragen gesteld aan eiseres over verschillende transacties die blijken uit de bankafschriften over de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 februari 2018.

De SRT maakt verder melding van het feit dat ook van de rekeningnummers, eindigend op [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , bankafschriften bij respectievelijk de Rabobank ( [nummer 2] ) en de ING Bank ( [nummer 3] en [nummer 4] ) zijn opgevraagd. De Rabobank heeft in reactie daarop laten weten dat dit rekeningnummer bij de Rabobank niet bekend is. De ING Bank heeft van voormelde rekeningnummers de bankafschriften toegezonden. Gebleken is dat het rekeningnummer, eindigend op [nummer 3] , op naam van een derde staat die bij verweerder geheel onbekend is. Het rekeningnummer, eindigend op [nummer 4] , staat op naam van dochter [naam 2] .

Met betrekking tot de gestelde schoonmaakwerkzaamheden heeft de SRT in het rapport vermeld dat in de tip niet is aangegeven op welke tijdstippen en op welke adressen eiseres werkzaamheden zou hebben verricht. De informatie is te summier bevonden om daar onderzoek naar te doen. Daarbij is gebleken dat ten tijde van het gesprek met de SRT de rechterarm van eiseres in het gips zat, waardoor het aannemelijk is geacht dat eiseres niet in staat is om schoonmaakwerkzaamheden of werkzaamheden in het restaurant te verrichten.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat uit het verrichte onderzoek is gebleken dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet dan wel niet tijdig door te geven dat zij op haar bankrekening periodieke inkomsten in de vorm van stortingen van haar dochters heeft ontvangen.

Het juridisch kader

3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.

Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw is verweerder bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is verweerder ingevolge artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw gehouden de bijstand te herzien, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.

Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

In artikel 8, eerste lid, van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Het oordeel van de rechtbank

4. Het besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is een belastend besluit waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.

De vraag ligt dan ook voor of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de maanden waarop de herziening betrekking heeft, de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de stortingen op haar bankrekening niet bij verweerder te melden.

5. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om haar bankafschriften op te vragen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de anonieme tip op enige vorm van waarheid berustte.

6. De rechtbank overweegt in dit verband dat op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verweerder op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2615). Het primaire standpunt van eiseres leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.

7. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM heeft gehandeld door de bankafschriften rechtstreeks bij de bank en niet (eerst) bij haar op te vragen. Het door verweerder rechtstreeks bij de bank opvragen van bankafschriften van eiseres en haar dochter vormt een ernstige inbreuk op het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM . Deze inbreuk is volgens eiseres niet in overeenstemming met het tweede lid van artikel 8 van het EVRM. De grenzen van de bevoegdheid van verweerder worden tevens beperkt door de artikelen in hoofdstuk 5 van de Awb . Op grond van het samenstel van regels moet het opvragen van bankafschriften voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daar wordt in het geval van eiseres niet aan voldaan, aldus eiseres.

8. Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2019 overweegt de rechtbank dat bij de vraag of bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, bij besluitvorming of de toetsing daarvan in een bestuursrechtelijke procedure mag worden gebruikt, slechts van belang is of dat bewijs naar Nederlands recht, daaronder begrepen het in Nederland geldende internationale en Europese recht, rechtmatig is verkregen. Zoals hiervoor al is overwogen, is verweerder op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Daarbij moet wel voldoende acht worden geslagen op de waarborgen zoals die onder andere verankerd liggen in artikel 8 van het EVRM .

9. Tussen partijen is niet in geschil dat het door verweerder bij de bank opvragen van bankafschriften van eiseres een inbreuk op het recht op respect voor haar privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM vormt. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of die inbreuk in overeenstemming is met artikel 8, tweede lid, van het EVRM .

10. Op grond van vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 oktober 2016, 61838/10, Vukota‑Bojić v. Zwitserland, overwegingen 60, 66, 67 en 68) is een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van het EVRM alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke wettelijke grondslag en het gebruik van die grondslag kan worden voorzien. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de inbreuk een legitiem doel dient. Ten slotte moet de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, waarbij van belang is dat de inbreuk voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

11. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld voormelde uitspraak van de CRvB van

6 augustus 2019) biedt de in artikel 53a van de Pw vermelde onderzoeksbevoegdheid een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM .

12. De bankafschriften van eiseres zijn opgevraagd met het doel om vast te stellen of zij recht had op een bijstandsuitkering. Dit doel kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder ook moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Dit doel is gerechtvaardigd.

13. Wat resteert is de vraag of de inmenging in het privéleven van eiseres voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In dat verband dient beoordeeld te worden of het gebruikte onderzoeksmiddel in verhouding staat tot het doel en of verweerder een voor eiseres minder ingrijpend middel ten dienste stond om het recht op bijstand van eiseres te onderzoeken.

14. Verweerder heeft aangegeven dat de bankafschriften direct bij de bank zijn opgevraagd en niet (eerst) bij eiseres zelf, omdat dit de vaste werkwijze is van de SRT. De SRT kan de betrokkene dan in een gesprek onverwacht met de bankgegevens confronteren.

15. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde belang om eiseres onverwacht met de verkregen bankgegevens te kunnen confronteren geen rechtvaardiging vormt voor de forse inbreuk die op het privéleven van eiseres is gemaakt. Verweerder heeft zonder medeweten van eiseres over een lange periode (in eerste instantie van 1 januari 2016 tot en met 18 februari 2018) haar bankafschriften bij de bank opgevraagd. Niet valt in te zien waarom verweerder de bankafschriften niet (eerst) bij eiseres zelf heeft opgevraagd en waarom niet kon worden volstaan met het opvragen van de afschriften over een kortere periode. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat uit het administratief vooronderzoek, en het daarop volgende onderzoek van de SRT, nauwelijks voor eiseres belastende feiten naar voren zijn gekomen. Dat het noodzakelijk was om eiseres onverwacht te confronteren met de verkregen gegevens volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het mogelijk is om bankafschriften te manipuleren, maar heeft niet geconcretiseerd hoe dit dan gebeurt en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding was om hier in het geval van eiseres voor te vrezen.

16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op een minder ingrijpende wijze dan nu is gebeurd om informatie had kunnen vragen om het recht op bijstand van eiseres te kunnen vaststellen. Verweerder had eiseres zelf kunnen benaderen met het verzoek om informatie en had de periode waarover de informatie werd opgevraagd (in eerste instantie) kunnen beperken. Indien en voor zover eiseres in gebreke zou zijn gebleven om de gevraagde informatie aan te leveren, had verweerder zich daarna alsnog tot de bank kunnen wenden. Het buiten medeweten van eiseres rechtstreeks opvragen van de bank-afschriften bij de bank is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden in strijd met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel.

17. Nu sprake is van een niet gerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiseres, moeten de uit de bankafschriften verkregen gegevens worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2018:3205) overweegt de rechtbank dat het gebruik van (onrechtmatig) verkregen bewijs slechts dan niet is toegestaan als de daartoe verkregen bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Daarvan is in dit geval sprake. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang. Het uitgangspunt is dat bij het opvragen van bankafschriften sprake moet zijn van een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Aan dat uitgangspunt wordt alle kracht ontnomen, als verweerder de bevindingen uit de onrechtmatig verkregen bankafschriften niettemin zou mogen meenemen bij de beoordeling van het recht op bijstand. Dit bewijs in rechte toelaten zou in dit geval dan neerkomen op een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM .

18. Uit het vorenstaande volgt dat de bankgegevens niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd hadden mogen worden. Omdat de bankgegevens de kern vormen van het bestreden besluit blijft er onvoldoende over om verweerders standpunt zelfstandig te dragen.

19. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft als aan het bestreden besluit en dat dit gelet op de aard van het gebrek niet meer kan worden hersteld.

20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De door eiseres gemaakte reiskosten komen tot een bedrag van € 16,80 voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt aldus € 2.116,80.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.116,80.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. W.R.H. Lutjes en

mr. M.I. van Meel, leden, in aanwezigheid van H. Blekkenhorst, griffier.

Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak voorzitter

mede te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature