Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Financieringsovereenkomst. Borgtocht. Bedrijfsuitoefening. Art. 1:88 lid 5 BW. Bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/218192 / HA ZA 18-241

Vonnis van 31 juli 2019

in de zaak van

de coöperatie

COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. T.J. Schölvinck te Amsterdam.

Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 1 augustus 2018

het proces-verbaal van comparitie van 26 september 2018

het proces-verbaal van de voortgezette comparitie van 28 november 2018

de conclusie van repliek van 20 maart 2019

de conclusie van dupliek van 15 mei 2019

de antwoordakte van Rabobank overlegging producties van 27 mei 2019

1.2.

Vonnis is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1.

T.E.J.O. Groothandel in Vleesprodukten B.V. (hierna: T.E.J.O.) produceerde en verhandelde vleesproducten en vleeswaren.

2.2. 3

BG Holding B.V. (hierna: 3BG) is op 31 augustus 2012 opgericht door [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) en Lipe Holding B.V. (hierna: Lipe). Ook waren [onderneming 1] en Lipe bestuurder van 3BG.

2.3.

[gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming 1] .

2.4.

[gedaagde] is gehuwd met mevrouw C. [A] (hierna: [A] ).

2.5.

De heer [X] is bestuurder en enig aandeelhouder van Lipe.

2.6. 3

BG is op 30 augustus 2012 bij notariële akte opgericht voor de verwerving van de aandelen in T.E.J.O.

2.7.

Op 8 oktober 2012 heeft 3BG alle aandelen in T.E.J.O. overgenomen van Thomaroos Holding B.V. (hierna: Thomaroos)

2.8. 3

BG is eveneens per 8 oktober 2012 als bestuurder benoemd van T.E.J.O.

2.9.

De structuur van de ‘T.E.J.O. groep’ na de overname op 8 oktober 2012 zag er als volgt uit:

2.10.

Rabobank is op 8 oktober 2012 twee kredietovereenkomsten aangegaan met 3BG en T.E.J.O. die onlosmakelijk met elkaar waren verbonden. In de kredietovereenkomsten is onder meer de volgende financiering afgesproken.

Financieringsvoorstel aan debiteuren T.E.J.O. en 3BG (hoofdelijk)

I. Geldlening € 490.355,-

T.E.J.O,

II. Geldlening € 549.645,-

T.E.J.O.

III. Krediet € 1.250.000,-

T.E.J.O.

IV. Bankgarantie € 59.290

T.E.J.O. en 3BG

Financieringsvoorstel aan debiteur 3BG

V. Geldlening € 435.000,-

3BG

VI. Geldlening € 435.000,-

3BG

2.11.

Voor de financieringen hierboven aangeduid onder I en II geldt dat deze uitsluitend mochten worden gebruikt ter financiering van de aankoop van de aandelen in T.E.J.O. Dit blijkt uit de verdere uitwerking van het financieringsvoorstel aan T.E.J.O./3BG:

“De geldlening mag uitsluitend worden gebruikt voor het doorlenen aan 3BG Holding B.V. voor de aankoop van de aandelen van T.E.J.O. Groothandel in Vleesprodukten B.V.”

Een soortgelijke afspraak is eveneens op genomen voor de financiering aangeduid hierboven onder V en VI. In de verdere uitwerking van het financieringsvoorstel aan 3BG staat onder meer:

“De geldlening mag uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de aankoop van de aandelen inclusief transactiekosten.”

2.12.

Het krediet hierboven aangeduid onder III was bedoeld voor de financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van T.E.J.O. en 3BG. Zij konden boven een bedrag van € 250.000,- beschikken tot 70% van het totaalbedrag van de voor bevoorschotting in aanmerking komende, aan de bank verpande kredietverzekerde vorderingen niet ouder dan 90 dagen na factuurdatum.

2.13.

Op beide kredietovereenkomsten zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de Algemene voorwaarden voor bedrijfsfinancieringen 2010 van Rabobank van toepassing.

2.14.

[gedaagde] heeft zich op 8 oktober 2012 eveneens privé borg gesteld voor alle vorderingen die Rabobank heeft of zal hebben op 3BG en T.E.J.O. tot een maximum van € 150.000,- (hierna: borgtocht).

2.15.

Op de borgtocht zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de Algemene voorwaarden voor borgtocht van de Rabobank voor bedrijfsfinancieringen 2009 van toepassing.

2.16.

Vanaf 8 oktober 2012 zijn de gelden door Rabobank feitelijk ter beschikking gesteld aan 3BG en T.E.J.O.

2.17.

[X] is in 2013 ziek geworden en uitgevallen bij T.E.J.O.

2.18.

In de periode na de overname van T.E.J.O. is er vanaf 2013 meerdere keren overleg geweest tussen Rabobank en [gedaagde] over de financiële ontwikkelingen bij T.E.J.O. en 3BG.

2.19.

Op 26 augustus 2016 heeft [gedaagde] het eigen faillissement van T.E.J.O. en 3BG aangevraagd.

2.20.

Op 30 augustus 2016 is het faillissement van T.E.J.O. en 3BG uitgesproken door de rechtbank Rotterdam.

2.21.

Bij brief 5 oktober 2016 heeft Rabobank [gedaagde] in kennis gesteld dat zij aanspraak zou maken op de borgtocht.

2.22.

Bij e-mail van 10 november 2016 heeft [A] de vernietiging van de borgtocht ingeroepen van de door [gedaagde] afgegeven borgstelling op de grond dat zij daarvoor geen toestemming heeft verleend.

2.23.

Rabobank heeft laten weten niet in de vernietiging van de borgtocht te berusten.

3 Het geschil

3.1.

Rabobank vordert bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - samengevat om:

I. [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 150.000,- zijnde de verplichting uit hoofde van de borgtochtovereenkomst van 8 oktober 2012 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

II. [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 204.388,54, zijnde de als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] door Rabobank geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

III. [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 2.275,- aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;

IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten.

3.2.

Aan haar vordering onder I legt Rabobank kort gezegd ten grondslag dat [gedaagde] tekortschiet in zijn verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomst. [gedaagde] is in verzuim en Rabobank vordert nakoming (artikel 6:74 BW). Aan haar vordering onder II legt Rabobank ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld (artikel 6:162 BW), onder meer door kort voor het faillissement betalingen te verrichten waardoor de debetstand van T.E.J.O en 3BG bij Rabobank is vergroot.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van Rabobank moeten worden afgewezen, dan wel dat het gevorderde schadebedrag onder II moet worden gematigd tot een bedrag van € 81.505,24.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Borgtocht 4.1.

Het geschil ten aanzien van vordering onder I spitst zich toe op de vraag of de vernietiging (artikel 1:89 BW) van de door [gedaagde] afgegeven borgtocht door [A] effect heeft gesorteerd.

4.2.

Het uitgangspunt is dat [gedaagde] de toestemming van zijn echtgenote [A] behoeft voor het aangaan van een overeenkomst die ertoe strekt dat hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt voor een schuld van een derde. Dit uitgangspunt kent een uitzondering indien het gaat om handelingen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van een vennootschap verricht door een bestuurder die alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt (artikel 1:88 lid 5 BW). Deze wettelijke bepaling geldt onverschillig of de bestuurder die zich voor de nakoming van de verplichtingen van een vennootschap als borg verbindt, rechtstreeks aandeelhouder van de desbetreffende vennootschap is of dat die aandelen worden gehouden door één of meer tussen geschakelde vennootschappen (vgl. HR 26 januari 2008, NJ 2007/74/).

4.3.

[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij op het moment dat hij de borgtocht aanging geen bestuurder en aandeelhouder was van T.E.J.O. De borgtocht was vereist om de positie van bestuurder en aandeelhouder te verkrijgen. Daarvoor is artikel 1:88 lid 5 BW niet bedoeld, aldus [gedaagde] . Niet is voldaan aan de eerste twee vereisten van artikel 1:88 lid 5 BW . Rabobank betwist deze stellingen. 3BG is op 30 augustus 2012 opgericht ruim vóór het aangaan van de borgtocht op 8 oktober 2012. [gedaagde] was toen al aandeelhouder en bestuurder van 3BG. Uit de akte van verpanding aandelen van 8 oktober 2012 is eveneens af te leiden dat [gedaagde] zelfstandig bevoegd was om T.E.J.O. te vertegenwoordigen. Alle handelingen die op 8 oktober 2012 bij de notaris hebben plaatsgevonden zijn handelingen die met elkaar verbonden zijn en hebben mede op grond van de onderlinge samenhang op hetzelfde moment plaatsgevonden. De rechtbank overweegt als volgt.

4.4.

De hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder dient aanwezig te zijn op het moment van het aangaan van de borgtocht (vgl. HR 20 januari 2006, NJ 2006/79). Het staat vast dat [gedaagde] op 30 augustus 2012, dus vóór het aangaan van de borgtocht (indirect) bestuurder en aandeelhouder was van 3BG. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van 3BG aan de eerste twee vereisten van artikel 1:88 lid 5 BW voldaan. Ook ten aanzien van T.E.J.O. is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat [gedaagde] (via 3BG) de hoedanigheid van (indirect) bestuurder/aandeelhouder had van T.E.J.O. op het moment dat hij de borgtocht aanging. De rechtbank is van oordeel dat Rabobank voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de borgtocht (via 3BG) de aandelen in T.E.J.O heeft verworven en was benoemd als statutair bestuurder. De rechtbank betrekt daarbij de - onbetwiste - stelling dat op 8 oktober 2012 alle ‘closing’ handelingen gelijktijdig ten overstaan van de notaris hebben plaatsgevonden. Het feit dat ook in de akte van verpanding van aandelen staat dat [gedaagde] (via T.E.J.O.) “(…) in haar hoedanigheid van zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: T.E.J.O. Groothandel in Vleesprodukten B.V.(…).” zelfstandig bevoegd was om voor T.E.J.O. te handelen. is een sterke aanwijzing dat [gedaagde] vóór het aangaan van de borgtocht (en het verstrekken van andere zekerheden) al de hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder had van T.E.J.O. De verder niet door [gedaagde] onderbouwde stelling dat de borgtocht vereist zou zijn om de positie van bestuurder en aandeelhouder van T.E.J.O. te verkrijgen, kan de rechtbank in rechte niet plaatsen, ook nu deze wordt gelogenstraft door hetgeen hiervoor is vastgesteld.

Normale bedrijfsuitoefening

4.5.

Ook strijden partijen over het antwoord op de vraag of de borgstelling door [gedaagde] is geschied ten behoeve van de “normale uitoefening” van de bedrijven 3BG en T.E.J.O. Beslissend in dit verband is of T.E.J.O. en 3BG de kredietovereenkomsten die zij op 8 oktober 2012 met Rabobank hebben gesloten zijn aangegaan in de normale uitoefening van hun bedrijf.

4.6.

De rechtbank stelt voorop dat de wetgever met het begrip ‘normale bedrijfsuitoefening’ in artikel 1:88 lid 5 BW een wezenlijke beperking heeft beoogd van de reikwijdte van deze uitzonderingsbepaling. Als maatstaf geldt of de rechtshandeling waarvoor de borgtocht wordt verstrekt tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen behoort; niet voldoende is dat die rechtshandeling normale bedrijfshandelingen begunstigt dan wel daarvoor de gebruikelijke voorwaarden schept. Of het aangaan van een kredietovereenkomst met de bank kan worden aangemerkt als normale bedrijfsuitoefening, hangt dan ook af van de omstandigheden van het geval. Als het een niet alledaags krediet betreft, is voor een borgtocht de toestemming van de echtgenoot vereist.

4.7.

De rechtbank is van oordeel dat het aangaan van de kredietovereenkomsten op 8 oktober 2012 niet valt onder de normale bedrijfsuitoefening van 3BG en T.E.J.O. Hierbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat vaststaat dat € 1,9 miljoen euro van de financiering uitsluitend mocht worden gebruik voor de financiering van de aankoop van de aandelen van T.E.J.O. en dat het tevens een herfinanciering van het bestaande krediet van T.E.J.O. inhield. De financiering had tot hoofddoel om de overname van T.E.J.O. mogelijk te maken, die erop neerkwam dat [gedaagde] door middel van oprichting van 3BG de aandelen in T.E.J.O. kon verwerven. Het ging om een uitzonderlijke activiteit voor zowel 3BG als T.E.J.O. en de overname van T.E.J.O door 3BG betrof een eenmalige unieke gebeurtenis. Gelet op deze feiten en omstandigheden had het op de weg van Rabobank gelegen, die zich immers op de rechtsgevolgen van het zich voordoen van de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW beroept, om adequaat feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan moet worden aangenomen dat het op 8 oktober 2012 verstrekte samenstel van financieringen wel een gebruikelijke financiering voor zowel 3BG als voor T.E.J.O. was. Zij heeft in dat verband nog verwezen naar de statutaire doelomschrijving van 3BG, hetgeen de rechtbank indachtig de hier aan te leggen maatstaf bepaald niet doorslaggevend acht om een uitzondering op artikel 1:88 lid 5 BW aan te nemen. Voormeld samenstel maakt ook dat de verstrekte rekening-courant faciliteit van € 1.250.000 - naar zeggen van de Rabobank als zodanig alleen bedoeld voor het kunnen uitoefenen van (wel) normale bedrijfsactiviteiten - in dit verband niet geabstraheerd kan worden van het totaal van de gemaakte financieringsafspraken. Aldus beschouwd komt de rechtbank dan ook niet toe aan de beoordeling of juist is dat die rekening-courant verhouding inderdaad alleen is benut voor “normale bedrijfsactiviteiten”, wat door [gedaagde] is betwist.

4.8.

De rechtbank volgt Rabobank ook niet in haar redenering dat de door [gedaagde] gestelde borgtocht wel degelijk is gesteld ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van T.E.J.O. en 3BG nu [gedaagde] dit heeft verklaard middels ondertekening van de borgtocht. In de borgtocht staat hierover: “De borg verklaart deze borgtocht te hebben gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de debiteur.” De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van [gedaagde] er niet zonder meer toe leidt dat de borgtocht is gesteld ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening. De ratio van artikel 1:88 BW beoogt de echtgenoten, in het belang van het gezin, tegen elkaar te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen die gezien het voorwerp van de rechtshandeling of de aard daarvan benadelend kunnen zijn of een groot financieel risico meebrengen (vgl. HR 12 april 2000, JOR 2000/113). De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn verweer dat die bescherming op onaanvaardbare wijze wordt aangetast als al de enkele uitlating van die handelende echtgenoot de rechten van de andere echtgenoot zouden beperken.

4.9.

Gelet op het voorgaande was toestemming van [A] vereist voor het aangaan van de borgtocht, De borgtocht is naar het oordeel van de rechtbank met succes vernietigd en de vordering tot betaling onder de borgtocht zal worden afgewezen.

Bestuurdersaansprakelijkheid

4.10.

In dit geschil staat voorts centraal de vraag of [gedaagde] als (indirect) bestuurder van 3BG en T.E.J.O. op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die de Rabobank lijdt ten gevolge van het handelen van [gedaagde] en het niet nakomen van de afspraken uit de kredietovereenkomsten.

4.11.

Aan zijn vorderingen legt Rabobank, samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] is schadeplichtig tegenover Rabobank, aangezien [gedaagde] verplichtingen is aangegaan (het zorgen voor een overstand op het krediet vlak vóór datum faillissement) terwijl hij wist of behoorde te weten dat T.E.J.O./3BG niet aan haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst zou kunnen voldoen. [gedaagde] heeft in de periode van 19 augustus t/m 25 augustus 2016 de kredietruimte van 3BG/T.E.J.O. benut door het verrichten van betalingen aan leveranciers, net voor het verwerken van de nieuwe pandlijsten door Rabobank. [gedaagde] heeft de aanlevering van de debiteurenlijst en de liquiditeitsprognose vertraagd en daarmee nagelaten Rabobank adequaat te informeren over de financiële positie van de vennootschappen. De door Rabobank geleden schade waarvoor [gedaagde] moet opkomen, bestaat uit de betalingen die kort voor faillissement door [gedaagde] zijn gedaan in de periode van 19 t/m 25 augustus 2016 en waardoor de debetstand van T.E.J.O. en 3BG bij Rabobank is vergroot met € 204.388,54. [gedaagde] betwist dat hij door zijn handelen bewust voor een overstand zou hebben gezorgd. Hij wist pas op 25 augustus 2016 wat de kredietstand was. De betaalde facturen waren opeisbaar en er is geenszins van selectieve betaling, aldus [gedaagde] .

4.12.

De rechtbank stelt voorop dat, indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering zal evenwel naast aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen dan worden aangenomen dat de bestuurder tegenover de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW , een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.

4.13.

Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (vgl. Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521).

4.14.

In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (vgl. Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).

4.15.

Genoegzaam is vast komen te staan dat [gedaagde] vlak voor het faillissement betalingen heeft verricht aan voor de onderneming van groot belang zijnde leveranciers met als doel om de onderneming “going concern” te houden, en zulks in de hoop dat in vervolg daarop de liquiditeitsproblemen minder zullen worden en de onderneming wat dat betreft, over het dieptepunt heen is. Door [gedaagde] is daarbij aangevoerd dat hij - mede in het licht van potentiële overnamegesprekken met [C] en [D] - ook ten tijde van die betalingen er nog steeds vanuit ging en vanuit mocht gaan met een levensvatbare onderneming van doen te hebben.

4.16.

Niet is gebleken dat sprake is van samenspanning met derden of dat [gedaagde] een oogmerk had om bepaalde schuldeisers (zoals bijvoorbeeld [C] ) boven Rabobank te bevoordelen. [gedaagde] heeft zelf ook geen voordeel genoten van de hele situatie: hij heeft immers op of omstreeks de bewuste 24 augustus 2016 gekozen voor het door laten gaan van betalingen aan voor de onderneming cruciale leveranciers. Onweersproken is door hem gesteld dat bij het toen niet laten doorgaan van die betalingen, alles zou zijn gestagneerd en de onderneming dan meteen ten gronde was gegaan. Daarbij komt dat uit hetgeen over een weer wordt gesteld over de situatie op of omstreeks die datum, zich niet goed laat vaststellen vanaf wanneer [gedaagde] nu exact op de hoogte was van de debiteurenstand/maximale kredietlimiet en of de laatste batch met betalingen op 24 augustus 2016 wel of niet door de beugel kon. De rechtbank betrekt daarbij ook de onbetwiste stelling van [gedaagde] dat alle betalingen geheel in lijn zijn geweest met de betalingen zoals die aan (bestaande) leveranciers zijn gedaan in de periode voorafgaand aan het faillissement van T.E.J.O. en 3BG.

4.17.

De hier aan te leggen maatstaven - zoals hiervoor verwoord - nopen de Rabobank tot het adequaat stellen van feiten waaruit de wetenschap van bewuste benadeling/verwijtbaarheid aan de zijde van [gedaagde] kan worden afgeleid. Zodanige concrete feiten zijn in het licht van de in dit geding “uitgebouwde” tegenspraak van [gedaagde] door de Rabobank niet (nader) gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen dan wel onvoldoende reden is om de Rabobank terzake (nog) te belasten met een bewijslevering; ook ambtshalve al de rechtbank daartoe niet beslissen.

4.18.

De slotsom luidt hier dan ook dat niet in rechte is komen vast te staan dat [gedaagde] in de hier door Rabobank gestelde zin onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.

4.19.

Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

griffierecht € 1.565,-

salaris advocaat € 7.206,- (3 punten x liquidatietarief per 1 mei 2018)

totaal € 8.771,-

4.20.

De nakosten worden eveneens toegewezen zoals vermeld in de beslissing hierna.

5. De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt Rabobank in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 8.771,-,

5.3.

veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis voor [gedaagde] ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan, en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.4.

verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature